Nieuwe start
‘Van dit uitstel komt beslist geen afstel’, schreef ik bijna een jaar geleden.
Klopt. Weer is mijn bussie vol geladen, weer ga ik op weg voor een Rondje Zwarte Zee.
Ik heb het afgelopen jaar niet stil gezeten: had ik bij mijn vorige reis alleen Oekraïne en Georgië voorbereid en zou ik Turkije en Griekenland ‘op m’n gemak onderweg’ wel doen, de voorbije tijd heb ik besteed aan de voorbereiding van Turkije. Voor ik aan Griekenland begon, heb ik eerst de routes die ik bedacht had bij elkaar opgeteld. Dat viel niet tegen: als ik me aan mijn plan hield, zou ik bijna 20.000 kilometer door Oekraïne, Georgië en Turkije toeren. Dat leek me meer dan genoeg voor deze trip en ik besloot Griekenland te laten zitten. Dat wordt dan wel weer een apart reisje in de toekomst. *)
Een andere wijziging in de plannen betreft de reisrichting. Waarom in Oekraïne beginnen als de temperatuur daar in maart nog rond het vriespunt schommelt, terwijl het op datzelfde moment in het meer zuidelijk gelegen Turkije al zo’n graadje of zeventien is? Ik besluit de route om te draaien en in Turkije te starten.
Ik ben er klaar voor. Het bussie is compleet ingericht en door de garage motorisch helemaal nagekeken. Nog een paar laatste verse boodschapjes en ik kan vertrekken. Zwarte Zee, ik kom er weer aan!
*)
Klopt. Lees: 2019 Camper Griekenland
Vliegende start?
Ik vind dat ik op mijn eerste reisdag ‘op weg naar Istanbul‘ genoeg kilometers heb gedraaid en geef Claire-mijn-Garminnetje opdracht een camping te zoeken.
In Gemünden am Main wijzen de borden me prima de weg naar die camping, maar als ik me voor een overnachting bij de Rezeption wil melden, is daar niemand. Ik bel aan bij het naastgelegen woonhuis en krijg te horen dat de camping nog niet open is. Toiletgebouwen zijn nog op slot, elektra is nog niet aangesloten, maar als ik wil, mag ik (gratis) op het parkeerterrein overnachten. Maakt niet uit, ik ben met m’n bussie immers zelfvoorzienend?
Jammer wel dat er geen stroom is, want mijn mobieltje was vanmorgen bij vertrek bijna leeg, maar die heb ik tijdens het rijden opgeladen. Geen probleem dus. Hoewel? Als ik hem oppak, blijkt dat mobieltje nauwelijks opgeladen. Zou die aansluiting niet in orde zijn? Nou ja, dat is van later zorg. Eerst mijn bus parkeren en koffie. Het is koud, af en toe valt er wat sneeuw, dus ik zet meteen de kachel aan.
Er komt een miezerig straaltje water uit de kraan als ik de fluitketel eronder houd. Als ik net genoeg water heb voor een kop koffie, stopt de kraan er helemaal mee en hoor ik alleen nog het gebrom van de waterpomp. Het water zal toch niet op zijn? Gek hoor: thuis heb ik de drinkwatertank nog helemaal vol gegooid.
Ik zet het keteltje op het gas en doe oploskoffie en melk in mijn mok. Op dat moment floept het gas uit. Ik probeer het tegen beter weten in weer aan te steken, maar zonder succes. Nu weet ik ook wel, dat een lege gasfles altijd op het verkeerde moment komt, maar dit is wel het uiterste! Uitgerekend op mijn allereerste reisdag, uitgerekend bij mijn allereerste kop koffie blaast mijn gasfles de laatste adem uit. Ik voel aan de uitstroomopening van de kachel: geen zuchtje warme lucht.
Als ik de gasflessen heb omgewisseld, kan ik koffie maken en begint de kachel te blazen. Het is koud in de bus. Ik houd mijn dikke jas nog lekker aan, zet mijn pet weer op m’n hoofd en trek mijn warme pantoffels aan. Ja, ik laat me daar gek maken!
Na een kwartiertje is het behaaglijk warm. In dat kwartiertje ben ik er achter gekomen, dat mijn drinkwatertank inderdaad helemaal is leeg gelopen. Fijn hoor, zo’n vorstbeveiliging op mijn boiler, maar bij warmtevraag blijft die boiler zich vullen uit de tank om dat water onmiddellijk weer onder de bus te lozen! Komt me bekend voor, dit verhaal. En duidelijk niks geleerd…
Nou ja, gelukkig heb ik een grote fles water in de koelkast staan. Kan ik tenminste koffie maken. Mijn medicijnen innemen. En me wassen. En m’n tanden poetsen. Maar de wc kan ik alleen voor een kleine boodschap gebruiken, want die spoelt door met drinkwater. Morgen zie ik wel weer. Moet ik ook uitzoeken waarom dat telefoontje niet door de accu wordt opgeladen. Moet ik zeker ergens drinkwater tanken. Moet ik ook een nieuwe gasfles kopen. En een camping zoeken die het hele jaar door geopend is. En morgen is pas mijn tweede dag. Wordt dit typerend voor deze reis? Nou, dat kan dan leuk worden…
Kamperen bij de boer
Op weg naar een camping stuurt Claire-mijn-Garminnetje me in de bergen van Oostenrijk een weggetje in. Het is smal en gaat steil omhoog. Mijn banden slippen in het losse gravel. Zo af en toe kijkt een bewoner van een van de boerderijen langs het weggetje verbaasd op naar dat passerende groene bussie. Niet zo verwonderlijk, want het weggetje blijkt dood te lopen en eindigt op het erf van een boerderij.
Er komt een man naar buiten, moeilijk lopend en zwaar leunend op een dikke tak. Het blijkt de bewoner van de boerderij te zijn, die me verbaasd vraagt wat ik hier kom doen. Tenminste, dat vermoed ik, want zijn dialect is nauwelijks te verstaan. En doof is-ie ook nog, want ik moet hard praten als ik hem uitleg op weg te zijn naar een camping hier zo’n twintig kilometer vandaan en dat ik door een verkeerde afslag te nemen per ongeluk op zijn erf ben terecht gekomen.
Ik kijk om me heen. Per ongeluk hier terecht gekomen?
Misschien heeft het wel zo moeten zijn, want -geen zin meer vandaag nog verder te rijden- lijkt me dit een geschikte overnachtingsplek.
Of ik hier dan misschien kan overnachten, toeter ik de boer in zijn oren. En of ik mijn stroomkabel ergens mag aansluiten. Het kost wat moeite de man duidelijk te maken wat ik vraag, maar uiteindelijk geeft hij toestemming, helpt me met het aansluiten van de stroom, wenst me (vermoed ik) een aangename nacht en stokstrompelt naar zijn huis.
Ik doe een paar snelle passen en haal hem in. Wat me dat kost, vraag ik hem. ‘Hollander, hè?’, is zijn antwoord, ‘die hebben het altijd over geld.’ ‘Maar ik gebruik toch stroom van u? Daar wil ik best voor betalen’, werp ik tegen. ‘Gebruik je veel stroom? Nee? Nou, laat maar zitten dan.’ Kijk, en dat versta ik wel meteen.
Wat een plek!
Dik zevenhonderd meter hoog in de bergen. Op het hele erf is geen vlak stukje te bekennen, zodat ik mijn koffiemok maar voor tweederde kan vullen, zo schuin sta ik. Zal nog leuk worden met slapen vannacht. En die handige oprijblokken dan? Tsja, die liggen thuis.
Maar ik sta hier prima. Het zonnetje schijnt, ik heb uitzicht op de bergen en de kippetjes scharrelen rond m’n bussie.
Buitenland
Dwars door Duitsland gereden, Oostenrijk doorkruist, maar gek hoor, pas bij na passeren van de grens tussen Oostenrijk en Servië heb ik het idee echt in het buitenland te zijn. Moeilijk leesbare reclameborden langs de weg, uithangborden van winkels en benzinepompen in een ‘vreemde’ taal, moeilijk te ontcijferen teksten op vrachtwagens en onbegrijpelijke nieuwsberichten uit mijn radio. Nu voel ik me pas echt ‘in den vreemde’. Ik geniet!
Leermomentje #1
Nema problema bij de grensovergang van Oostenrijk naar Servië. Ook de formaliteiten aan de Servisch-Kroatische grens verlopen soepeltjes. De achterdeuren van m’n bussie moeten weliswaar open, maar met een nonchalante tik op de kratten heeft de douanier het wel gezien en wenst hij me gute Reise.
Hoe anders gaat het bij de grensovergang van Kroatië naar Servië.
Waar de reis heen gaat, vraagt de douanier.
‘Naar Turkije!’, roep ik enthousiast.
‘Turkije? Hmm, zet u dan uw voertuig hier even links aan de kant voor een controle.’
Twee douanebeambten werpen zich op m’n Wohnmobil. De een gaat met een scanner aan de buitenkant langs mijn bussie, vraagt me de motorkap open te doen en schijnt nauwkeurig in alle hoeken en gaten. De ander onderwerpt het interieur aan een grondig onderzoek. Alle kastjes, laatjes en luikjes moeten open. Met een dik kwartier hebben ze alles bekeken en besnuffeld. Ik krijg mijn paspoort terug en mag doorrijden.
‘Waarom’, vraag ik nieuwsgierig, ‘heeft u mijn camper zo grondig gecontroleerd?’
‘U komt uit Holland en reist naar Turkije. We hebben al heel wat Nederlanders betrapt op het smokkelen van drugs. Vandaar.’
Vandaar dus.
Bij een volgende grensovergang maar wat minder enthousiast vertellen dat ik op weg ben naar Turkije…
Camper-afvallig?
Zo om een uur of drie vind ik over het algemeen dat ik wel weer genoeg gereden heb voor een dag. Ik zoek dan een parkeerplaats op en laat Claire-mijn-Garminnetje zoeken naar campings in de buurt. Normaal gesproken kan ik dan via de Nuttige Punten bij Logies een vervolgkeuze maken voor campings. Vandaag niet. Ik krijg alleen de keuze Hotel/Motel. Raar. Zou het komen dat ik inmiddels in Bulgarije ben? Zijn daar geen campings? Ik kan het me niet voorstellen.
Naast de parkeerplaats waar ik gestopt ben om Claire-mijn-Garminnetje te raadplegen, staat een motel. Ik rijd erheen en stap naar binnen. ‘Een camping? Niet hier in de buurt, mijnheer. De dichtstbijzijnde camping is in Plovdiv, zo’n honderd kilometer hier vandaan.’
Nu ligt Plovdiv weliswaar op mijn route naar Istanbul, maar ik heb geen zin nog eens honderd kilometer te rijden. En dan nog: is die camping wel open? Het is maart en mijn ervaring tot nu is dat de meeste kampeerterreinen pas 1 april open gaan. Maar om nu weer in een motel te overnachten? Gisteren in Servië heb ik dat ook al gedaan bij gebrek aan geopende campings in de buurt. Het moet geen gewoonte worden. Ik ben toch camperaar?
Toch informeer ik even naar de prijs voor een overnachting in het motel en vraag of ik de kamer mag zien. Nou, dat valt niet tegen. Ruim, zeer ruim, schoon, zeer schoon en hageltje nieuw. Met een riant tweepersoonsbed, een bureau, een koelkast, een zitje, een televisie, een schitterende badkamer met inloopdouche en gratis internet op de kamer. Beneden zijn twee restaurants en diverse grote winkels. Ik ben snel overtuigd, schrijf me in voor een nacht en vul in m’n bussie de grote AH-boodschappentas met de noodzakelijke spulletjes.
Als ik even later op mijn kamer door het raam naar buiten kijk, zie ik m’n bussie pal voor de deur staan. ‘Sorry bussie’, mompel ik, ‘maar voor € 22, inclusief ontbijt ben ik je een nacht afvallig. Dat betaal ik soms op een camping ook.’
Aangepast rijgedrag
Best een mooie weg, de A5 van Sofia naar Plovdiv. Jammer alleen dat er overal gerepareerde asfaltpuisten en scheuren in de weg zitten. En gaten. En nare hobbels. De rechter rijstrook is het slechtst, de linker is iets beter te doen. Ik pas me aan aan mijn Bulgaarse medeweggebruikers en ga permanent op de linker rijstrook rijden. Alleen als iemand wil inhalen, wijken we even uit naar rechts om daarna weer zo snel mogelijk links te gaan rijden. ’t Is even anders, maar een stuk beter voor mijn geteisterde nieren.
