România!

Wat ben ik blij, dat ik besloten heb op mijn route terug naar huis door Roemenië te rijden! Ik heb natuurlijk nog maar een paar dagen ervaring met dit land en zijn inwoners, maar ik ben nu al verkocht. Dat heeft alles te maken met het eerste guesthouse/camping op Roemeens grondgebied, waar ik zo hartelijk ben ontvangen. Waar ik me opgenomen voelde in het gezin. Waar ik in de keuken menig kopje koffie heb gedronken, waar ik geluncht heb en uitgebreid warm gegeten, waar mijn was is gedaan, waar ik heb gedoucht met handdoeken van het huis, kortom waar geen moeite teveel was me het gevoel te geven meer te zijn dan een doortrekkende kampeerder, maar eerder een huisvriend die er al jaren over de vloer komt. En wat reken ik af na die twee overnachtingen-met-alles-erop-en-eraan? Eenendertig euro…

Tijdens een van de koffiebabbels komt Stella, de vrouw des huizes, de keuken binnen met een jong konijntje op haar arm. Een paar weken oud. Ze geeft het aan mij. Ik aai het beestje en vraag of het al een naam heeft. ‘Konijn’, wordt er gezegd. Dat vind ik te algemeen en ik stel het gezin voor het diertje de naam ‘little Frits’ te geven. Dat wordt met algemene stemmen aanvaard, waarna ik naar het aanrecht loop, voorzichtig een paar druppeltjes water op de kop van het konijntje druppel en het officieel ‘little Frits’ doop. Ik geef het diertje terug aan Stella en maak de afspraak, dat als Fritsje groot is en opgegeten zal gaan worden, ze mij bellen en me uitnodigen voor het afscheidsmaal. Wel een week van tevoren bellen graag, want het is toch wel tweeduizend kilometer rijden.
’s Avonds eten we konijn. Als ik ‘verschrikt’ naar de bouten op het bord wijs en me afvraag of Fritsje een vroege dood is gestorven, wordt me geruststellend meegedeeld, dat we vanavond het oudere broertje eten…

Een kilometer bij de camping vandaan staat het klooster van Sucevita en daar kijk ik mijn ogen uit. Ik heb tijdens deze reis al meerdere kloosters gezien, maar wat dit zo bijzonder maakt, zijn de fresco’s op de buitenmuren van het hoofdgebouw. Zoiets heb ik nog nooit eerder gezien; het schijnt dan ook typisch Roemeens te zijn. Oneerbiedig gezegd, lijkt het van een afstand of de hele muur getatoeëerd is.
Ik ben er vroeg (natuurlijk ben ik er vroeg) en ik tref het, want de metten zijn nog in volle gang. Ik betreed de ruimte van waaruit ik de priester hoor en maak een stukje van de dienst mee. Voor de zoveelste keer deze reis ontroert me de diepe, intense gelovigheid van de kloosterlingen en luister ik ademloos naar het loepzuivere gezang van het nonnenkoortje.

En wat rijd ik na dat kloosterbezoek over een schitterende, heerlijk rustige weg. Vijftig mag je er in de vele dorpjes die ik passeer en daarbuiten negentig. Zolang ik het overige verkeer niet hinder, blijf ik lekker vijftig rijden en wijk uit voor talloze paard-en-wagens, hoog opgeladen met hooi of boomstammen. Mannen en vrouwen met hooivorken en zeisen over hun schouder steken hun hand op. Het is wel toeristisch, maar kleinschalig: veel casa’s en pensiune’s. En alles zo schoon, zo welvarend, zulke goed onderhouden auto’s ook.
Af en toe staat er een waarschuwingsbord langs de kant van de weg: uitholling overdwars. In het begin minder ik nog wat vaart, maar ik kom er al snel achter, dat die uithollingen hier niks voorstellen. Ik ben erger gewend. En zelfs als de weg een paar kilometer wat slechter wordt, is het nog geen vergelijking met de wegen in Oekraïne. Waarschijnlijk, als je vanuit Hongarije bijvoorbeeld, dit land binnen komt, zul je de wegen in Roemenië slecht vinden, maar kom je -zoals ik- van de ‘andere kant’, dan is het genieten!
Relaxed tuf ik dan ook door het prachtige landschap van de Karpaten. Ik schreef het al eerder en blijf het herhalen: liefelijke bergen, niet te vergelijken met bijvoorbeeld de grimmige Kaukasus. Tientallen kilometers rijd ik door een natuurreservaat langs de rivier Bistrita tot ik het Lacul Izvorul Montelui bereik, het grootste (stuw)meer van Roemenië. Het landschap doet me erg denken aan Oostenrijk, of komt dat door de jagershoedjes die ik de mannen hier zie dragen? Dan -als ik bij een open plek zicht heb op de rivier beneden me- vergelijk ik het weer met de Donaubocht in Hongarije. Of ik krijg herinneringen aan de rondweg om het Lago di Como in Italië. Maar wat zit ik nou te vergelijken? Niks Oostenrijk, niks Hongarije, niks Italië! Dit is Roemenië, frumos România!


Wat nou weer? #7

Vlak voor ik ‘uit eten ga’ barst het onweer los en vrijwel onmiddellijk begint het binnen te druppen. Vanuit mijn plafond, precies op het gasstel. Ik haal mijn schouders op (wat kan ik anders?), pak een bakje en zet dat onder de drup. Als ik na anderhalf uur terug in m’n bussie kom, is dat bakje half vol. Gelukkig is het inmiddels droog geworden. Ik leeg het bakje en ga naar bed.

Twee werelden

‘Ach, weet je wat het is’, vertrouwt Dimutru me toe, ‘het is mijn wereld niet. Neem nou alleen al die kinderen. Maar ja, je zat er zelf bij, dus ik hoef je niks uit te leggen.’ Ik snap wat hij bedoelt, want tijdens het avondeten in het pensiune, waar ik in de voortuin overnacht, had ik kennisgemaakt met het Amerikaanse gezelschap, waarvan Dimutru de gids is. Met opa, vader, moeder, drie kinderen en Dimutru had ik aan tafel gezeten. Onuitstaanbare, over het paard getilde kinderen, die dwars door de gesprekken van de volwassenen heen blèrden, niet van plan waren langer dan twee minuten op hun stoel te blijven zitten, met hun knuffels tussen de schalen eten op tafel zaten te bonken, misprijzend naar het geserveerde eten keken en weigerden er ook maar een hap van te nemen of op z’n minst te proeven. Vader en moeder lieten het allemaal begaan. Af en toe deed moeder een poging haar kroost tot de orde te roepen, maar daar trokken ze zich weinig van aan. Het was onmogelijk een normaal gesprek te voeren en -me ergerend- at ik mijn bord leeg. Op dat moment nodigde Dimutru me uit buiten een sigaretje te roken.