Welkom in Turkije
Precies 2756 kilometer na mijn vertrek uit Nederland ben ik aan de Bulgaars-Turkse grens. Het heeft bij die grenspost allemaal nogal wat voeten in aarde.
Welgeteld vijf keer moet ik aan verschillende personen-in-uniform mijn paspoort, mijn kentekenpapieren, mijn groene kaart en mijn ID-kaart laten zien. Vijf keer wordt alles nauwkeurig gecontroleerd en genoteerd. Halverwege die controle moet ik ook nog een visum voor Turkije aanschaffen en drie (3) keer haalt een overijverige ambtenaar mijn bussie van binnen overhoop, op zoek naar… ja, op zoek naar wat eigenlijk? Zie ik er zo smokkel-verdacht uit?
Als ik langzaam opschuif in de rij naar weer een volgende controle en een sigaartje opsteek, komen twee schoonmakers naar het open raam van m’n bussie. Als ze met een vragend gebaar naar mijn sigaartje wijzen, pak ik er voor ieder een uit mijn doosje.
Bij loket vier duurt het nog langer dan normaal. Maar dat heeft niets met mijn papieren te maken, maar alles met m’n pleeborstel-plantje voor het raam. Er wordt naar gewezen, er wordt om gelachen, er wordt zelfs een derde collega bijgehaald om zoiets geks te zien. Dan wensen ze me met een brede glimlach een gute Fahrt.
Als ik direct na de grensovergang mijn bussie even aan de kant zet en ernaast in het zonnetje het thuisfront sms, dat ik in Turkije ben aangekomen, komt er een man op me afgelopen. Hij schudt mijn hand, geeft een kus op mijn handpalm en drukt daarna mijn hand tegen zijn voorhoofd. Het zal allemaal wel.
Hij heeft een mandje bij zich. Onder een groezelig doekje liggen simits (ringvormige broodjes met sesamzaadjes). Hij biedt me er een aan. Ik weiger beleefd, omdat ik geen trek heb in broodjes, maar vooral omdat ik bij het handenschudden zijn smerig vuile handen en nagels met rouwrandjes heb gezien.
Het raampje van mijn portier staat open en hij hangt een simit aan mijn richtingaanwijzer. Ik stap in, geef hem het broodje terug en begin mijn grenspapieren op te bergen. Al die tijd blijft de man naast het portier staan en houdt vragend het mandje met broodjes op. Pas als ik start doet hij een klein stapje opzij om mij te laten wegrijden.
Camping Istanbul?
De reisgids vermeldt over het verkeer in Istanbul maar een paar zinnetjes:
De auto
Absoluut af te raden als je geen hartinfarct wilt krijgen. Automobilisten rijden als gekken door de steile straatjes en veroorzaken vanaf acht uur urenlange files.
Ik heb inmiddels in een respectabel aantal wereldsteden rondgereden, maar Istanbul slaat inderdaad alles. Twaalf miljoen inwoners heeft deze stad en het is er dan ook druk, heel erg druk. Het rijgedrag komt neer op ‘ieder voor zich’. Heb ik in andere steden soms het geluk, dat ik met m’n bussie als duidelijk herkenbare toerist nog een beetje wordt ontzien door mijn medeweggebruikers, hier blijkt het tegenovergestelde. Voorrang bestaat niet, dat neem je gewoon. Ieder klein gaatje wordt benut om in te voegen. Ik zie ineens rechts van me een auto over de vluchtstrook razen. Verderop staan we kriskras in twee rijtjes te duwen en te proppen om een smal straatje in te rijden. Een gekkenhuis! Halverwege die rit door de stad bedenk ik me, dat ik hier wel eens mijn eerste deuk of kras in deze vakantie zou kunnen oplopen…
Ik heb Claire-mijn-Garminnetje opdracht gegeven me naar een camping te brengen. Daar aangekomen, stop ik bij de slagboom van een parkeerplaats om naar de ingang van de camping te vragen. De man bij de slagboom schudt zijn hoofd en pakt zijn mobiele telefoon. Even later verschijnt er een perfect Duits sprekende Turk (Ich hab’ neunundzwanzig Jahre in Hannover gearbeitet) die me duidelijk maakt, dat de camping gesloten is (?), maar hij weet wel een andere camping, iets verderop. ‘Ik pak even mijn auto. Wacht u hier en rijdt u dan achter me aan, dan breng ik u daarheen.’
Een camping?
Een grote parkeerplek is het, waar je ook je auto kunt wassen. Schuin onder die parkeerplek is een met onkruid overwoekerd terreintje met steenslag waar nog twee (verlaten) campers staan. ‘Daar beneden kunt u overnachten. Hier zijn de douches en de toiletten en daar kunt u stroom pakken.’ Het is allemaal niet erg florissant, maar het sanitair -hoe bouwvallig ook- ziet er schoon uit.
En dan nog: ik sta midden in een wijk van Istanbul, een half uurtje met de bus van het centrum vandaan. Wat wil je nog meer voor 25 Lira (€ 11) per nacht? Nou, misschien mijn bussie op slot als ik vannacht ga slapen? Of ben ik nu bevooroordeeld?
Goeiemorgen?
Van nature ben ik niet zo’n uitslaper. Thuis niet, maar ook op vakantie niet. Voor mij is het bijvoorbeeld doodnormaal, dat ik de afgelopen dagen tijdens de heenreis naar Turkije zo tussen zes en zeven uur ’s morgens al achter het stuur van m’n bussie kruip en de weg opdraai. Bevalt me prima.
Zo was ik vanmorgen ook weer vroeg wakker. Half slaperig nog hoor ik gezang. Heb ik de radio aan laten staan? Ik kijk op de klok: vier uur. Langzaam kan ik het gezang thuis brengen: het komt van buiten en het is de Allahu Akbar, de oproep tot het ochtendgebed vanaf de minaret. Vier uur? Ik heb er absoluut geen probleem mee vroeg op te staan, maar dan wel vrijwillig. Ik trek het dekbed over m’n oren en draai me om. Vlak voor ik weer in slaap sukkel, bedenk ik me dat het misschien handig is straks een paar oordopjes te kopen…
ISTANBUL: AYA SOFIA
BEWEGENDE BEELDEN
Goeiemorgen!
Ik had er vanmorgen bij het wakker worden een klein beetje, nou zeg eigenlijk maar behoorlijk de smoor in. Reed ik gisteren onder een lentezonnetje Turkije in en was het zulk lekker weer dat mijn trui bijna uit kon, vannacht heeft het zo hevig geregend en gestormd dat mijn bussie ervan stond te schudden. Ik doe rustig aan met wassen, aankleden en ontbijten in de hoop dat het opklaart, maar de lucht blijft grijs en de regen komt met bakken uit de hemel. Jammer, want ik had vandaag gepland Istanbul te gaan bekijken. En natuurlijk gaat dat door. Alle tijd van de wereld, maar geen dag uitstellen hoor. Hoe flexibel kun je zijn? Dus rugzak vullen, jas aan, pet op en na vijf minuutjes druipend bij de bushalte aankomen. En daar begint het zonnetje te schijnen. Figuurlijk dan.
Als ik bij het instappen een kaartje wil kopen, blijkt dat niet te kunnen en moet ik een soort OV-chipkaart hebben. Een passagier verderop in de bus ziet me tobben en geeft me met de woorden ‘use mine’ zijn eigen Istanbulkart. De man spreekt perfect Engels en we raken in gesprek. Waar ik vandaan kom, wat mijn verdere reisplannen zijn en wat ik allemaal van plan ben te gaan doen vandaag.
Een vrouw die samen met mij is ingestapt en die prompt een zitplaatsje krijgt aangeboden (dat zie ik ze hier allemaal doen) biedt mij aan haar Istanbulkart over te nemen, want ze heeft er toch twee en dan hoef ik niet naar een servicepunt om er een te kopen. ‘Doe het maar’, verzekert de Engelssprekende man me, ‘want het is een goed prijsje en er staat nog voldoende tegoed op.’
Op het eindpunt aangekomen, stapt mijn ‘gids’ (die ook gids van beroep blijkt te zijn) samen met mij uit en brengt me naar de tramhalte die me naar de wijk Sultanahmet zal brengen. Ik bedank hem hartelijk en hij wenst me een aangename dag. Geen moment is hij opdringerig geweest of heeft voorgesteld mij rond te leiden. Hoe anders heb ik dat op eerdere reizen meegemaakt.
En de rest van de dag is het van hetzelfde laken een pak: mensen waarschuwen me in de tram wanneer ik moet uitstappen, voorbijgangers wijzen me vriendelijk de weg en aan het eind van de dag is er weer iemand die me naar de juiste bus terug verwijst. Ze lopen onder paraplu’s. Ze ontwijken de ergste plassen. Ze zijn diep in hun kraag gedoken vanwege de kou. Het is niet droog en behaaglijk geworden vandaag, maar mijn zonnetje heeft toch een beetje geschenen…
ISTANBUL: TOPKAPIPALEIS
BEWEGENDE BEELDEN
Plannen gewijzigd #1
Mijn tasje met douchespulletjes heb ik de avond ervoor al klaar gelegd. Het stapeltje schone kleren ligt er keurig naast. Morgen vertrek ik uit Istanbul en ik wil fris gedoucht, haren gewassen en met schone kleren aan de weg weer op.
De volgende morgen word ik (te) vroeg wakker van de kou. Het is nog maar net licht. Als ik de rollo van de keuken open doe, kijk ik tegen een stijf bevroren raam aan. Het zal niet waar zijn! Ik doe de deur een stukje open en zie een witte bevroren wereld. Rillend doe ik de deur weer dicht. Eerst maar een kop thee. De kraan bromt alleen maar en geeft geen drup water. Bevroren?
Terwijl ik mijn medicijnen inneem, besluit ik mijn plan om te douchen te laten varen. Het idee alleen al, dat ik over dat knisperende veldje naar die koude, tochtige doucheruimte moet lopen! Lang leve het (nood)pakje vochtige washandjes, lang leve het flesje Cool Mint Listerine, lang leve de deodorant. En die schone kleren? Die stop ik netjes terug in het kastje. Morgen.
Ik maak m’n bussie aan kant, krab het ijs van de ruiten en start om kwart voor zes de motor. ‘Nou ja’, bedenk ik, ‘is het nog ergens goed voor dat vroege opstaan door die nachtvorst; loop ik waarschijnlijk de ochtendspits van Istanbul mis.’
Wat een ijdele gedachte!
De uitvalsweg richting de brug over de Bosporus staat al helemaal vast. Schreef ik eerder over het idiote verkeer van deze stad, dat was toen ik er halverwege de middag arriveerde. Nu zit ik midden in de ochtendspits. Gekkenhuis! Niet te beschrijven (doe en kan ik dan ook maar niet). Ik heb de opkomende zon pal tegen, zit met de zonneklep half naar beneden en kan geen richtingbord lezen. Blindelings vertrouw ik op Claire-mijn-Garminnetje. Veel zie ik niet van de omgeving: ik heb al mijn zintuigen nodig om de links en rechts van me invoegende auto’s in de gaten te houden, die zonder richting aan te geven m’n bussie voor en achter kruisen. Ik ‘geniet’ van mijn nieuwe achteruitrijdcamera, maar naar mijn zin heb ik het allesbehalve. Ik wil de stad uit, alleen maar de stad uit!
Ik gebruik het stukje bij beetje opschuiven in de file om ondertussen een oudbakken broodje te eten en ben blij als ik de ferry kan oprijden. Daar in het buffet kom ik een beetje bij met verse koffie en broodjes.
Twee uur heb ik erover gedaan Istanbul uit te komen, maar het was vermoeiender dan de hele heenreis van krap drieduizend kilometer hier naar toe.
Maar wat kan een mens dan weer genieten als hij de drukte achter zich laat en op binnendoorweggetjes terecht komt. Als hij met dertig, vijfendertig kilometer per uur op een bergweggetje achter een vrachtwagen hangt, de ergste kuilen in de weg ontwijkend. Of moet inhouden voor een man met een paard aan een touw die de weg oversteekt.
Het zonnetje erbij maakt het ook meteen aangenamer en ik steek in de dorpjes die ik passeer vrolijk mijn hand op naar mensen die op een stoel voor hun huis zitten te genieten van de eerste warme zonnestralen. Ach, en dat douchen en die schone kleren? Dat zien we vanmiddag, vanavond of morgen wel weer…
Claire, wat doe je?
Zo vroeg vertrokken vandaag, zo’n inspannend stukje Istanbul achter de kiezen, dat ik weinig fut heb lang door te rijden. Bovendien nodigt het lentezonnetje uit tot een gerieflijke camping waar ik een lekker lui middagje kan houden. Rond een uur of twaalf geef ik Claire-mijn-Garminnetje dan ook opdracht een camping voor me te zoeken. Dat valt mee: de dichtstbijzijnde ligt op de route en is nog geen twaalf kilometer hier vandaan. En aan de Zee van Marmara, wat wil een mens nog meer? Ik zie het al helemaal voor me.
Maar als Claire meldt, dat de bestemming is bereikt aan linkerzijde sta in midden tussen fabrieksgebouwen. Ik schiet wat mensen aan, maar een camping, hier, nooit van gehoord. Ik pak mijn route weer op en laat een half uurtje later Claire nog eens naar een camping zoeken. Maar als ik daar arriveer, is er wederom niets te bekennen. Claire, wat doe je? Zo heb je me nog nooit in de steek gelaten.
Het is al bijna half drie als ik langs een jachthaven rijd ‘ergens aan de Zee van Marmara‘. Ik besluit Claire ontrouw te worden en schiet iemand aan met de vraag of er in de buurt een camping is. De man spreekt alleen Turks, maar hij gebaart me met hem mee te lopen naar de overkant waar we een apotheek binnenstappen. Daar doet hij -wijzend op mij- zijn verhaal, waarop een van de assistenten haar mobieltje pakt. Ze krijgt verbinding, steekt een verhaal af en geeft haar mobieltje dan aan mij.
Ik krijg contact met een Duits sprekende man, die mij verzekert dat er in deze omgeving beslist geen camping te vinden is (goed zo, Claire!), maar als ik wil overnachten, mag dat wel op het haventerrein. Hij zal meteen iemand van de haven bellen die me dan opwacht bij de poort. Er zijn, tut mir leid, geen toiletten, er is geen douche, maar ik kan wel mijn stroomkabel aansluiten. Met wie ik het bedrag voor de stroom dan moet afrekenen, is mijn vraag. ‘U blijft toch maar voor één nacht? Aber das ist doch kostenlos!’
En daar sta ik dan: links bootjes en de Zee van Marmara, rechts de bergen. Een paar honderd meter verderop is een winkeltje. Daar haal ik brood en water. Een paar honderd meter de andere kant op is een restaurantje. Wat een prima plek. En helemaal ouderwets op eigen kracht gevonden. Zonder Claire. Die krijgt morgen een herkansing.
Verschil mot er weze… #1
Ik weet niet hoe de weersomstandigheden thuis zijn*), maar als je op de camping in Çanakkale door de eigenaar wordt welkom geheten met een glaasje zoete, Turkse thee omdat ik de eerste en vandaag enige gast ben van het seizoen, ga je er natuurlijk wel eventjes voor zitten.
*) Natuurlijk weet ik dat wel: zwaar bewolkt, temperaturen tussen -2 en 7 graden en 90% kans op neerslag.
Leermomentje #2
‘Lekker veel campings hebben ze hier in Turkije’, denk ik als ik het zoveelste bordje langs de weg zie staan. Gek alleen, dat ik ze niet kan vinden. Tot ik die borden eens beter bekijk en ontdek dat er een paar honderd meter na zo’n bord geen camping, maar een politiebureau is.
Jandarma. Ik had het kunnen weten.
Turks afscheid
Het klopt niet helemaal wat de eigenaar van de camping me in zijn paar woorden Engels vertelde toen ik hier aankwam. Er zijn helemaal geen douches, sterker nog: er is niet eens warm water. En een wasmachine is er ook niet. Eigenlijk heel erg basic hier. Wel -hiep, hiep, hoera!- kunnen ze me helpen aan een nieuwe fles butagas. Dus gaat de boiler in het bussie aan en was ik me uitgebreid aan de gootsteen. Dus draai ik geen was, maar poedel ik wat kleding en handdoeken uit met koud water en AH afwasmiddel. Ach, het is schoon en als ik het na een uurtje in het zonnetje en de wind van de lijn haal, ruikt het nog fris ook.
Als ik wil afrekenen, gaat dat eerst in handen-en-voeten-taal, maar het jonge obertje dat regelmatig een kopje thee en een schoteltje koekjes aan de deur van m’n bussie kwam brengen, pakt op een gegeven moment zijn laptop en via Google Translate kunnen we -om de beurt een zinnetje typend- aardig communiceren.
Ik trek mijn wenkbrauwen op als ik de prijs voor een overnachting zie die de vrouw op een briefje heeft geschreven. Dertig lira. Ik maak haar duidelijk dat ik in Istanbul -of all places- maar twintig lira per nacht heb betaald. Dat is nog gelogen ook, want ik betaalde er vijfentwintig en bovendien was die plek daar eigenlijk de naam camping niet waardig. En dan nog wat, mevrouw: er is hier niet eens een douche en kijk eens naar mijn haar, dat moet ik morgenochtend nodig wassen. Met koud water notabene! De vrouw pakt het briefje en verandert de overnachtingsprijs in twintig lira… Ik maak duidelijk, dat ik morgen vroeg wil vertrekken en vraag of er dan iemand is om het hek voor me open te maken. Geen enkel probleem. Komt allemaal voor elkaar.
Op de camping loopt een mannetje rond die de zaakjes hier zo’n beetje bijhoudt. Hij geeft de kippen voer, verzorgt de konijnen, veegt de boel een beetje aan en past op de verder verlaten camping als de eigenaar afwezig is.
Om zeven uur ’s morgens staat hij bij m’n bussie en klopt netjes aan de nog dichte deur. Of ik al wil vertrekken, gebaart hij, want dan maakt hij het hek voor me open. Ik gebaar terug, dat ik nog moet opruimen en nog wel even bezig ben. En ik moet mijn haar nog wassen. Hij knikt begrijpend en gaat terug naar de keuken. Als ik even later met mijn toiletspulletjes naar de wasruimte loop, houdt hij me tegen en gebaart me even te wachten. Niet veel later komt-ie terug met een tweeliter waterkoker, haalt trots de deksel eraf, wijst op de stoom die van het water komt en tikt tegen mijn haar. Ik ben perplex. Het ontbreekt er nog maar aan, dat-ie met me meeloopt naar de wasruimte om het warme water over mijn hoofd te gieten, zoals Nel en ik dat vroeger op de boot bij elkaar deden in ons pre-boiler tijdperk!
Als ik hem even later de lege waterkoker terug geef en met een tevreden gezicht en de duim omhoog naar mijn haren wijs, vraagt hij of ik koffie wil. We gaan zitten aan de keukentafel en kletsen honderduit. Hij in het Turks, ik in het Nederlands. We verstaan geen woord van wat we tegen elkaar zeggen, maar hebben het reuze naar ons zin. Hij blijft een beetje achter me aan tuttelen als ik na de koffie m’n bussie in orde ga maken. Hij helpt met het afkoppelen van de stroom, wil weten wat mijn fietsje heeft gekost en bewondert ondertussen het interieur van het bussie. Als ik helemaal klaar ben, nemen we afscheid van elkaar. Ik geef hem een sigaar en ik krijg van hem een hand, een linkerwang- en een rechterwangkus. Dan haast-ie zich naar het hek, rolt het voor me open en kijkt of de weg vrij is zodat ik kan wegrijden. Door het open raam zeg ik hem gedag en toeter. Hij steekt zijn hand op, maakt een lichte buiging en sluit het hek achter me.
Het Paard van Troje
Viel reuze mee met die toeristendrukte bij de opgravingen in Troje.
Er staan maar vier touringcars. Maar ja, wat wil je? 21 maart. 8:45 uur.
Viel reuze tegen met dat beroemde paard bij de opgravingen in Troje. Ben ik er helemaal klaar voor het te filmen en fotograferen, staat dat f*cking beeld van dat f*cking paard in de f*cking steigers onder een f*cking zeildoek!
Turkse uitsmijter
Schitterende binnendoorweg hoor door het heuvel/berglandschap van Troje naar Bergama. Maar het is smalletjes en slecht onderhouden en het vele bochtenwerk maakt het rijden best inspannend.
En dan staan er ook nog regelmatig gele hesjes langs de weg met een vlag te zwaaien omdat ze een stukje asfalt repareren.
Of er springt uit het niets een boer de weg op die heftig met z’n armen zwaait, onmiddellijk gevolgd door een koe die langs hem heen schiet en schichtig springend de weg oprent. Vol in de remmen!
Of ik moet afremmen omdat jandarmes en zwaar bewapende militairen me op één rijstrook dirigeren. Geen idee waarom, want ik mag gewoon doorrijden. Maar ja, ik wil toch binnendoor? Ik laat de hoofdwegen toch bewust links liggen? Niet zeuren dan! Doe ik ook niet. Ik geniet.
Het is rond het middaguur en ik begin trek te krijgen.
In een gehucht van twaalf huizen en een moskee zie ik aan de kant van de weg iets wat op een mogelijke eetgelegenheid lijkt. Aan eenvoudige keukentafels zit een groepje mannen, dat verbaasd opkijkt als ik parkeer tussen hun brommers. Ik draai mijn raampje open en maak vragend het internationale eetgebaar. Het groepje mannen reageert enthousiast en wenkt me uit te stappen. Eén van hen komt naar m’n bussie en opent uitnodigend het portier. Hij neemt me mee naar binnen en toont trots zijn keuken. Hij trekt een koelkast (?) open, haalt er wat worsten uit en kijkt me vragend aan. Op de grond staat een doos met eieren. Hij pakt twee eieren en houdt ze voor me op. Ik knik instemmend.
Een deel van de mannen is mee naar binnen gelopen en kijkt toe hoe de ‘kok’ een pannetje op een gasbrander zet, de worst in dunne plakjes snijdt en die gaat bakken. De rest van de mannen is buiten gebleven en loopt nieuwsgierig om m’n bussie heen. Als de plakjes worst zijn gebakken, worden er twee eieren bij gedaan en is mijn ‘Turkse uitsmijter’ klaar. Buiten wordt een tafel gedekt met een oude krant en het pannetje-uitsmijter wordt voor me neer gezet. De kok haast zich naar binnen en komt terug met een servet, een pot groene pepers, een mandje brood, zout, een gepelde ui en een bakje tomaten. Ik kijk goedkeurend naar mijn maaltijd en begin smakelijk te eten. De mannen steken een sigaretje op, nippen aan hun glaasje thee en gaan er eens uitgebreid voor zitten om te zien hoe die vreemdeling zit te eten. Als ik klaar ben en heb afgerekend, krijg ik nog een glaasje thee.
Nagezwaaid door het hele ’terras’ vervolg ik even later mijn route.
Ok, toegegeven, het eten in zo’n wegrestaurant langs een of andere autosnelweg zal beslist beter zijn. Gezonder ook. Hygiënischer zeker. Maar ik rijd toch binnendoor? Dit is zoveel leuker dan in de rij staan met een dienblad in een wegrestaurant. Ik geniet. Alweer.
BEWEGENDE BEELDEN
Leermomentje #3
Bij de Carrefour (je bent per slot in Turkije of niet) een schaaltje met drie broodjes ontdekt. АТАТЕЅLÏ POĞAÇA staat er op de verpakking. Geen idee wat het is, maar het lijken me lekkere ontbijtbroodjes.