‘En zo gaat het de hele dag door’, zei hij, diep inhalerend, ‘de hele dag. Jij maakt het nu even mee, maar ik ben er voorlopig niet van af. Die opa is van geboorte Roemeen, maar woont al jaren in Frankfurt. Zijn zoon en schoondochter hebben hem, samen met die kids, vanuit Amerika in Duitsland opgepikt en met z’n zessen zijn ze doorgevlogen naar Roemenië. Opa en zijn zoon willen alle plekken van vroeger bezoeken en ik ben hun gids, rijd ze rond en regel de overnachtingen. Die opa mag ik wel en die heeft ook geen last van die kinderen, maar ja, wat wil je: die ik stokdoof. Ach, dat moet ik je even vertellen van gisteren. Gaan we naar het huis waar die opa gewoond heeft en waar dus ook die zoon geboren is, hebben ze dat net twee weken geleden gesloopt. Stonden we daar voor een kale, open plek. Dat vond ik wel weer zielig voor die opa. Niet voor die zoon en al helemaal niet voor die krengen van kinderen. Twee dagen trek ik nu al met ze op. Nog zes te gaan, dan vertrekken ze weer naar huis. Ach weet je, Frits, het betaalt goed en dat compenseert veel, maar, zoals ik al zei: mijn wereld is het niet.’

Garagefeest #2

Het is niet te missen, het grote, rode gebouw langs de weg waar met grote letters Citroën op de gevel staat. Ik rem af en draai het terrein op.
Of ze even naar dat groene bussie buiten willen kijken en me kunnen vertellen of ze het stuk achterbumper en de motorbeschermplaat kunnen vervangen. Natuurlijk kunnen ze dat, maar (daar gaan we weer) die onderdelen moeten in Frankrijk besteld worden en kunnen op z’n vroegst over zes dagen in Roemenië zijn. Als ik opper een Citroëngarage verderop in mijn route te bellen en die de onderdelen te laten bestellen, blijkt dat niet mogelijk, omdat dergelijke bestellingen vanuit het buitenland vooraf bij de dealer betaald moeten worden. Wat wel mogelijk is, dat de onderdelen hier in Sfântu Gheorghe besteld worden en dat ze van hieruit weer worden doorgestuurd naar Arad, de laatste grote stad voor ik Roemenië verlaat. Daar kan ik ze dan laten monteren. Ik ga akkoord met dat voorstel, betaal de onderdelen contant (…) en begin dan over die deuk in mijn deur. Of ze die ook kunnen herstellen?
Ook dat kan geregeld worden en na overleg met de schade-afdeling krijg ik te horen, dat uitdeuken en spuiten twee dagen werk is en dat het me tweehonderd euro gaat kosten. Tweehonderd euro! Het dubbele bedrag heb ik zojuist neergeteld voor twee onderdelen die uit Frankrijk moeten komen. Maar voor tweehonderd euro die deur weer helemaal pico bello in orde? Ik hoef niet lang na te denken en geef de opdracht, op voorwaarde dat ik bij de garage kan overnachten en mijn stroomkabel mag uitrollen.
En zo sta ik een half uurtje later achter het gebouw naast een grote stapel hout. Mijn fietsje mag ik lekker droog binnen zetten, maar ik moet wel beloven na zes uur vanavond tenminste twee meter van de gevel van het gebouw vandaan te blijven, want dan sluiten ze af en wordt het alarm ingeschakeld. Geen enkel probleem: ik heb op vreemdere plaatsen overnacht. Deze kan er ook nog wel bij.

Agnes en Tibor

Als ik aan het eind van de morgen terugkom van wat boodschapjes in Sfântu Gheorghe en mijn fiets in de garage ‘parkeer’, stapt Agnes op me af. Agnes is van de administratie, van de boekhouding, van de receptie, secretaresse van de manager, regelmatige bezorgster van een kopje koffie voor mij, kortom Agnes is hier bij Citroën de duizendpoot.
‘Je loopt hier toch maar een beetje rond te hangen terwijl je wacht tot je camper klaar is’, begint ze. ‘misschien heb je zin om met mijn man mee te gaan. Die moet vanmiddag voor zijn werk wat boodschappen doen en kan je dan gelijk de omgeving laten zien. Hij kan hier over twintig minuten zijn.’

Een half uurtje later stap ik bij Tibor in zijn witte bestelbus.
Hij moet wat spullen wegbrengen en ophalen in een stadje zo’n zestig kilometer verderop en vertelt me onderweg daar naartoe allerlei wetenswaardigheden over de (schitterende) omgeving waar we doorheen rijden, stopt af en toe bij gebouwen om uitleg te geven en vertelt me zijn levensverhaal. Dat-ie vanaf zijn dertiende jaar is gaan werken bijvoorbeeld en vijf jaar geleden voor zichzelf is begonnen met de logistiek van herenpantalons naar het buitenland. Als ik hem niet begrijpend aankijk, legt hij het me uit.
‘Het is eigenlijk heel simpel, Frits. Er is een flink aantal confectiebedrijven in deze regio. Die maken voornamelijk herenpantalons voor veel bekende merken. In dat grote, witte gebouw waar we net voorbij reden, maken ze bijvoorbeeld Hugo Boss. Die bedrijven hebben allemaal stoffen voor de fabricage nodig en die broeken moeten geëxporteerd worden. Nu heb ik vroeger jaren bij de douane gewerkt, dus de nodige ervaring met im- en export en ik heb een bedrijfje opgericht. Nu -na vijf jaar- heb ik twee warehouses en eenentwintig mensen in dienst. Via mij krijgen die confectiebedrijven dus hun katoen uit het buitenland en ik zorg er ook voor dat de pantalons door heel Europa worden vervoerd, ja zelfs tot naar Amerika toe.’
‘Doe jij zaken met Hugo Boss?’, vraag ik hem, vermoedend hier met lage-lonen-confectie te maken te hebben.
‘Nee, niet met dat merk. Met welke dan wel, kan ik je niet vertellen, da’s bedrijfsgeheim. Wacht maar af: over een kwartiertje zijn we bij het atelier. Kun je het allemaal zelf zien, maar eh… geen foto’s maken, hè?’

Met stijgende verbazing luister ik naar zijn verhaal. Met stijgende verbazing kijk ik ook naar zijn rijstijl. Alleen zijn linkerhand ligt op het stuur. Met zijn rechterhand bedient hij een van de twee telefoons die meer dan regelmatig overgaan, met zijn rechterhand steekt hij ook de ene na de andere sigaret aan (liefst tijdens het telefoneren). Zijn linkerhand laat het stuur alleen maar kort los om te schakelen. En ondertussen haalt hij met dat ene handje aan het stuur de ene na de andere auto in. ‘Als we straks bij het atelier geladen hebben, Frits, hangen er precies negenhonderdnegenennegentig pantalons in mijn bus, net geen duizend. Die hebben een marktwaarde van vijfentwintigduizend euro, dus je begrijpt, dan moet je voorzichtig rijden…’

Ik heb weleens beelden van een confectieatelier in een documentaire gezien, maar nu sta ik er middenin. In een grote hal zie ik grote, computergestuurde snijtafels, rijen vrouwen achter naaimachines, rijen vrouwen die broeken opvouwen, rijen vrouwen die broeken binnenstebuiten keren, rijen vrouwen die broeken aan rekken hangen. Broeken, broeken, waar ik ook kijk. Die van ‘ons’ worden ingeladen en Tibor stelt me intussen aan diverse mensen voor en regelt de nodige papieren. Honderdvijftig vrouwen werken hier, die dagelijks met drie bedrijfsbussen opgehaald en thuisgebracht worden. Ze beginnen ’s morgens om zeven uur en werken door tot vijf uur, tenminste als de dagproductie is gehaald, anders wordt er (onbetaald) overgewerkt. ‘En hoeveel pauze hebben ze op zo’n dag?’, vraag ik de bedrijfsleidster. ‘Dertig minuten. Tien minuten korte pauze en twintig minuten om hun zelfmeegebrachte lunch op te eten.’ ‘Twintig minuten?’, kan ik niet nalaten op te merken, ‘is dat niet wat kort?’ ‘Welnee’, is het antwoord, ‘in drie minuten hebben ze hun brood op en de rest van de tijd zitten ze toch maar buiten te roken.’
Ik ben toch bezig met vragen (hoe vaak krijg je zo’n kans), dus ik ga lekker door: ‘En wat verdienen ze dan?’ ‘Tussen de honderdvijftig en tweehonderd euro per maand, afhankelijk van hun functie en leeftijd. Dat is niet veel, net genoeg om zuinig te kunnen leven, maar een vakantie zit er bijvoorbeeld niet in.’

Ondertussen verdwijnt het ene rek broeken na het andere in onze bus. Tibor hoopt dit jaar een miljoen broeken te kunnen exporteren voor deze bedrijven. Het merendeel daarvan gaat naar Duitsland. ‘Wat betaalt zo’n Duitse importeur eigenlijk voor zo’n broek?’, vraag ik Tibor brutaal. ‘Hangt van het merk en het model af’, is zijn antwoord, ‘maar ga maar uit van tussen de drie en zes euro per stuk.’ Ik mag geen foto’s maken, maar heb mijn ogen niet in mijn zak. ‘Ons’ vrachtje van vandaag heeft als bestemming een firma in Neuss. Negenhonderdnegenennegentig pantalons van het merk JP. De prijskaartjes voor Duitsland zitten er al aan: € 59,95…

‘Vijfenveertig jaar communisme hebben we achter de rug’, begint Tibor me uit te leggen als we -op weg naar een wasserij- het hebben over de politiek van Roemenië.
‘We zijn sinds de standrechterlijke dood van Nicolae Ceausescu en zijn vrouw in 1989 nu vierentwintig jaar verder. We hebben een democratie, maar we zijn er nog lang niet. Zoveel jaar communisme veeg je niet makkelijk van tafel, daar hebben we zeker (hij maakt in zijn hoofd even een sommetje), daar hebben we zeker nog eens vierentwintig jaar voor nodig.’ ‘En zijn er, zoals in Oekraïne en Georgië bijvoorbeeld veel mensen die dat communisme terug willen?’, is mijn volgende vraag.
‘Nauwelijks, Frits! Wie wil er terug naar die tijd? Terug naar alles op de bon? Wij waren thuis met z’n vieren en kregen twee kilo vlees per persoon per maand. Een liter melk per dag met z’n vieren en vierhonderd gram brood. Wilde je meer? Je kreeg het niet.’
Hij steekt een zoveelste sigaret op, blaast de rook nadenkend tegen de voorruit en ziet toch nog wel een klein voordeel in het communisme: ‘De sociale verschillen, ja, die waren in de communistische tijd kleiner. Toen verdiende een arbeider bijvoorbeeld honderd euro en een ingenieur honderdentwintig, nu verdient diezelfde arbeider tweehonderd euro, maar de ingenieur heeft een salaris van duizend in de maand. Maar om daarvoor nou terug te willen naar die tijd, nee.’

Na een volgend boodschapje en nog een boodschapje rijden we naar het huis van Tibor. Agnes is al thuis en we drinken nog een biertje buiten op het terras. Het is al laat als Tibor me terug brengt naar de Citroëngarage, waar m’n bussie -geplamuurd en geschuurd- alweer netjes buiten geparkeerd staat, klaar om de volgende dag gespoten te worden. Voor de prijs van een maandsalaris van een arbeidster in een confectieatelier, weet ik na vanmiddag.
Over leermomentjes gesproken…

Braşov

‘Wat betekent die tekst eigenlijk, die ik op alle parasollen hier in de stad lees?’, vraag ik de serveerster die mij een kopje koffie brengt. ‘Dat Braşov de koning der steden is in Roemenië’, zegt ze.
Het zal allemaal wel, maar voor mij is het te weinig Balkan en te veel westers-toeristisch. Maar als ik informatie over deze druk bezochte stad wil, blijkt het tourist office de hele dag gesloten en even verderop is de beroemde Zwarte Kerk dicht. Maar het Heinekenterras staat uitnodigend te lonken, de Duitse bakker is open en als je Gaastra sportkleding nodig hebt, stap maar naar binnen. Ik heb de stad gezien. Voor mij hoeft het niet.

Plagiaat?

Wacht nou eens even.
Dit zijn toch overduidelijk Romulus en Remus, de verstoten kinderen die door een wolvin werden gezoogd en later door een herdersechtpaar werden opgevoed? En waarvan Romulus -na de moord op zijn broer- de stad Rome stichtte?

Klopt. Maar dat stichtingsverhaal gaat niet alleen op voor Rome, maar ook voor de stad Braşov in Roemenië. Het verhaal van Rome is in de wereld het bekendst, maar daar wil de voorbijganger die ik aanspreek over dit beeld niets van weten. ‘Nee hoor’, beweert hij stellig, ‘Romulus heeft de stad Braşov gesticht!’

En dat gaan ze me waarschijnlijk ook vertellen in Constanta en in Boekarest, waar ook zulke beelden staan met precies hetzelfde stichtingsverhaal. Nooit geweten.