Als ik de volgende morgen zo’n broodje open snijd, zie ik tot mijn verrassing kleine, bruin-zwarte stukjes meegebakken. ‘Da’s boffen’, denk ik, ‘heb ik zonder het te weten chocoladebroodjes gekocht!’ Ik besluit mezelf lekker te verwennen, pak een cupje chocopasta en smeer het er dik overheen. Smullen, zo’n ontbijtje! Verrassende combinatie ook, zo ’s morgens vroeg: chocopasta met stukjes zwarte olijven…
My friend
Ik sta voor het gesloten hek van de camping in Pamucak. Het ziet er verlaten uit. Ik zal toch niet weer de eerste gast van het seizoen en de enige overnachter zijn?
De eigenaar komt op een holletje aandraven om het hek voor me open te doen. Hij spreekt Engels, Duits en ook een beetje Nederlands. En inderdaad: ik ben de eerste van het seizoen en ja het klopt: er zijn geen andere gasten. Voor 52 lira mag ik hier overnachten. Ik vind het behoorlijk aan de prijs, maar bedenk me dat zo vlak in de buurt van het toeristische Efeze de prijzen wel wat hoger zullen liggen. Als ik de man het geld geef, kijkt hij verbaasd naar mijn briefje van vijftig en de twee muntstukken van een lira.
‘Dat is teveel’, zegt-ie als hij me de losse lira’s terug geeft.
‘Maar je zei toch 52?’
‘Zei ik 52? Neem me niet kwalijk, my friend, ik bedoelde natuurlijk twee-vijf: 25! Sorry voor mijn slechte Nederlands.’
Hij helpt me op mijn plekje te parkeren.
Hij vraagt om mijn stroomkabel en sluit die voor me aan.
Hij haalt zijn eigen slang zodat ik water kan tanken.
En hij laat me de douche en het toilet zien.
Na een half uurtje komt-ie nog even langs en geeft me een groot badlaken. ‘Kun je straks lekker douchen, my friend‘.
En tegen zessen wordt er op de deur van m’n bussie geklopt. Staat-ie daar met een bord eten voor mijn neus! ‘Eet smakelijk, my friend. Ik hoop dat je kip lust.’
Nog meer stenen
Zou je toch denken, dat ik na mijn bezoek aan de opgravingen in Efeze ruim voldoende aan mijn trekken gekomen ben met het bewonderen van stapels oude stenen (foei! oneerbiedig!). Maar nee: tweehonderd kilometer zuidoostelijker ligt bij Pamukkale de Frigya Hierapolisi, net als Efeze een toeristische trekpleister van de eerste orde. Het meest bizarre onderdeel is voor mij de Necropolis, een ‘straat’ van bijna een kilometer lang met aan weerszijden zowat duizend graven.
En op die locatie stromen sinds duizenden jaren warmwaterbronnen met calciumzouten en een temperatuur tussen de 30 en 50 graden langs een steile rotswand naar beneden. Dat water heeft de berg aangetast en hem veranderd in een vreemde, verkalkte waterval.
BEWEGENDE BEELDEN
Bij de pomp #1
Ik stop bij een benzinepomp en vraag of er hier in de omgeving een camping is. De mannen spreken alleen Turks, maar begrijpen mijn vraag. Voor de zoveelste keer ga ik over op handen-en-voeten-taal. Zij spreken Turks. Ik geef antwoord in het Nederlands.
‘Een camping? Nee, niet in de buurt. Maar als je wilt slapen, kun je hier achter de pomp wel gaan staan. Geen probleem.’ ‘Enne… kan ik ook stroom gebruiken?’
‘Elektriciteit? Zet je dolmuş maar hier voor het gebouwtje neer. Daar is stroom.’
Ze vinden het allemaal prachtig, zo’n Hollander die bij ‘hun’ pomp komt overnachten en als ik m’n bussie op de aangewezen plek heb geparkeerd en de stroom is aangesloten, moet ik beslist even binnen in hun kantoortje komen. Ik krijg een glas cola ingeschonken en ik moet er nodig wat chips bij knabbelen. We klets-gebaren wat af en het is reuze gezellig. Met moeite kan ik me losmaken van hun gastvrijheid (meer cola? neem nog wat chips!) en loop -voor de zoveelste keer verbaasd en getroffen door de Turkse vriendelijkheid- naar m’n bussie.
Observaties
#1
Waar ik ook loop, waar ik ook zit: overal en altijd zie ik loslopende honden. Liggen soms ook gewoon midden op de weg of steken plotseling over. Nog geen mens gezien hier met een hond aan een lijntje… Kom daar eens om in Nederland.
#2
Behalve bij de toeristische hoogtepunten waar bussen vol dagjesmensen worden leeggeschud, heb ik tijdens mijn rit door Turkije tot nu toe geen enkele andere individuele buitenlandse toerist gezien. Alleen maar Turken om me heen. Kom daar eens om in Nederland. (Eh…)
#3
24 maart. Ik bereik de Turkse Rivièra. De natuur is ineens helemaal groen. Palmbomen. 21 C. Kom daar eens om in Nederland.
#4
Half tien ’s morgens. De belangrijkste weg naar het supertoeristische Antalya ligt praktisch leeg voor me. Geen verkeer, laat staan een file. Ontspannen! Kom daar eens om in Nederland.
#5
De boter in de Turkse kuipjes Becel is wit. Kom daar eens om in Nederland.
#6
Moet je niet gek van opkijken in Turkije: komt me regelmatig een auto tegemoet rijden, rechts van me op de vluchtstrook. Kom daar eens om in Nederland.
Schildpadden en hippies
Ik had er al over gelezen in de reisgids:
Het vier kilometer lange strand van Çirali aan de Middellandse Zee wordt beschermd door het WWF, dat waakt over de schildpadden die er hun eieren leggen. Ook in de bergen, schitterend begroeid met oosterse amberbomen, roze laurierbomen en kuisbomen, komen veel schildpadden voor.
Klopt. En ik heb er vanmiddag maar meteen eentje dood gereden. Mijn raampje stond open en ik hoorde het kraken. Sorry hoor, WWF, maar het was kiezen tussen met m’n bussie in een levensgroot gat in de weg knallen of die schildpad.
Uit diezelfde reisgids:
In en om het plaatsje Olympos vind je ongetwijfeld de grootste kolonie overjarige hippies van heel Turkije.
Klopt ook.
Er is één camping in Olympos, nou eigenlijk meer een hippie-camp en daar word ik hartelijk ontvangen. Natuurlijk hebben ze een plekje voor me: ‘Eigenlijk hebben we hier nooit gasten op doorreis, weet je, maar je kunt hier wel staan vannacht. We zijn een fijne yogatent (…) aan het bouwen en als we die planken daar even opzij leggen, is er precies plek voor jou.’
Met vier, vijf keer steken prik ik m’n bussie naast de yogatent-in-aanbouw. Het past allemaal inderdaad maar net. De rest van de middag en ook nog een deel van de avond heb ik de constante geluiden van timmeren, boren en zagen naast me. En het uitzicht vanuit m’n ‘keukenraam’? Ach, het is weer eens wat anders.
Dacht ik eigenlijk dat het zo langzamerhand doodgebloed was, die hippiegedachte, maar hier blijkt het tegendeel. Open toiletten, open (koude) douches en een gezamenlijke eetplek -‘nee het is geen restaurant’- waar ik natuurlijk vanavond hartelijk welkom ben een hapje mee te eten. Onbespoten en macrobiotisch uiteraard. Vrolijke oranje wc-potten met bloemetjes. Een rijtje oude blikken met plantjes. Een langharig, loom meisje in een hangmat. Een Frank Zappa die op een gitaar tokkelt. Vrouwen met wijde rokken. Mannen met lange paardenstaarten.
‘Enne…’, besluit de (b)aardige man die me heeft rondgeleid, ‘als je, you know, wat te roken wilt hebben, hoef je het maar te zeggen. Moet allemaal kunnen, weet je wel.’
Zelf in de vorige eeuw bewust onderdeel geweest van de hippie-scene voel ik me nu ineens verschrikkelijk oud…
Vier auto’s
Dwars door het Nationaal Park van de Köprülü Kanyon in het Taurusgebergte een bijna onmogelijke bergweg gevolgd.
Afgelegde afstand:120 kilometer
Reistijd: bijna vijf uur
Snelheid: af en toe 40 à 50 km/uur, vaker 20 km/uur, soms stapvoets
Bezienswaardigheden: schitterende natuur
Bevolking: zes dorpjes
Tegenliggers: vier auto’s
Manoeuvre: één vrachtwagen ingehaald
Bijzonderheden: talloze koeien, schapen, geiten en paarden op de weg
Weginformatie: zie snelheid
Lichamelijke gesteldheid: pijn in de armen
Eén kilometer!
Nu houd ik me toch over het algemeen goed aan de geldende maximum snelheden. En al zeker in het buitenland, want het verhaal gaat -niet waar?- dat ze daar ‘de buitenlandse toeristen pakken’. Niet dat de Turken zelf zich ook maar iets aantrekken van snelheidsborden of verkeersregels. Toer ik lekker op de toegestane snelheid, scheuren ze me links en rechts voorbij. Stop ik voor een rood verkeerslicht, schiet er vaak nog wel iemand om me heen om het kruispunt over te steken. Normaal gesproken pas ik me snel aan, maar hier even niet. Ik kijk wel uit!
Ik rijd op de E90, de drukke driebaansweg naar Ankara, als ik moet afremmen omdat een rijstrook is geblokkeerd met pilonnen. En met mij het achteropkomende verkeer. Kleine file. Midden op de weg staat een geelgehesde politieagent, die mij naar de vluchtstrook dirigeert.
Hij meldt zich bij mijn portierraam en gebaart me (geen Engels of Duits natuurlijk) uit te stappen. Als er even geen vrachtwagen voorbij dendert, stap ik uit en loop naar de auto van de Trafik Polisi. Een tweede politieauto komt aangereden en ik moet instappen om daar de camerabeelden te bekijken.
Tsja, wat zal ik zeggen? Onmiskenbaar mijn groene bussie. Onderin beeld staat de datum, de tijd, de toegestane snelheid en mijn snelheid. Ik kijk de agent verbaasd aan.
‘Je mag hier 110 en mijn gemeten snelheid is 111. En daar ga ik werkelijk een bekeuring voor krijgen? En hoeveel moet ik dan betalen?’ De agent pakt een bloknootje en noteert het bedrag.
‘Vijftig euro? Voor één kilometer boven de toegestane snelheid?’.
Ter verduidelijking steek ik één vinger op. Ik denk er bijtijds aan niet de vinger op te steken, anders had het me waarschijnlijk nog eens vijftig euro extra gekost. Ik kan er niks aan doen, maar schiet in de lach over zoveel flauwekul. De agenten moeten er zelf ook wel om grinniken.
Ik krijg mijn papieren terug en stap -terwijl het verkeer met hoge, zeer hoge snelheid voorbij raast- weer in m’n bussie. Als ik de motor start, bedenk ik dat die donkere wolken misschien een voorteken waren van deze graai uit mijn vakantiepotje?
Kan het hulpvaardiger?
Om in het centrum van Ankara te komen, moet ik eerst een taxi nemen naar het voorstadje Gölbaşi en daar een bus naar de stad pakken. Het taxiritje is maar drie kilometer en na betaling van achttien lira (negen euro) stap ik uit bij het busstation. Er staan zoveel bussen, dat ik voor informatie maar even de kleine büfe binnen stap. Ik heb geluk: er zitten drie meiden aan de thee, die Engels spreken. Ik leg uit wat mijn plannen zijn en ze nodigen me uit bij hun aan tafel te komen zitten.
De ‘buffetjuffrouw’ voegt zich erbij.
Of ik trek heb in thee, vraagt ze. Eerlijk gezegd heb ik liever koffie en dat krijg ik dan ook.
‘U wilt naar het Mausoleum van Atatürk? En hebben ze u gezegd een bus te nemen? Helemaal fout. U stapt daar, ziet u wel, in die dolmuş en gaat er uit bij Aşti. Daar neemt u de metro naar station Tandoğan en dan is het nog een klein stukje lopen. Heeft u kaartjes voor de metro? Nee?’
Een van de meisjes opent haar tas en geeft me een bilet.
‘Alstublieft. Daar komt u me heen en weer. En hoe reist u? En waar bent u allemaal al geweest? En hoe gaat u verder na Ankara?’