Wat nou weer? #8

Als m’n bussie de garage wordt ingereden om mijn deur te laten uitdeuken en spuiten, hoort de monteur een piepend geluid. ‘De aandrijfriem van de airco slipt’, is zijn conclusie, ‘zullen we dat na het spuiten meteen even in orde maken?’ Natuurlijk, doe maar, ik ben hier toch…
Als m’n bussie na twee dagen spuitwerkzaamheden op de brug staat om die aandrijfriem aan te trekken, kijkt de monteur bedenkelijk (dat heb ik eerder meegemaakt deze reis). Er blijken ook onderdelen van het aandrijfmechaniek kapot te zijn en die moeten vervangen worden. Maar het is zaterdag en pas maandagmorgen kunnen die onderdelen hier zijn. Dus? Niks dus. Heb ik keuze? M’n bussie wordt weer, op mijn inmiddels ‘vaste’ plek, achter het pand geparkeerd.

Maar wacht nou eens even. Als die onderdelen hier maandag zijn en dat eerder bestelde stuk bumper en die afschermplaat voor de motor dinsdag vanuit Frankrijk hier aankomen, kan ik net zo goed dat extra nachtje hier ook nog blijven. Hoef ik aan het einde van mijn Roemeense Rondje niet nog eens naar die garage in Arad. Ben ik hier in een klap klaar.
Prima plek toch hier op Camping Citroën? Vanwaar ik sta zie ik ’s morgens de zon opkomen boven de Karpaten, ik heb stroom, kan drinkwater bijvullen en tijdens kantooruren van het toilet binnen gebruik maken. En buiten die openingstijden? Ach, er staat een manshoge stapel hout naast m’n bussie, dus… Ik regel een huurautootje en vermaak me wel.

Kasteelbeklimming #1

In 1887 schreef de Ierse schrijver Bram Stoker zijn beroemd geworden en vele malen verfilmde roman Dracula, gebaseerd op de persoon Vlad III, een wrede heerser en vampier uit Transsylvanie. De bijnaam van deze Vlad III was Vlad Dracula, wat ‘zoon van de duivel’ betekent. De andere bijnaam van deze vlad was ‘De Spietser‘, wat aangaf dat die prins een vreemde, bloeddorstige kerel was. Hij maakte er niet alleen een gewoonte van zijn vijanden aan een lange paal te spietsen, maar had er ook wreed plezier in zijn tegenstanders om het leven te brengen door levend villen, koken, onthoofden, de ogen uitsteken, wurgen, ophangen (bent u er nog?), verbranden, roosteren, in stukken hakken of levend begraven.

Bij het plaatsje Bran staat een kasteel, waarvan beweerd wordt dat Vlad III, daar enige tijd gewoond heeft. De bronnen spreken elkaar hierover tegen (sommigen beweren, dat Vlad hier nooit gewoond heeft), maar sinds 2006 hebben zijn nazaten besloten het kasteel in te richten als museum, gewijd aan de legende van Dracula en tegenwoordig is het dé toeristische trekpleister van Bran.

Het is zondag en stralend weer. Het is druk op de weg door de vele dagjesmensen, waarvan ik er velen langs riviertjes zie picknicken. De route door het Transsylvanische landschap is adembenemend mooi en ik geniet.
Als ik bij het kasteel aankom, wijzen borden me naar een grote parkeerplaats, waar me tegen betaling van tien RON een plekje wordt gewezen. Als ik al dacht dichtbij het kasteel te zijn, kom ik bedrogen uit. Na een straatje met aan weerszijden souvenirstalletjes (zeg maar: prullaria), kom ik bij de kassa. Zonder naar mijn ID-kaart te vragen, geeft de vrouw aan de andere kant van het loket mij een gereduceerde ticket voor 65-plussers (zie ik er inmiddels zo oud uit?).
Maar dan nog ben ik niet bij het kasteel. Puffend klauter ik zo’n vierhonderd meter over kinderhoofdjes steil omhoog tot ik de ingang heb bereikt. Wat een klim. En het is al zo warm…

Kasteelbeklimming #2

In Sinaia staat de voormalige zomerresidentie van het Roemeense koningshuis, kasteel Peles. In diezelfde stad staat ook het kleinere paleis Pelisor en daarheen ben ik op weg.
Karel I (niet die van de sigaren) liet dit Pelisor als bruidsgeschenk voor kroonprins Ferdinand en zijn aanstaande Maria van Roemenië bouwen en de bruid richtte het paleis zelf in. Na het afschaffen van de monarchie door de communisten in 1947 verloor het paleis zijn functie en tegenwoordig is het ingericht als museum.

Het is zondag en stralend weer. Het is druk op de weg door de vele dagjesmensen, waarvan ik er velen langs riviertjes zie picknicken. De route door het Transsylvanische landschap is adembenemend mooi en ik geniet.
Als ik bij het kasteel aankom, wijzen borden me naar een grote parkeerplaats, waar me tegen betaling van tien RON een plekje wordt gewezen. Als ik al dacht dichtbij het kasteel te zijn, kom ik bedrogen uit. Na een straatje met aan weerszijden souvenirstalletjes (zeg maar: prullaria), kom ik bij de kassa. Zonder naar mijn ID-kaart te vragen, geeft de vrouw aan de andere kant van het loket mij een gereduceerde ticket voor 65-plussers (zie ik er inmiddels zo oud uit?).
Maar dan nog ben ik niet bij het kasteel. Puffend klauter ik zo’n vierhonderd meter over kinderhoofdjes steil omhoog tot ik de ingang heb bereikt. Wat een klim. En het is al zo warm…
(Heb ik dit soms al eerder geschreven? Het komt me zo bekend voor…)

Kind aan huis

Ik sta al zoveel dagen hier bij de Citroëngarage in Sfântu Gheorghe, dat ik inmiddels mijn eigen kantoor in de showroom heb gekregen. Zal tijd worden ook! Maar wel zo handig: terwijl m’n bussie weer eens op de brug staat, kan ik mooi mijn email bekijken en mijn website bijwerken.

Mag het ietsje meer zijn?

‘Weet je wat me opvalt hier in Roemenië?’, zeg ik tegen de taxichauffeur, (ik kan even niet op het Engelse woord voor lintbebouwing komen, dus ik omschrijf het maar) ‘dat die dorpen aan de doorgaande wegen in jullie land zo langgerekt zijn.’
‘Klopt’, zegt-ie, ‘en het langste dorp van Roemenië is maar liefst achttien kilometer lang. Achttien kilometer! Ja, daar moet je je een behoorlijk tijdje aan de vijftig kilometer houden! En weet je wat het leuke is? De naam van dat dorp heeft ook te maken met de lengte, want het heet…’
‘Wacht even”, onderbreek ik hem, ‘dan pak ik een pen en een papiertje en schrijf ik het op, want dat kan ik nooit onthouden.’ (‘op mijn leeftijd’, denk ik er achteraan). Loop ik nou toch al vier dagen naar dat papiertje te zoeken…

Centimeterwerk

‘Over zeshonderd meter ga aan boord veerboot’, zegt Claire-mijn-Garminnetje.
Ik sta als eerste in de rij auto’s om aan boord te gaan en kijk naar die smalle oprit. Moet ik daar overheen? Met dat nog maar twee dagen schadevrije bussie? En past dat allemaal wel?
Natuurlijk past het. De mannen van de pont weten wat ze doen. Eerst word ik naar de kant gedirigeerd, zodat er zes personenauto’s kunnen oprijden, die dwars moeten insteken en dan wenken ze mij om op te rijden. Uiterst behoedzaam (ik herken mezelf bijna niet) rijd ik over dat gammele opritje de pont op. Daar moet ik op aanwijzingen van de gele-pont-hes nog een paar keer heen en weer steken, zodat er nog een busje naast me kan staan. Het lijkt me vol genoeg, maar de mannen van de pont prakken er nog drie personenauto’s bij. De meeste auto’s staan zo dicht op elkaar, dat de spiegels moeten worden ingeklapt en de bestuurder het voertuig niet kan verlaten.

Dat kunnen de inzittenden van het blauwe busje naast me wel. Het is een groepje kinderen op schoolreis, die met grote ogen naar de grijze, baardige man in het busje naast hen kijken. Ik hoor ze alweer Sancta Claus tegen elkaar fluisteren en vanuit mijn openstaande raampje presenteer ik de kinderen en de leiding koekjes. Of ik samen op de foto wil. Natuurlijk wil ik dat en de rest van de overtocht klinkt er regelmatig een zesstemmig thank you, thank you uit hun bus, twee woordjes Engels die een van de begeleidsters hen snel geleerd heeft.

An der schönen blauen Donau

Blauw is-ie niet, de Donau waar ik langs rijd, maar wel schitterend mooi. Ik ben in de Donaudelta, daar waar de rivier uitmondt in de Zwarte Zee en ik stop voor een kop koffie. Als ik mijn schuifdeur open doe, strekt zich een prachtig, zacht glooiend heuvellandschap voor mij uit in diverse tinten groen (zelfs ik met mijn gedeeltelijke kleurenblindheid kan dat zien…). Overal staan bloemen te bloeien en vlinders fladderdartelen van bloem naar bloem. Even verderop staat een rijtje vrachtwagens, die aan een kant open zijn en volgestapeld staan met felgekleurde bijenkasten. Langs de weg staan onder parasolletjes tafeltjes met potten zelfgemaakte miere. Als ik aan de koffie zit, passeert er een paard-en-wagen, hoog beladen met hooi. Op de bok zitten een man en een vrouw. Zij steekt vriendelijk haar hand naar me op, hij licht even zijn pet. Dat groeten doen de mensen ook in de dorpjes waar ik even later doorheen rijd. Vredig, innemend, ik kan het niet anders benoemen.

In een van die dorpjes stop ik voor de lunch bij een kleine uitspanning. De ‘kaart’, nou ja, de handgeschreven borden aan de wand, is in het Roemeens, maar daar kom ik inmiddels wel uit en bestel een salată, pui en prăjiți. Misschien niet zo verstandig om met deze hitte kip te bestellen (ik ga er maar van uit dat ze die pui bij een buitentemperatuur van zesendertig graden koel genoeg bewaren), maar als ik de twee stukken kip op mijn bord probeer door te snijden, gaat dat wat moeizaam. Ik snijd het vlees in stukken en vraag de ober ze nog een keer in de pan te doen en goed te doorbakken. Het resultaat zijn gortdroge stukken kip, maar ik heb in ieder geval warm gegeten.

Langzamerhand verandert het landschap. De lieflijke boerendorpjes veranderen in drukke steden. De kleine huisjes maken plaats voor hotels. De kronkelige weggetjes worden brede boulevards en druk claxonerend verkeer neemt de plaats in van paard-en-wagens. Ik ben aan de Zwarte Zeekust, in het centrum van het toeristengebied.
Ik laat me met het verkeer meevoeren door de plaatsen Constanta en Mamaia, zeg maar het Scheveningen en Zandvoort van Roemenië. Links en rechts van me zie ik niet anders dan grote hotels, bars en disco’s. En levensgrote billboards, die verwijzen naar de immens grote City Mall, Kaufland en Carrefour. Ik zie gebronsde vaders, zeulend met luchtbedden. Zie vrouwen, glimmend van de zonnebrandolie, met strandspullen sjouwen. Af en toe ontwaar ik een glimpje strand met parasols en ligbedden tussen de bebouwing. Vond ik in Oekraïne de Krimkust al veel te toeristisch, dit is nog vele malen drukker, met dit verschil, dat ik in de Krim zowat struikelde over de buitenlandse toeristen (vooral Russen) en dat deze streek in Roemenië veel meer voor de Roemenen zelf is.

Ik heb geen enkele behoefte te stoppen en me tussen dat gekrioel te mengen. Ik bekijk het allemaal vanuit m’n bussie en rijd de ergste drukte voorbij naar het plaatsje Jupiter, waar mij een rustige(r), schone camping is aangeraden. Leuk toch om daar te overnachten? Mahn in Jupiter, je verzint het niet…

The old man and the sea*)

*) vrij naar Ernest Hemingway

Met dank aan Ioana Zamfir voor de titelsuggestie
Datorită Zamfir Ioana pentru sugestie titlu


Iona en Mihail

Als ik ’s morgens aan de koffie zit, staan mijn achterbuurkampeerders, met wie ik gisteren heb kennis gemaakt, voor mijn raampje. Ze vragen of ik zin heb mee te gaan naar het strand (…). Aardige mensen hoor, die Ioana en Mihail. Ze zijn beiden accountant, wonen in Boekarest en zijn ook nog eens (fysio)therapeuten. Dat ze niet kunnen weten, dat ik helemaal geen strandmens ben, kan ik ze natuurlijk niet kwalijk nemen. Maar ik ben aan de Zwarte Zee. Die zee ligt op een steenworp van de camping. Mijn laatste kans om (op z’n minst met mijn voeten) in het Zwarte Zeewater te staan. ‘Geef me vijf minuten, dan ben ik klaar om mee te gaan’, antwoord ik door het openstaande raampje. Ik graai wat spullen bij elkaar, vul een tasje en we gaan op weg. Tijdens die bloedhete wandeling (het is alweer dertig graden en het zweet loopt langs mijn gezicht), kom ik wat meer te weten over dit stel.
Natuurmensen zijn het en ze willen dan ook als het maar even kan het drukke Boekarest zo snel mogelijk verlaten. Want in de stad is het allemaal te gejaagd en te hectisch. En heb jij, Frits, eigenlijk wel innerlijke vrede en rust, want dat is zoveel beter voor je. En –Ioana duwt licht verwijtend tegen mijn been- of ik alsjeblieft niet met mijn knieën over elkaar wil zitten, want dat is slecht voor de doorbloeding. En alsjeblieft ook niet met je armen gekruist voor je borst, dan kan mijn hart niet open zijn. En ze weten mooie plekjes in Roemenië, waar ik krachten uit de natuur krijg, die mijn leven zullen veraangenamen, sterker nog: die mijn leven drastisch zullen veranderen.
We zijn -ik had het kunnen weten na deze ontboezemingen- dan ook niet op weg naar het strand, maar sloffen er langs tot aan een hotel met een thermaal zwembad. ‘Zo goed voor je huid’, zegt Ioana, ‘kijk, het water is groen, dat komt door de zwavel.’ ‘En het is ook goed voor je bloed’, vult Mihail aan, waarna hij een sigaret opsteekt en een biertje bestelt. En dan wil Ioana daarna beslist nog even bij Santa op schoot voor de foto. Ach, kan ik weigeren? Als dat nou goed is voor haar innerlijke vrede en rust…