Uit een standaard pakt de buffetjuffrouw een wegenkaart van Turkije en ik laat ze zien wat ik tot nu toe gedaan heb en wat mijn verdere plannen zijn. Leuk allemaal en of ik haast heb, want misschien wil ik nog wel een kopje koffie? Natuurlijk heb ik geen haast en ik laat het me allemaal heerlijk welgevallen, deze hulpvaardigheid (hoeveel keer heb ik daar al over geschreven? ik blijf het herhalen!).
Na de koffie (en de foto) en het vriendelijk wegwuiven als ik wil betalen voor de koffie, de wegenkaart en het metrokaartje, nemen ze me mee naar buiten, brengen me naar de juiste dolmuş, instrueren de chauffeur waar deze mijnheer heen moet, betalen mijn ritje voor me (…) en wensen me nog een plezierige dag.
En natuurlijk is er in die dolmuş weer iemand die me op sleeptouw neemt, met me meeloopt tot in het metrostation en me op de juiste trein zet. Overigens een apart verschijnsel die dolmuşen in Turkije. Het zijn kleine, particuliere busjes. Je stapt in, vertelt de chauffeur waar je heen wilt en betaalt voor het ritje. Ze rijden wel een vaste route, maar echte haltes zijn er niet. Als je mee wil, ga je langs de kant van de weg staan en steekt je hand op. Als je wilt uitstappen, roep je dat door de bus en de chauffeur stopt. Abrupt. Op z’n Turks dus.
Het is druk in mijn dolmuş. De mensen staan als haringen opeen gepakt. Er is geen doorkomen aan om bij de chauffeur te betalen. Geen probleem: je geeft je geld aan degene die naast je staat en van hand tot hand komt dat geld bij de chauffeur terecht. Krijg je wisselgeld, dan komt dat op dezelfde manier weer bij jou terug.
Zo ontspannen als het ritje in de dolmuş is, zo inspannend is het als ik zelf op de weg zit en met die busjes te maken krijg. Hoe vaak heb ik niet stevig moeten afremmen als zo’n busje plotseling naar de kant van de weg reed om te stoppen? Nu ik weet hoe dat in- en uitstappen werkt, kan ik er beter rekening mee houden (door er niet achter te gaan rijden bijvoorbeeld).
Voor de verandering bezoek ik in Ankara nu eens niet de oude, historische binnenstad, maar het nieuwe centrum. Tsja, met uitzondering van de Turkse opschriften in te wisselen voor ieder stadscentrum. En verdraaid: net als in Istanbul regent het weer…
Het Anitkabir (Mausoleum van Mustafa Kemal Atatürk)
BEWEGENDE BEELDEN
Buffelen
Wat nou, moeilijk dat Turks?
Hier kun je toch gewoon effe lekker wat eten buffelen?
Pech onderweg
Best lullig als je terug komt van een dagje Ankara en je linker achterband staat plat. Het stuk bumper dat eraf was, wist ik al. Waarschijnlijk onderweg op die hobbelige, bobbelige bergweggetjes verloren. Was thuis al eerder provisorisch gekit. Zou het wel houden, hadden ze bij de garage gezegd. Ongetwijfeld op de fraaie Nederlandse wegen, maar niet op de route die ik door Turkije rijd.
Nou ja: een stukje bumper minder, geen probleem.
Een lekke band is wat anders. Natuurlijk heb ik een reserveband bij me, maar ik sta nu achter een hotel in de bewoonde wereld en het lijkt me praktischer die band hier te laten repareren. Wie weet waar ik nog terecht kom en dan heb ik maar liever vijf banden die in orde zijn.
Te laat om nu nog iets te doen (het wordt al bijna donker), besluit ik morgen vroeg actie te ondernemen.
Omdat ik taalproblemen verwacht, maak ik een stripverhaaltje. Nog even een paar woordjes opgezocht in Google Translate en klaar is Kees.
Lijkt me duidelijk:
‘Goedemorgen. Ik sta met mijn bussie op de camperplek achter hotel Ulasan en heb een lekke band. Kunt u een mannetje regelen, die dat wiel komt ophalen en de band kan vulkaniseren?’
Om zeven uur (…) stap ik op mijn fietsje en rijd naar de benzinepomp hier vlakbij aan de weg. Mijn briefje is duidelijk, daar niet van, maar ze kunnen me niet helpen. Ik moet (begrijp ik uit hun omstandige verhaal) naar Gölbaşi. Daar kunnen ze me wel helpen. Dat is drie kilometer hier vandaan. Ik besluit dat nog even uit te stellen en mijn geluk te beproeven bij de receptie in het hotel.
Gelukkig spreken ze in het hotel Engels en na mijn opgewekte ‘Good morning’ vertel ik de man het verhaal van mijn lekke band. Als ik klaar ben en hem vragend aankijk, kijkt hij ongelukkig terug: ‘Sorry sir. Not understand. Speak little English. Want to check out?‘ Ik zucht en haal mijn stripverhaaltje tevoorschijn. Nu wordt de man alles duidelijk. Of hij misschien even een bedrijf in Gölbaşi kan bellen? ‘Sorry sir. Not open. Nine.’ Om negen uur open? Ok, eerst maar ontbijten dan en mijn onderbroek en sokken uitpoedelen.
En kijk, om kwart voor negen meldt zich de uitstekend Engels sprekende manager van het hotel bij mijn busdeur. Ze hoort mijn verhaal aan, pakt haar mobieltje, belt haar vriend en komt met de oplossing: haar vriend komt naar m’n bussie, haalt het wiel er af en neemt dat in zijn auto mee naar Gölbaşi. Als ik dan ook mee rijd en mijn portemonnee meeneem, kan ik gelijk betalen voor de reparatie.
Even later komen er twee mannen naar mijn plek. Met een minachtende blik op ‘dat stukkie speelgoed’ als ik mijn krik tevoorschijn haal, pakken ze hun eigen gereedschap en binnen de kortste keren ligt mijn wiel achterin hun auto. We rijden naar Gölbaşi, maar wel met wat omwegen, want ‘vriend’ moet eerst nog drie nachtdienst-medewerkers van het hotel thuis afzetten, onderweg stoppen om een stapel kranten voor het hotel op te halen, nog een keer stoppen om een doosje paracetamol te kopen en op een pleintje een andere hotelmedewerkster oppikken die aan het werk moet.
En als we dan uiteindelijk bij de bandenreparateur zijn aangekomen, blijkt mijn lekke band een fluitje van een cent. Het ventiel is lek en met een minuut of vijf zit er een nieuw ventiel in en kunnen we terug. Nadat ik tien lira voor de reparatie hebt betaald (…) en ‘vriend’ onder protest nog eens eenzelfde bedrag heb gegeven voor zijn hulp bij het omwisselen en het heen en weer rijden naar
Gölbaşi, kan ik mijn bussie aan kant maken en vertrekken.
Op de fiets
‘Mooi fietsje heeft u daar staan’, zegt mijn Duitse camper-buurman. ‘en fietst u veel, want dan bent u wel een van de weinigen hier in Turkije.’ Ik antwoord, dat het me inderdaad al is opgevallen, dat er nauwelijks tot geen fietsers op de weg zijn.
‘Stimmt! Het is in Turkije -en ik kan het weten- bijzonder gevaarlijk om met een motor of fiets aan het verkeer deel te nemen. Je bent je leven niet zeker! En weet u nu hoe het komt, dat u geen motorrijders en fietsers tegenkomt?’
Ik moet het antwoord schuldig blijven.
‘Omdat die allemaal al doodgereden zijn! Zo gevaarlijk is het!’
Plannen gewijzigd #2
Tijd om me te bezinnen op mijn verdere ‘reisschema’.
Na Ankara ben ik van plan af te zakken naar het zuidoosten van Turkije en langs de grens met Syrië weer langzaam noordwaarts te kruipen in de richting van de Zwarte Zee. Maar reizen door dat grensgebied is nogal discutabel, omdat daar soms in alle terroristische hevigheid de kwestie met de Koerden speelt. Ik volg het nieuws zo’n beetje en heb begrepen, dat vier dagen geleden Öcalan, de leider van de Koerdische Arbeiderspartij PKK officieel een wapenstilstand heeft afgekondigd. Mooi, maar toch.
Voor de zekerheid surf ik nog even naar de site van het Ministerie van Buitenlandse Zaken:
Laatst gewijzigd op: 28-11-2012. Nog steeds geldig op: 28-03-2013
Bij reizen in Turkije wordt, met het oog op de strijd van de overheid tegen de PKK, geadviseerd waakzaamheid te betrachten. Vanwege de burgeroorlog in Syrië en aanhoudende gevechten langs de Turks-Syrische grens worden alle reizen naar bepaalde gebieden ontraden te weten langs de grens met Syrië.
Ik was van plan in Ankara naar de Nederlandse ambassade te gaan om naar de meest actuele situatie te informeren, maar deze mededeling op de website van het ministerie laat aan duidelijkheid geen twijfel. Dan zijn er bovendien nog de adviezen die ik de afgelopen dagen bij diverse Turken heb ingewonnen. Ze waren unaniem: ‘U reist alleen, u reist met een camper, grote kans dat u op z’n minst overvallen en beroofd wordt als het al niet erger is. Niet doen!’. En dan is er nog mijn Duitse buurman-camperaar (inderdaad: de eerste medecamperaar die ik ontmoet in de drie weken dat ik nu onderweg ben). Hij is adviseur van het Turkse Ministerie van Verkeer, moet regelmatig naar het grensgebied, maar reist daar unbedingt nur met militaire begeleiding.
Mijn besluit staat vast. Dan maar niet langs de Turks-Syrische grens. Dan maar niet naar Gaziantep, Adiyaman, Sanliurfa, Haran, Mardin en Hasankeyf. Ik steek nu veiliger een stuk noordelijker over naar Oost-Turkije. Jammer, maar ik ga het niet opzoeken.
En wat zullen sommige ’thuisfronten’ opgelucht ademhalen over dit besluit.
Hapje eten
‘Nee, een restaurant is hier niet, maar je kunt daar aan de overkant van het plein wel ekmek kopen.’ Ik sta in een klein dorpje bij een tafeltje met kaartspelende mannen. Of ik hier ergens een hapje kan eten? ‘Ekmek?’, herhaalt de kaartspeler.
Nou, daar heb ik geen behoefte aan, want brood heb ik zelf nog wel in m’n bussie. Ik maak duidelijk, dat ik iets warms wil eten en die boodschap komt over. Eén van de mannen staat op en gebaart me met hem mee te lopen. Samen steken we het plein over naar de bakker, die al in de deuropening uitnodigend staat te gebaren.
Als ik iets met vlees wil, moet ik maar even met hem meelopen naar de ‘slager’ en dan maak hij daar wel wat lekkers van. In de slagerij -een groot woord voor een kale, niet al te propere, betonnen ruimte met een gehaktmolen- wordt voor mij een portie ondefinieerbaar vlees gedraaid en in een papiertje gewikkeld.
Naast de bakkerij is nog een ruimte. Een groot deel van de muur wordt ingenomen door een enorm wandkleed. Verder is de ruimte kale beton. In een hoek van dit hok staat een hoge stapel zakken meel. En troep, overal troep. Uitnodigend wijst de bakker op een met een zeil gedekt tafeltje. Ik neem plaats in het ‘restaurant’ en tien minuten later krijg ik een soort langwerpige, in stukken gesneden pizza op een stuk papier voor mijn neus. Vers uit de oven, met versgedraaid gehakt (?) en twee eieren meegebakken. Terwijl ik zit te genieten van die pida heb ik alle tijd rustig om me heen te kijken. Ik krijg het idee, dat ik hoogstwaarschijnlijk vandaag de enige gast wel zal blijven in deze ‘eetgelegenheid’.
Kapadokya
Even een stukje toeristische informatie uit de reisgids:
Het semi-aride steppelandschap van Cappadocië is gewoon verbluffend. Het is de trekpleister bij uitstek voor wie houdt van bijzondere landschappen, van mystiek en van geschiedenis. De bodem van deze vlakte bestaat uit zeer zacht vulkanisch materiaal, tufsteen, een opeenhoping van as en modder, uitgespuwd door de drie hier liggende vulkanen. Als gevolg van verregaande erosie is de bodem gespleten of verbrokkeld, waardoor het landschap een erg opvallend karakter krijgt. Niet alleen de natuur is prachtig. Ook de mens heeft er enkele bijzonder belangrijke werkstukken nagelaten, zoals ondergrondse dorpen, rotswoningen, prachtige schilderingen en immense kerken en kloosters.