Boekarest

Belachelijk natuurlijk om bij een temperatuur 37 graden, een onbewolkte hemel en nauwelijks een  zuchtje wind door een stad te slenteren. Maar ja, ik kan moeilijk op de camping zitten wachten tot de temperatuur hier misschien de komende dagen wat lager wordt. Ik kijk even op internet: in Nederland is het vandaag 17 graden, bewolkt, met lichte regen. Ik zou er bijna naar verlangen.
De hete praktijk van Roemenië betekent: rugzak om, m’n al warme bussie afsluiten, bij de uitgang van de camping in een benauwd warme stadsbus stappen en zoveel mogelijk de schaduw opzoeken in het bloedhete Boekarest.

Boekarest in één zin?
Een mooie wereldstad, met beduidend minder historische panden dan in andere Europese hoofdsteden, hier en daar kenmerkende sovjetgebouwen en veel, heel veel terrasjes met parasols.
Dat er minder historische panden zijn, heeft te maken met de verwoestingen van het centrum tijdens de Tweede Wereldoorlog, de aardbeving in 1977 en natuurlijk de idiote bouwplannen van Nicolae Ceausescu die een heel stadsdeel liet plat gooien om op die plek zijn paleis (het op twee na grootste gebouw ter wereld) te kunnen bouwen. Maar ondanks dat zie ik in wat resteert aan historische panden, waarom Boekarest tussen de beide wereldoorlogen het Parijs van het Oosten werd genoemd. Ik slof door de hitte en kies regelmatig met zorg terrasjes met waterverneveling om even bij te komen.

Terug op de camping zet ik eerst alle deuren en ramen van mijn heteluchtoventje tegen elkaar open. Ik strip de plakkerige kleren van mijn lijf en was ze uit in een sopje van afwasmiddel (…). Daarna neem ik een douche en knap een uiltje in de schaduw naast m’n bussie. Ook dat is Boekarest.

Zonder woorden

Ik kan natuurlijk bij benadering wel begrijpen welke waarschuwingen er in het Roemeens op de rookwaren staan in dit land, maar soms heb ik geen tekst nodig om te snappen wat er staat. Zo’n plaatje erboven zegt genoeg…

Dracula gemist

Wat heb ik eigenlijk te zoeken in Sibiu?
Eigenlijk het logische vervolg op mijn bezoek aan het Draculakasteel in Bran, want hier, in de Germanischer Evangelischer Kirche, ligt -helemaal achterin- de zoon van de beruchte Vlad Dracula begraven.
Die kerk staat niet ver van het toeristenbureau vandaan, waar ik ben binnen gestapt voor informatie. Maar (haast het vriendelijke meisje aan de balie eraan toe te voegen): ‘De kerk is een jaar lang voor toeristen gesloten.’ Jammer. Het enige dat ik meekrijg van de Draculalegende is een speelhal met Dracula’s games en een pop voor de deur.

Wat heb ik verder te zoeken in Sibiu?
Niet zo gek veel eigenlijk. Ik sluit me aan bij de vele flanerende toeristen en maak wat foto’s van de talrijke gotische en Weens-barokke huizen. Niet alleen die gebouwen geven de stad een Duits-Oostenrijks aanzien, ook de talrijke Weinkellern en Bierstuben bepalen die sfeer. En op het grote plein zit een blaaskapelletje Duitse marsmuziek te spelen.

Ik besluit lekker mee te gaan in dat sfeertje en strijk neer bij restaurant Frieda. Het verbaast me niets, dat de kaart in het Duits is en ik ga ervoor: Eisbein mit Sauerkraut und dazu Bratkartoffeln mit Zwiebeln. Ook de porties zijn van Duitse afmetingen: nog nooit heb ik zo’n groot stuk vlees voor mijn neus gehad en ik moet zeker een derde laten staan.

Ben ik nog wel in Roemenië?
Volgens de landkaart wel, maar dit is beslist de Balkan niet meer.
Voor de tweede keer vandaag: jammer.
Maar ik heb wel heerlijk gegeten. Dat dan weer wel.

Aurel en Alexandra

‘Bestemming bereikt aan linkerzijde’, meldt Claire-mijn-Garminnetje gedecideerd. Mooi niet, Claire! Ik sta midden in een dorpje, Noch links, noch rechts is iets te ontdekken dat ook maar in de verste verte op een camping duidt. Even verderop spreek ik een echtpaar aan. ‘Een camping? Hier in het dorp? Nee hoor, maar zes kilometer verderop weet ik wel een camping’, zegt de man, ‘dus (…) rijd maar even achter me aan, dan breng ik je er naartoe. Da’s sneller dan als ik het je moet uitleggen’.

Ik ben (voor de zoveelste keer deze reis) de enige gast en word hartelijk welkom geheten door Alexandra, die me voorstelt vlakbij het gebouw te komen staan, omdat er op het ‘veld’ geen stroomaansluitingen zijn. Hun eigen auto staat daar geparkeerd en ik kan er nog ruimschoots naast, maar daar wil Alexandra niets van weten. Ze gaat het woonhuis binnen en even later verschijnt Aurel, duidelijk gestoord in zijn middagslaapje, want als hij naar me toe loopt, maakt-ie zijn kleding wat op orde en haalt een hand door zijn verwarde haar. Zich verontschuldigend dat zijn auto op ‘mijn’ plek staat geparkeerd (…), stapt hij in en maakt plaats voor mij.