Nu zijn er inmiddels aardig wat landschappen onder de wielen van m’n bussie doorgerold, maar zoiets als hier in Centraal Anatolië heb ik nog niet eerder meegemaakt. Ik val van de ene verbazing in de andere. Weet niet waar ik kijken moet. Stop regelmatig om dit bizarre landschap op me te laten inwerken. Ik bezoek de ondergrondse stad bij Özkonak en kruip door lage, nauwe gangetjes. Ik rijd naar Gülşekir en bezichtig daar de Karse Kilise, een rotskerk van twee verdiepingen met op de muren adembenemende fresco’s. Ik loop door het plaatsje Çat, bekijk het dorpsleven en stap een moskee binnen. Wat een dag. Wat een indrukken!
Gülşehir: Karse Kilise
BEWEGENDE BEELDEN
Vroege Hemelvaart
Ik weet ook wel dat het vandaag 31 maart is: Eerste Paasdag. En ik weet ook dat Hemelvaartdag pas over negenendertig dagen valt. Maar ik ben vandaag al een stukje op weg naar de hemel gevaren. Met een heteluchtballon wel te verstaan, één van de toeristische activiteiten hier in Göreme.
Ik moest er vroeg voor op vanmorgen, want de ballonvaart start om kwart over zes. Dan zijn namelijk de bergen op z’n mooist als de zon opkomt. En ja: het is een toeristisch hoogtepunt. En ja: je zweeft bijna file. Maar wat is het adembenemend mooi, het voor dag en dauw opstaan absoluut waard.
Om kwart over acht ’s morgens al aan de champagne. En dat certificaat komt thuis op de wc te hangen!
BEWEGENDE BEELDEN
Karavanseray
WIKIPEDIA:
Een karavanserai is een soort overnachtingsplek voor karavanen, die in Centraal-Azië, Anatolië, het Midden-Oosten, Noord-Afrika en op de Balkan voorkomt, bijvoorbeeld langs de zijderoute. De functie van een karavanserai is een veilige overnachtingsplek te bieden voor reizende handelaren, hun waren en hun dieren. Tegenwoordig hebben karavanserais meestal hun functie verloren.
Kapadokya – Mustafapaşa (voormalige karavanseray)
Van de weg geraakt
Waar ben ik in vredesnaam terecht gekomen?
Wat ik weet, is dat ik vanmorgen vertrokken ben uit Göreme, dat ik een bezoek heb gebracht aan de voormalige kervansaray in Mustafapaşa, dat ik geluncht heb in Kayseri, dat ik bij de Citroëngarage geprobeerd heb een stuk achterbumper op de kop te tikken, dat ik 173 kilometer heb gereden en nu op een plekje sta voor de nacht in… ja, geen flauw idee!
Claire-mijn-Garminnetje laat me in de steek. Ze geeft nog wel netjes de coördinaten, meldt dat ik op 1611 meter hoogte sta, zegt bij herhaling om alstublieft naar de gemarkeerde route te rijden, maar een plaatsnaam weet ze niet. Mijn telefoontje heeft heel soms één balkje, maar overwegend geen enkel bereik, mijn Vodafone dongle, die tot nu toe een uitstekende verbinding met het internet maakte, geeft geen sjoege.
Op weg naar Oost-Turkije (lekker vaag) had Claire-mijn-Garminnetje me weer eens door de bergen gestuurd. In de piepkleine dorpjes waar ik doorheen reed, keken de mensen verbaasd op als ik ze vanuit mijn karavan yeşil vriendelijk groette door het open raampje. Eigenwijs had ik Claire genegeerd en niet linksaf de weg gevolgd, maar rechtsaf een ‘dorpje’ ingereden. Daar was ik gestopt en had naar een plekje om te overnachten gevraagd.
Vier, vijf man gaan zich ermee bemoeien. Ze spreken geen woord buiten de deur, maar nemen me, druk Turks pratend, mee naar een leegstaand schoolgebouwtje. Als ik wil, kan ik op het speelveld voor de school wel overnachten. Best wel een goed plekje, maar ik moet dan ook nog zo nodig vragen om elektriciteit. Nee, elektrik, gebaren ze, dat is er niet.
Als ik terug loop om m’n bussie te halen, word ik ‘aangesproken’ door een man vanuit zijn tuin. Of ik inderdaad van plan ben hier te overnachten. En heeft hij het goed begrepen, dat ik elektriciteit wil? Maar dat is toch geen enkel probleem? Kom maar hier naast mijn huis staan, dan regelen we dat.
De buurtschap loopt uit als ik mijn bussie parkeer en natuurlijk (…) moet ik eerst even mee het huis in voor een kopje çay en een warm stuk ekmek met spinazie. Het groepje mannen blijft daarna rond mijn bussie hangen en volgt al mijn bewegingen als ik dat voor de overnachting in orde maak. Als ik mijn fietsje buiten zet, oogst dat bewondering en de kinderen mogen er allemaal een ritje op maken.
In de loop van de middag komen er regelmatig dorpsgenoten langs om een kijkje te nemen bij die vreemde snuiter uit Hollanda. Ze werpen nieuwsgierige blikken naar binnen, geven me een hand, steken hun hoofd door de openstaande deur om alles eens goed te bekijken en stoten elkaar lacherig aan als ze mijn wc-borstel-plantje voor het raam ontdekken. Waarschijnlijk vragen ze zich af hoe ik hier ben terecht gekomen en wat ik hier te zoeken heb. Eerlijk gezegd heb ik zelf precies zulke vragen. Honderdzevenentwintig kilometer ten oosten van Kayseri, ergens in de bergen bij vriendelijke mensen. Meer kan ik er ook niet van maken.
Even na zessen -het is al donker en ik heb de rollo’s naar beneden- wordt er op de deur geklopt. Het is Yusuf, de man bij wie ik ‘logeer’. Hij maakt me duidelijk, dat Aycel, zijn vrouw, de avondmaaltijd klaar heeft en nodigt me uit mee te eten.
Omdat ik dat de anderen ook zie doen, trek ik mijn slippers uit als ik bij hem naar binnen stap. Yusuf graait meteen onder de bank en haalt een paar pantoffeltjes te voorschijn die ik -ook al zijn ze vier maten te klein- vriendelijk bedankend aantrek. Aycel is nog druk doende in de keuken en zet even later kommen soep, een omelet met worst, brood en water op tafel. Tijdens de maaltijd is Yusuf druk aan het telefoneren. Ik vang woorden op als Hollanda, turist en uyumak (slapen). Even later komen dochter, schoonzoon en hun drie kinderen ‘spontaan’ aanwippen. Weer wat later voegen zich nog twee buurmannen bij het gezelschap. Het wordt dringen in die kleine ruimte, maar het is reuze gezellig. We verstaan elkaar voor geen meter, maar met gebaren komen we een eind en als het helemaal moet, maken we duidelijk wat we bedoelen met tekeningetjes.*)
Na de maaltijd is er natuurlijk çay. Ik wip even naar mijn bussie en kom terug met mijn pot drop, het doosje paaseitjes, het bakje mentos en een blikje sigaren. De drop kauwen ze beleefd weg (Aycel spuugt het in de keuken stiekem uit), maar de paaseitjes en de mentos vinden gretig aftrek. Voor de mannen een sigaar opsteken, raadt Yusuf me dringend aan mijn fietsje niet zomaar buiten te laten staan en samen zetten we dat achter slot en grendel in zijn schuur.
Zoals gezegd: reuze gezellig, van een me ontroerende aardigheid zelfs, maar ook vermoeiend als je de taal niet spreekt. Om half tien knap ik af, schud handen, neem het kleine restantje snoep mee en ga naar m’n bussie. Niet veel later kruip ik onder m’n dekbed. ‘Wat zijn wij Hollanders, in vergelijking met deze Turken, toch eigenlijk een volkje van stijve harken’, is het laatste dat ik denk voor ik in slaap val.
*) En zo kom ik er ook achter dat ik in Küçükkömarmut overnacht.
Ongemak
Ook zo lekker praktisch: diarree in een camper!
En wat is zo’n Thetford-toiletcassette dan snel vol.
Staan ze niet bij stil hoor, dat thuisfront.
Die denken dat op reis met een bussie alleen maar leuk en fijn is.
Aan de andere kant: ik volg het Nederlandse nieuws nog wel een beetje.
Moeten ze daar in Nederland notabene begin april zo af en toe het ijs nog van de autoruiten krabben, terwijl ik hier iedere dag de talloze insecten van mijn voorruit moet wassen.
Staan ze ook al niet bij stil…
Kurdistan
Ondanks mijn besluit niet langs de Turks-Syrische grens te reizen, stuurt Claire-mijn-Garminnetje me -op weg naar de stad Van in Oost Turkije- toch aardig in de buurt van dat roerige gebied. Ik ondervind zelf gelukkig geen enkel probleem, merk alleen aan de vele militaire voertuigen op de weg dat ik langs het randje van het probleemgebied rijd. Ook zie ik af en toe links en rechts van de weg tentenkampen met vluchtelingen. Vreemde gewaarwording: normaal zie ik die dingen thuis in het journaal en is het ver-van-mijn-bed, nu ben ik met m’n bussie ’ter plekke’.
Over ver-van-mijn-bed gesproken: ik zit nu wel in een hoek van het land die mijn fantasie prikkelt. Als ik de (computer)kaart erbij pak om het allemaal eens nauwkeurig uit te rekenen, krijg ik echt het idee dat ik nu in een andere wereld rondtoer. Vanaf mijn overnachtingsplek naast een truckerrestaurant is het hemelsbreed 147 kilometer tot de grens met Syrië, 153 kilometer tot Irak en 136 kilometer naar Iran. Gek idee hoor: Bagdad is hier vandaan hemelsbreed maar 566 kilometer, met een kleine 800 kilometer rijden zou ik in Teheran zijn. Hoe bedoel je: namen die tot de verbeelding spreken? Hoe bedoel je: ver van huis met dat bussie van me?
En ze blijven het hier in deze streek bijzonder vinden, zo’n Hollander-alleen met een bussie door Turkije. Eet ik gisteren in een door vader en zoon gerund restaurant, krijg ik mijn eten op tafel, komen ze er met z’n tweetjes gezellig bij zitten en kijken toe hoe ik het me allemaal laat smaken. Pas als ik helemaal klaar ben, staan ze op en nemen de vuile vaat mee naar de keuken. Of ik nog çay wil?
Ga ik in Kurdistan even van de weg af om op een van iedereen verlaten plek tussen de middag even mijn boterhammetjes te eten en een kop koffie te drinken, stopt er -nog voor het koffiewater kookt- een dolmus, even later gevolgd door een ezelkar. Hebben me zien staan, zijn ook van de weg gegaan en komen gezellig een kijkje nemen. Hoe heet je? Waar kom je vandaan? Hoe oud ben je?
Kamyon akşam yemeği
Waar zijn ze eigenlijk, die campings in Turkije?
In ieder geval niet in de streek waar ik de afgelopen veertien dagen rond toer. Dan maar ‘wild’ overnachten, hoewel ‘wild’ ook betrekkelijk is. Ik ben er al snel achter gekomen, dat benzinepompen en wegrestaurants niet moeilijk doen als het om een plekje voor de nacht gaat. En als ik om elektrik vraag, wordt dat ook altijd geregeld. Prachtig vinden ze het en ze komen altijd even een praatje maken of de onvermijdelijke kopjes çay bij mijn bussie brengen. Ik heb nog nooit zoveel thee gedronken als in de voorbije vier weken…
Vandaag ben ik terecht gekomen bij een wegrestaurant voor vrachtwagenchauffeurs en mag ik naast het gebouw staan. Beste plek, daar niet van, maar wel precies in de loop naar de achter het restaurant gelegen toiletten. De hele middag staan er Koerden ‘aan de deur’, die nieuwsgierig naar binnen kijken en een praatje beginnen. Zij in het Koerdisch, ik in het Nederlands. We komen er wel uit…
Het loopt af en aan en ze waarschuwen elkaar even bij die kleine kamyon te gaan kijken. Op een gegeven ogenblik heb ik mijn schoenen op de instaptrede als drempel ‘in de weg gezet’, want ze stonden bijna binnen.