Tegen de avond komt een tweetal auto’s het terrein opgereden. Visite, zo blijkt en niet zomaar, want Aurel viert vandaag zijn zestigste verjaardag. De vrouwen beginnen, druk met elkaar kletsend, salades te maken. De mannen steken de barbecue aan en trakteren zichzelf alvast op een glas wijn. En natuurlijk moet ‘die Hollander in die bus’ meeproosten. Dat doet ‘die Hollander’ graag en ook de uitnodiging gezellig mee te eten wordt niet afgeslagen. Het feestmaal is overvloedig en heerlijk en de wijn vloeit rijkelijk.
We verstaan elkaar niet, maar we praten. En we zingen. Het wordt laat…

De volgende morgen stapt Aurel al om half zes in zijn autootje, zwaait bij het hek naar me en rijdt het terrein af. Als ik zelf om zeven uur startklaar ben, komt Alexandra me nog een kop koffie brengen. Als ik die op heb, nemen we hartelijk afscheid (handje, handje er op, kus, kus, nou vooruit: nog een kus). Dan maakt ze het hek voor me open en zwaait me uit.

Garagefeest #3

Als ik nou een beetje bijtijds ga rijden (geen probleem: ik ben iedere dag tussen zeven en acht uur op pad), ben ik tegen het middaguur bij de garage in Timişoara. Daarheen zijn vanuit Sfântu Gheorghe de onderdelen opgestuurd die in Frankrijk zijn besteld. Kunnen ze die mooi monteren, ben ik halverwege de middag klaar bij die garage en kan ik de stadshitte ontvluchten. Een strak plan.
Maar als ik om half twaalf bij de garage aankom, is daar alleen Grigore. Hij komt verbaasd zijn hokje uit bij de slagboom en vertelt me, dat de garage vandaag dicht is vanwege een Roemeense feestdag. ‘Sympathiek van die Roemenen om van de verjaardag van mijn kleindochter Karlijn een nationale feestdag te maken’, verbijt ik mijn teleurstelling voor een gesloten deur te staan. ‘Het is vandaag Înălţarea Domnului’, legt Grigore me uit. Ter verduidelijking noemt hij de naam Jesoes, wijst naar de wolken en maakt met zijn armen vliegbewegingen. Hemelvaartdag begrijp ik. Hoe dan ook: morgenochtend om negen uur gaat de boel hier open.

Of het door mijn teleurgestelde gezicht komt, weet ik niet, maar Grigore heeft met me te doen. Hij stelt voor, dat ik op het terrein overnacht en wijst me een plekje in de schaduw, pal voor de showroom. Stroom krijg ik uit zijn bewakingshokje, water uit de cooler kan ik binnen in de showroom pakken, naast de koffie-automaat en -als ik even meeloop- wijst hij me waar het toilet en de douche is. En er zit een sticker op de deur van de showroom: Wifi free. Dat is dan wel weer mooi meegenomen.

Vierentwintig uur duurt de dienst van Grigore, dan wordt hij afgelost. Vrij gebruikelijk in dit land, zo’n lange shift. Ieder uur moet hij een controlerondje om het gebouw maken en de overige tijd zit hij in dat bloedhete hokje en lost sudoko’s op. Overigens: dat schaduwplekje van mij duurt welgeteld twee uur. Daarna staat m’n bussie genadeloos in de zon te bakken. Halverwege de middag is het binnen 43,7 graden. ‘En een restaurant?’, vraag ik. ‘Drie kilometer verderop’, is het antwoord. Ik pieker er niet over. Ik bak wel een eitje. Misschien wel op de motorkap…
Ik had me mijn laatste overnachting op Roemeens grondgebied anders voorgesteld, maar ach, over een paar uurtjes is de zon onder. Pak ik misschien toch mijn fietsje nog om naar dat restaurant te rijden. Ik trek een bekertje thee uit de automaat in de showroom, stop een verse pijp en ga lekker in de schaduw een boek lezen. Mij krijgen ze niet gek!

Wat nou weer? #9

‘Problem’
De monteur die in de put onder m’n bussie staat om de motorbeschermkap te monteren, wenkt me te komen kijken. Nu is de temperatuur van mijn humeur toch al rond het vriespunt, want toen ik me vanmorgen bij de receptie meldde met de mededeling dat ik ‘die man ben uit Sfântu Gheorghe met die Citroën Jumper bij wie even twee onderdeeltjes gemonteerd moeten worden’, keken ze me nietszeggend aan. Pas bij de derde persoon die ik spreek, gaat er -als ik de factuur uit Sfântu Gheorghe laat zien- een lichtje branden. ‘Ja, de onderdelen, ja, ja, maar eh… die zijn er nog niet.’
‘Die zijn er nog niet? Maar die zouden vorige week vanuit Frankrijk in Sfântu Gheorghe aankomen en dan direct door de garage daar naar hier worden doorgestuurd. Dat duurde een dag, zei men. We zijn nu bijna een week verder en dan ga je me vertellen, dat je die onderdelen nog niet hebt ontvangen?’
‘Rustig maar, mijnheer, die onderdelen zijn echt onderweg hierheen, vertrouwt u daar maar op. Met een uurtje, kunnen ook twee uurtjes worden, is de koerier hier en dan kunnen we aan de slag. Hoop ik.’
‘Hoop je? Hoezo?’
‘Nou ja, helemaal zeker ben ik pas als ik die onderdelen vandaag echt zie.’
‘Maar, ik begrijp het niet. Waarom zijn die zo lang onderweg dan?’
De man kijkt me verbaasd aan over zoveel onbegrip en geeft dan de (logische) verklaring: ‘Gisteren was het een vrije dag voor iedereen, dus ook voor de koerier. En dan: dit is Roemenië, mijnheer.’ Dit is Roemenië, inderdaad. Ik haal een bekertje chocolademelk uit de automaat en ga achter het stuur zitten lezen.

‘Problem’
Wat nou weer? Past die beschermkap niet die inderdaad (ziet u nou wel, mijnheer?) na een uurtje bezorgd werd? Hebben ze de verkeerde besteld? Met die kap is niets aan de hand, maar de monteur wijst op de brandstofpomp (of daar in de buurt, weet ik veel) en legt me uit dat het daar een klein beetje lekt. ‘Wanneer is die filter voor het laatst vervangen?’, vraagt-ie. Als ik hem vertel, dat m’n bussie een krappe week geleden in Sfântu Gheorghe een grote beurt heeft gehad, haalt-ie zijn schouders op. ‘Waarschijnlijk iets te stevig aangedraaid. Dan is de O-ring beschadigd’, is zijn conclusie.
Ik zucht. ‘Haal het dan maar uit elkaar en zet er een nieuwe ring op’, zeg ik. Maar dat gaat niet: ‘De ring comes with the filter in a box‘, legt de monteur uit, ‘die hebben we niet los.’ Het blijkt geen probleem te zijn er zo mee naar Nederland te rijden. Veel lekt het niet: ‘look, it’s like condens. It just stinks a bit.
Ik laat me overtuigen (veel moeite kost dat bij mij niet) en vervoeg me in het kantoor om de rekening te betalen. Als ik het eindbedrag van honderdvijfendertig lei voor de montage zie, ben ik verbaasd. ‘De garagechef heeft me gezegd, dat het arbeidsloon honderd lei zou zijn’, leg ik uit. De man pakt zijn telefoon, belt de garagechef en verscheurt daarna mijn rekening. Even later heb ik een nieuwe factuur van vijfennegentig lei. Inderdaad: dit is Roemenië…