Als ik (voor wat hoort wat) ’s avonds in het restaurant ga eten, word ik bij binnenkomst naar een tafeltje geroepen. Ik moet vooral aanschuiven, krijg eerst een glaasje thee (…) en terwijl mijn maaltijd wordt opgediend, ‘kletsen’ we honderd-uit. Hollanda? Galatasaray! Schneider! Good! Good!
Ik geniet ervan, laat me het eten smaken en schudt handen als er weer nieuwe gasten aanschuiven. Alleen mijn voorraad sigaartjes slinkt zienderogen, want ja, zoveel gastvrijheid en vriendelijkheid: je presenteert eens wat, nietwaar? En verdraaid, bijna iedereen steekt op…
Andere zeden
Loop ik de hele middag in mijn korte broek en T-shirt, vinden die Turken het maar ‘koud voor de tijd van het jaar’. Toegegeven: als ik ’s avonds naar een restaurant ga, trek ik mijn lange broek en fleece aan. Ik zit op ruim 1800 meter hoogte en het koelt af als de zon onder is. Maar om nu te vragen of er een elektrische straalkachel bij mijn tafel geplaatst kan worden, zoals het gezinnetje aan het tafeltje naast mij doet…
En dan nog wat.
Gezellige Turkse muziek draaien ze hier in dat restaurant.
Nog niet eerder zo’n ‘muziektempel’ gezien.
Onderweg #6
Ik heb het zo vaak over de aardige mensen die ik onderweg ontmoet, dat ik bijna zou vergeten te vermelden hoe prachtig het land zelf is.
Neem nu vandaag.
Kruipend op nog geen dertig kilometer langs de grens met Iran rijd ik over een meer dan schitterende weg dwars door de bergen. Ik zie de Ararat. Ik zie de afslag naar Iran. Even twijfel ik die afslag te nemen, maar omdat ik niks weet van de grensformaliteiten besluit ik niet toe te geven aan die impulsieve gedachte. Krijg ik misschien later wel spijt van, want, nou ja, wanneer zal ik hier weer zijn?
Helemaal op mijn gemak rijd ik niet, want langs deze grensweg en later ook langs de grens met Armenië wemelt het van de militairen. Overal van die gebouwtjes in camouflagekleuren met zandzakken en zwaarbewapende soldaten. Regelmatig komen me tanks tegemoet. Vaak staat er een rij militairen langs de weg, speurend naar de bergen. Niks aan de hand hoor, want ze steken vriendelijk hun hand op als ik passeer, maar toch, denk ik dan: ze staan er niet voor niets. Ik zou er graag foto’s van maken, maar durf niet te stoppen. Door de voorruit knip ik ‘stiekem’ zo’n patrouillewagen.
Stoppen durf ik even later wel voor een kop koffie. Tegenover een kazerne van de jandarma zie ik aan mijn kant van de weg een uitkijkpost met een levensgrote tank ernaast. Waar kun je veiliger stoppen? Terwijl het water voor de koffie opstaat, pak ik mijn camera, stap naar buiten en zet (unieke beelden toch?) mijn bussie samen met die tank op de foto.
Als ik het water van de koffie opschenk, staan er drie zwaarbewapende militairen voor mijn deur. Ze gebaren me open te doen. Ze hebben me foto’s zien maken en die moet ik onmiddellijk deleten. Ik wil geen problemen, zeker niet in deze streek en voldoe meteen aan hun verzoek, maar als ze me daarna duidelijk maken, dat ik meteen van die plek weg moet, wijs ik op mijn hete koffie en mag nog even blijven staan. Als ze weg zijn, maak ik toch nog binnen vanaf de bank een foto..
Onderbroekenlol
Ja hoor, het is weer eens zover: er is een rijstrook afgezet met pilonnen en er wordt gecontroleerd. Meestal mag ik bij zo’n controle doorrijden, maar deze keer word ik naar de kant verwezen. Zeven (7) mannen komen op mijn bussie af. Door het geopende raam vraag ik wat er aan de hand is.
‘Luggage control’, is het antwoord.
‘Why?’
‘Secret’
Ik begrijp het niet, maar merk wel dat een drietal agenten naar de achterkant van mijn bussie is gelopen en de deuren heeft open gemaakt. Ik stap uit, loop naar achteren en maak met gebaren duidelijk, dat ik daar niet van gediend ben en dat ze zoiets aan mij moeten vragen. Zo ben ik het bij grensovergangen gewend. De man haalt zijn schouders op en wijst op een kratje: ‘Open!’ Ik moet glimlachen, want uitgerekend het kratje vol onderbroeken willen ze gecontroleerd hebben. ‘Are you sure you want to see what’s in it?’, vraag ik voor de zekerheid, wijzend op mijn onderbroek. ‘Open!’
Ik maak er een toneelstukje van: ga met mijn handen bezwerend als een goochelaar over de deksel, maak met veel bombarie de sluitingen los en met een ’tatatata!’ presenteer ik de inhoud.
Zeven man schieten (gelukkig) in de lach.
Een van de agenten die een beetje Engels spreekt, heeft nog wel een vraag: ‘Why’, zegt-ie, op het kratje ondergoed wijzend, ‘why are they all black?’
‘Because in black you don’t see the brown and yellow spots, know what I mean?’
Hij snapt het en vertaalt mijn antwoord voor zijn collega’s. Grinnikend beduiden ze me het kratje weer te sluiten. ‘Willen jullie de rest ook nog zien? Ik heb nog meer hoor!’, doe ik overmoedig. Maar nee, de overige bagage hoeven ze niet meer te controleren.
Bijna raak
Hoe vaak zie je ze niet staan als je door de bergen rijdt, die borden met een waarschuwing voor vallend gesteente. Ik haal er mijn schouders over op. ‘Het zal allemaal wel’, denk ik, ‘zo’n vaart zal dat heus niet lopen…’
Tot vanmorgen dan.
Ben me werkelijk rot geschrokken. Letterlijk vlak voor mijn neus komt er een brok rots naar beneden gestuiterd, zo de weg op. Ik moet vol in de remmen en zoveel als op dat weggetje mogelijk is uitwijken naar de grindberm. Rakelings bonkt die klomp steen met manshoge stuiters pal voor m’n bussie langs. Ik moet er niet aan denken als dat op mijn motorkap terecht was gekomen of -erger nog- door mijn voorruit was gegaan.
Ik haal even diep adem en rijd dan weer door. Qua kansberekening heb ik deze reis dus geen last meer van vallend gesteente, stel ik mezelf (niet helemaal) gerust.
Maak je eigen verhaal…
Al zoveel keren de loftrompet gestoken over die aardige, behulpzame mensen die voor mij een overnachtingsplekje regelen, dat ik deze keer volsta met een foto.
Kijk me daar nou staan op m’n plekje-voor-de-nacht. Bedenk zelf maar wat er gebeurde toen ik het dorpje Kale inreed en daar vroeg of er een camping in de buurt is.
Kale
Handig boekje
Ik raak een beetje door mijn vochtige wegwerpwashandjes heen. Niet echt verwonderlijk met die regelmatige ongemakken van me. Die dingen zullen ze in Turkije toch ook wel verkopen? Nadat ik een keer in een winkel tot hilariteit van het personeel en de klanten een half toneelstuk heb opgevoerd om uit te leggen wat een washandje is, bedenk ik me, dat ik van een goede vriendin*) zo’n handig boekje heb meegekregen. Ik zoek op wat ‘washandje’ in het Turks is en schrijf dat op een briefje.
Als ik mijn andere boodschappen ik mijn mandje heb, schiet ik een personeelslid van de kleine supermarkt aan. Ik laat hem het briefje zien. Hij kijkt me wat verbaasd aan en wijst vragend op mij. Of ik die washandjes voor mezelf nodig heb, begrijp ik uit zijn gebaren. Ik knik. Hij haalt zijn schouders op, loopt voor me uit en haalt een familieverpakking papieren luiers tevoorschijn. ‘What size?’, vraagt-ie.
Het kost me nog moeite uit te leggen, dat ik geen luiers nodig heb. Met handen-en-voeten maak ik hem duidelijk dat ik washandjes moet hebben. Was-hand-jes! Hij begrijpt het, heeft ze zelf niet, maar is zo vriendelijk het Turkse woord voor me op een briefje te schrijven. Komen ze in een volgende winkel in ieder geval niet met luiers aanzetten. Handig hoor, zo’n taalgidsje!
*) naam en adres bij de redactie bekend
Ongelovige hond
Na bijna vier weken in Turkije ben ik inmiddels wel gewend aan de azan, de oproep tot het gebed. Vijf keer per dag klinkt die oproep luid en duidelijk uit de luidsprekers van de minaret. Ik ‘hoor’ het niet eens meer.
Maar als ik in een dorpje overnacht en de azan uit de luidsprekers schalt, begint de hond van de ‘buren’ luidkeels mee te janken. Nog geen probleem, eigenlijk wel vermakelijk. Maar dat doet dat beest bij iedere oproep en dat is ’s morgens vroeg minder leuk: 5:17 geeft mijn wekkerradio aan. Dank je wel, ongelovige hond: ik ben klaar wakker!
Bezuinigingstip
Als er één verkeersbord is waar je mee wordt doodgegooid in Turkije, dan is het wel ‘uitholling overdwars’.
Ze hebben het economisch toch al zo moeilijk in dit land, dus ik help ze op mijn bescheiden manier een beetje op weg met de volgende bezuinigingstip: haal al die afzonderlijke borden weg en plaats aan de grens maar één bord. Weet iedereen meteen waar hij aan toe is.
Lege accu, zure benen
‘En hoe ver is het van de camping naar het klooster?’, vraag ik aan de beheerster.
Ze steekt een duim op en daarna nog een volle hand. Zes kilometer. Dat valt mee en lijkt me goed te doen met dat fietsje van me. De accu zit nog voor tweederde vol, dus die twaalf kilometer, laat het er vijftien zijn, moet ik makkelijk kunnen halen.
Wat heb ik die beheerster onderweg hardop naar het andere eind van de wereld gewenst!
Die zes kilometer blijken er zestien te zijn! En het uitzonderlijke van dat Sümela Manastiri is dat het hoog in de bergen ligt. De weg erheen gaat steil omhoog en mijn trapondersteuning moet in de hoogste stand, wil ik nog een beetje vooruitkomen. Dat vreet stroom natuurlijk! Op sommige stukken moet ik zelfs afstappen en een stukje naar boven lopen. Zegt natuurlijk ook het nodige over mijn conditie… Met lede ogen zie ik de indicator van de accu naar één balkje verspringen. Als ik de top maar haal! Nee dus: twee kilometer voor het klooster is mijn accu helemaal leeg. Het laatste stuk is nog steiler en ik moet gaan lopen. Lopen is wel een erg groot woord voor wat ik doe: puffend, hijgend en compleet buiten adem bereik ik de top.
Ik zet mijn fiets aan de kant en kijk om me heen. Restaurants? Souvenirwinkels? Waar is dat klooster? Dat blijkt nog ‘iets’ hoger in de bergen te liggen: drie kilometer over de weg of één kilometer via een voetpad om precies te zijn. Ik zie mezelf absoluut die ene kilometer niet meer omhoog klauteren en nog drie kilometer fietsen? Ik heb die weg gezien. Gaat nog steiler omhoog. Ik koop een flesje water en zet mijn fiets tegen een hek op slot.
Aan het begin van de ‘autoweg’ steek ik mijn liftersduim op en bij de derde auto heb ik al geluk. Na drie kilometer is er een parkeerplaats. Daarvandaan is het over een voetpad nog eens een kwartier (…) naar boven klauteren voor ik het klooster bereik.
Niets geleerd uit het verleden, neem ik op de terugweg naar mijn fietsje het voetpad naar beneden. Dat kilometertje, wie doet me wat? Lekker naar beneden. Gaat toch vanzelf?
Nee dus, bedenk ik me na een paar honderd meter. Naar beneden is minstens zo vermoeiend als omhoog, misschien nog wel zwaarder. Had ik kunnen weten. Heb ik tijdens eerdere reizen al menigmaal ervaren. Leermomentje? Ben bang van niet.