Of het nu komt door het gedoe in de (zoveelste) garage, maar van het ene op het andere moment heb ik geen zin meer. Van het ene op het andere moment is niet helemaal waar: al een week heb ik het gevoel niet langer in de Balkan te zijn en zag ik steeds meer Aldi’s en Lidl’s. Bovendien heb ik al een paar dagen last van darmkrampen en diarree, loop ik de hele dag te niesen en te snotteren en dan die hitte, waar ik niet tegen kan en waar ik inactief van word. En moe. Als ik dan ook om half twaalf de motor start, wil ik eigenlijk nog maar één ding: naar huis. Nu.
Oorspronkelijk was dat natuurlijk ook mijn plan: na de garage in Timişoara rustigjes aan richting Nederland. Ik stond mezelf tot nu toe niet toe het over mijn thuisreis te hebben, maar nu het zover is, wil ik alleen maar opschieten. Eigenlijk, bedenk ik me, gaat het op al mijn reizen zo: als er een punt achter is gezet, zou ik het liefst met een magische vingerknip naar Nederland geflitst willen worden.

Met anderhalf uur ben ik bij de Roemeens-Hongaarse grens. Relaxed, in vergelijking met de grensovergangen en de daarbij horende uitgebreide controles die ik eerder deze reis heb meegemaakt. De Roemeense post is zelfs onbemand en bij de Hongaarse grens is een vluchtige blik in mijn paspoort voldoende om het land in te mogen.
En ach, als ik dan aan het eind van de middag ‘ouderwets’ in zomaar een dorpje stop en naar een camping vraag en er weer eens iemand voor me uitrijdt om me naar een plekje voor de nacht te brengen, heb ik daar weer schik in. Ook als die plek een pension blijkt te zijn. Maar ik mag op de oprijlaan parkeren als het toch maar voor een nachtje is. En als de pensionhoudster me even later een zakje kersen komt brengen en drie stukken zelfgebakken taart, zit ik weer helemaal te genieten. Niet zozeer vanwege het aangeboden voedsel (dat natuurlijk niet te versmaden is), maar vooral van (steeds weer) de hartelijkheid van de vele mensen die ik heb ontmoet, kenmerkend voor mijn Rondje Zwarte Zee.
Kersen en kaneeltaart dus. Is dat nou wel zo verstandig met die diarree? Wat maakt het ook uit: ik heb vanmiddag onderweg in een farmacia twee doosjes Immodium gekocht.

Wake up call

Omdat mijn fietsje lekker veilig en droog in de afgesloten garage van het pension staat en ik daar ook mijn stroom vandaan krijg, vraagt de pensionhoudster hoe laat ik de volgende dag wil vertrekken, zodat zij op tijd de garagedeur voor me kan openen. Voorzichtig opper ik zeven uur, wat zo’n beetje mijn normale vertrektijd is, maar ik kan me voorstellen, dat dat voor anderen een te vroeg tijdstip is. Geen enkel probleem echter voor de pensionhoudster, want ze moet toch bijtijds op voor de andere gasten. Ik moet maar even aanbellen als ik wil vertrekken.

Het is kwart voor zeven en ik ben reisklaar. Zal ik nog een kwartiertje lummelen of gaan aanbellen? Ik loop naar de deur en druk op de bel. Het duurt even, maar dan verschijnt de dochter van de pensionhoudster in de deuropening. Ze heeft overduidelijk haastig wat kleren aangeschoten en vraagt me met een slaperig hoofd wat ik wil. Ik leg uit, dat ik met haar moeder heb afgesproken, dat ze de garagedeur voor me zou open maken en verontschuldig me dat ik haar een kwartier voor de afgesproken tijd moet storen. Ze maakt er geen probleem van, pakt een afstandsbediening, ontsluit vanuit de deuropening de garage en wenst me een nice trip.

Als ik een krap half uurtje later bij het benzinestation afreken, zie ik op de klok boven de kassa, dat het tien over zes is. Oeps! Vanaf Turkije tot Roemenië had ik te maken met tijdsverschillen met Nederland, maar Hongarije heeft dat uur tijdsverschil niet. Heb ik dat arme kind om kwart voor zes uit haar bed gebeld! Sorry, meisje.

Dat ‘uurtje extra’ komt mooi uit, want Claire-mijn-Garminnetje stuurt me binnendoor naar huis. Een schitterende weg door het heuvellandschap van Hongarije. Ik rijd dwars door het gebied van het Balatonmeer en de opkomende zon maakt alles (ook de temperatuur) nog een paar graadjes mooier. Een waardige afsluiting van mijn reis: tot het laatste moment geniet ik van de rustige wegen en weggetjes, de lieflijke dorpjes en de ontwakende steden. Wel gek eigenlijk, dat Claire-mijn-Garminnetje me binnendoor stuurt, terwijl ik toch duidelijk om de snelste route naar huis heb gevraagd. Ik zit er niet mee, want ik geniet, maar tijdens mijn koffiestop kijk ik toch even naar de routebepaling. Ach kijk, die staat nog steeds ingesteld op ’tolwegen vermijden’. Geen wonder dat ik zo’n fraaie route heb gereden. Tot aan de lunch laat ik het zo. Daarna draai ik de M1 op. Ik ga saaie kilometers maken, op weg naar huis. Het is mooi geweest.

Zestien weken

Zo, zo, dus jij bent zestien weken op stap geweest met dat bussie van je?
Veel gezien en meegemaakt onderweg, dat blijkt wel uit alle verhalen en foto’s, maar eh… even een vraagje: ben je in al die weken nou geen enkele kapper tegengekomen?
Eerlijk gezegd, nee dus. Niet echt naar gezocht ook trouwens.
En dan nog: al die talen in al die buitenlanden die ik niet spreek en niet kan lezen. Hoe had ik in vredesnaam een kapper kunnen vinden?

980,5

De omtrek van de aarde is 40.075 kilometer.
Terug in Nederland reken ik uit, dat er in mijn rondje Zwarte Zee welgeteld 19.057 kilometers onder de wielen van m’n bussie zijn doorgerold. Wat spijtig nou: ik had het zo leuk gevonden de halve omtrek van de aarde te halen tijdens deze reis. Negenhonderdtachtig en een halve kilometer tekort dus. Jammer, volgende keer beter.

mei 2012
stedentrip Kyiv

voorjaar 2013
Turkije

voorjaar 2013
Georgië

Chronologisch verder lezen? Ga naar Chornobyl’

voorjaar 2013
Oekraïne

voorjaar 2013
Roemenië

november 2013
Chornobyl’

(more or less) Translate »