Meer dood dan levend (niet overdreven) strompel ik naar mijn fietsje.
Omlaag, terug naar de camping, gaat het natuurlijk als een speer. Terwijl ik van de berg naar beneden race, besluit ik nog een extra nachtje op de camping te blijven. De rest van de middag doe ik helemaal niks meer, morgen houd ik een tutteldag.
Als de beheerster mij later die middag mijn maaltijd serveert, kan ik toch niet nalaten haar te wijzen op die foute ‘zes kilometer’ naar het klooster. ‘No six’ zegt ze, ‘Ten and six. I showed you with fingers.’ In gedachten draai ik haar ‘uitlegfilmpje’ nog een keer af op halve snelheid: ze stak de duim van haar linkerhand op, deed die heel even naar beneden en toen weer omhoog en daarna de vijf vingers van haar rechterhand. Eén + zes. Juist ja. Zestien.
‘Geeft niks hoor’, doe ik grootmoedig en ik krijg het zelfs voor elkaar erbij te glimlachen. Maar inwendig…
Maçka: Sümela Manastiri
BEWEGENDE BEELDEN
Heb ik dat #1
Bij het wegrijden kreunt mijn bussie erbarmelijk. Het geluid komt uit de voorste wielkasten. Iets met de vering? Zou me niks verbazen na al die onmogelijke weggetjes vol putten, gaten en scheuren. In de eerste de beste stad met een Citroën Servis meld ik me met mijn klacht. Uiteraard spreekt niemand Engels, Frans of Duits. Wel Russisch, maar ja dat beheers ik nou weer niet. Dus gaat alles weer met gebaren, toneelspel en tekeningetjes. Later in het kantoor communiceren we via Google Translate.
Twee monteurs stappen in m’n bussie en gaan een ritje maken. Als ze terugkomen, rijden ze mijn huis-op-wielen meteen de garage in, plaatsen er een krik onder en bekijken de vering. Op mijn vraag wat er mankeert, krijg ik een uitgebreid Turks antwoord en het gebaar dat er op de computer moet worden gekeken en getelefoneerd. Als de monteurs het wiel vrij van de grond hebben, draaien ze ‘iets’ aan met een lange sleutel en proberen of het stuur goed reageert. Dan hebben ze het gezien, laten de krik weer zakken en gebaren me mee te lopen naar het kantoor.
Zoals me al eerder is overkomen, belt de opper-monteur iemand op die Engels spreekt en geeft me dan zijn telefoon. Deze man -die mij consequent aanspreekt met ‘my brother’– legt me uit wat er aan de hand is. Althans hij doet een poging. Het ligt niet aan hem hoor, maar aan mijn totale technische onwetendheid. Daar helpen zelfs de tekeningen van de onderdelen niet bij die ze me op het beeldscherm laten zien. Het wordt me duidelijk dat het ‘iets’ is met de ophanging (?) van de vering en dat er onderdelen moeten worden besteld. Dat gaat twee dagen duren, want die moeten uit Istanbul komen en dan hebben ze nog een dag nodig voor de reparatie. Dat valt tegen. Ik had de a-technische hoop, dat ze even een vetspuit ergens op zouden zetten en zo het gekreun zouden verhelpen. En de prijs van dat alles loopt ook steeds meer op. Na veel getelefoneer en gereken kunnen ze de klus klaren voor € 670.
‘Maar my brother, dan moet je wel drie dagen op de onderdelen wachten. Maar aan de andere kant, brother, heeft de mekaniker me verzekerd, dat je daarna veilig je reis kan voortzetten.’
‘Helemaal zoals ik je eerder hebt uitgelegd en terug naar Nederland bedoel je?’
‘Door Georgië, door Oekraïne en terug naar Holland. Klopt, my brother, geen enkel probleem. Je kunt er veilig mee blijven rijden en de reparatie in Nederland laten uitvoeren.’
‘En waar kan ik die nachten slapen?’
‘Als je naar mij toekomt, kan ik een hotel voor je regelen, my brother.’
‘Maar ik heb mijn eigen hotel bij me. Kan ik niet bij de garage overnachten?’
‘Het spijt me, my brother, maar dat is niet mogelijk.’
Ik ga beslist geen drie dagen met m’n bussie ‘wild’ midden in de stad staan en een hotel? Dacht het niet. Bovendien (ik vraag het nog twee keer voor de zekerheid) is het veilig als ik ermee blijf rijden. Alleen dat geluid. Onaangenaam. Ik besluit verder te gaan, bedank de heren monteurs, de meiden van de receptie en ‘my brother’ en ga op weg. Misschien handig ergens op de route een second opinion te laten uitvoeren?
Heb ik dat #2
Ben ik daarvoor dertig dagen onderweg? Heb ik daarvoor dik 5000 kilometer door Turkije gereden? Bereik ik eindelijk de Zwarte Zee, rijd ik op een schitterende kustweg, komt de regen met bakken uit de hemel!
Het is niet eerlijk: gisteren liep ik nog de hele dag in korte broek en bloot bovenlijf bij een aangenaam temperatuurtje van 24 graden, vannacht is het weer compleet omgeslagen. Ik heb (lang geleden) vanmorgen bij het opstaan de kachel nota bene aan moeten zetten!
Yavas! Yavas! schreeuwen de borden boven de weg. Maar ondanks dat druilerige weer blijf ik zonnig fluitend mijn weg vervolgen. Mij krijgen ze niet somber!
Het bloed kruipt…
Als ik na de lunch nog wat door Derepazari wandel, kom ik langs een schoolplein vol joelende kinderen. Dat gejoel neemt toe als ik het plein oploop in de richting van de deur. Ik bedenk, dat ik veel kans maak een Engelssprekende leraar in de school te vinden die mij een tip kan geven voor een overnachtingscamping. Op straat en in het restaurant heb ik al verschillende pogingen ondernomen, maar steeds bot gevangen door de taalbarrière. Maar een leraar… Natuurlijk!
Klopt helemaal, althans voor een deel. Ik word door de leerlingen naar de kamer van de manager gebracht. Die spreekt geen Engels, net zo min als de overige leraren die even binnenwippen om te zien wie er op bezoek is, maar de directeur is zo vriendelijk de leraar Engels te vragen als tolk te fungeren.
Nadat hij zich voorgesteld heeft en (uiteraard) me een kop thee heeft aangeboden, heeft hij inderdaad een tip voor een camping zo’n zestig kilometer verderop. We kletsen nog wat en als ik mijn thee opheb, maak ik aanstalten te vertrekken.
Mijn ’tolk’ heeft even kort overleg met de directeur. Als die ‘ja’ knikt, wendt de leraar Engels zich tot mij en zegt het zo bijzonder te vinden dat een toerist uit Holland in hun school naar een camping komt vragen dat eh… als ik niet teveel haast heb enne… alleen als ik het leuk vind hoor… maar eh… zou ik dan misschien (het hoeft niet hoor), maar zou ik dan misschien in zijn klas iets willen vertellen over mijn reis? De lessen beginnen over tien minuten, dus…
Dus? Natuurlijk wil ik dat. Graag zelfs!
En bijna zes jaar nadat ik gestopt ben met werken, sta ik weer als vanouds voor de klas. Vertel over mijn reis. Beantwoord hun vragen.
Waarom bent u naar Turkije gekomen?
Hoe oud bent u?
Heeft u kinderen?
Hoeveel Turkse woorden kent u?
Bent u moslim?
Welk Turks eten vindt u lekker?
Houdt u van zingen?
Die laatste vraag beantwoord ik met een volmondig ‘ja’ en ik vraag de klas of ze zin hebben een Nederlands liedje te leren. Dat hebben ze en we sluiten het uur zingend af. Wat heb/had ik toch een fantastisch vak en wat heb ik weer ouderwets genoten!
Monopolie
‘Een schitterende camping, midden in het natuurreservaat van Ayder. Met alle faciliteiten. Een aanrader!’ Als je zo’n tip krijgt, ga je er toch voor? Zeker als het je laatste overnachting op Turks grondgebied wordt. Gaat dus een waardige afsluiting worden.
Het is hoog in de bergen en zwaarbewolkt. Zo hoog en zo bewolkt, dat ik moeite heb in de mist de weg te onderscheiden, laat staan dat ik kan zien waar de camping is. Naast een büfe en restaurant zie ik een bord, waarop kamping staat geschreven. Als ik stop, komt er een besnorde man naar buiten. Waar precies de camping is, vraag ik hem en waar de ingang dan is. Met een weids gebaar wijst hij op het parkeerplaatsje naast zijn büfe, dat afgesloten is met een ketting en waar zijn eigen busje staat geparkeerd.
‘Is dat de camping?’, vraag ik verbaasd, ‘en waar zijn de toiletten? En de douches? Waar kan ik water tappen en waar zit de stroomaansluiting dan?’
Hij neemt me mee naar de zijkant van het eettentje en laat een toilet zien. Duidelijk bedoeld voor de gasten van zijn büfe. Een douche is er niet. Water ook niet. Maar elektrik, kijk, als je zelf een kabel hebt, kun je die hier achter de frisdrankkoelkast insteken.
‘En wat kost me dat voor een nacht?’
Hij pakt een stukje papier en noteert 40 lira.
Veertig lira? Dat heb ik in heel Turkije nog niet betaald. Zelfs in hoog toeristische gebieden heb ik één keer dertig lira betaald. En zo’n plek, naast een restaurant? Dat kostte me niks, hooguit een paar sigaren of een kop koffie.
‘Veertig lira?’, begin ik, ‘wat een belachelijke prijs! En het is niet eens een echte camping. Gewoon uw eigen parkeerplaatsje. Geen douche, geen water. Veel te duur!’ De man steekt drie vingers omhoog: ‘Dertig lira. Maar dan geen stroom. Met stroom veertig!’
Tegen beter weten in (want het antwoord weet ik al) vraag ik of er nog andere campings in de buurt zijn. De man glimlacht flauwtjes en schudt zijn hoofd.
Het is vier uur. Ik heb geen zin in de mist door de bergen te gaan rijden op zoek naar een andere overnachtingsplek. Bovendien is het over anderhalf uur al aardedonker. Met de nodige tegenzin betaal ik de man veertig lira. Hij rijdt zijn busje de weg op, dirigeert mij in het uiterste hoekje van de parkeerplaats, zet zijn busje terug en sluit de plek weer af met de ketting. Als ik hem even later de stroomkabel breng, doet-ie de deur van het naastgelegen restaurant uitnodigend open. Als ik straks trek heb…
Ik pieker er niet over. Ik heb tussen de middag al warm gegeten, maar al zou ik dat niet hebben gedaan: ik bak straks in m’n bussie wel een eitje! Dat bussie trouwens staat nog helemaal schuin met de neus naar beneden ook!*) Wordt lekker slapen vannacht! Fijne plek. Mooie ‘camping’. Geen internetsignaal. Eén balkje op mijn telefoon. Geen radiozenders. Ik had me die laatste nacht in Turkije anders voorgesteld.
Aan de andere kant, wat zeur ik eigenlijk over geld? Alles bij elkaar heb ik tot nu toe nog maar zestien keer betaald voor een overnachting en elf keer gratis en voor niks gestaan (met toilet en stroom). Dus niet klagen, ook niet als ik me duidelijk genaaid voel. Jammer wel eigenlijk, deze ervaring, maar de man is absoluut niet in staat mijn talloze goede ervaringen met zijn landgenoten in de afgelopen weken ook maar een grammetje teniet te doen. Sprak ik maar Turks, dan zou ik hem dat haarfijn uitleggen.
*) Ja, ja, ik weet het: die handige, gele oprijdblokken liggen thuis op zolder…
Waarheen leidt de weg?
Tientallen kilometers rijd ik al zonder enig ander verkeer op dit binnendoor-anderhalfbaans-weggetje. De afgelopen drie kwartier heb ik geen dorp, geen buurtschap, geen bebouwing gezien. Ook als ik links rechts de heuvels inkijk geen spoor van leven. Uitgestorven.
Langs de kant van de weg komt me een oude, kromgegroeide vrouw tegemoet in een lange, zwarte rok en een gebreid vest. Haar vaalgrijze haar plukt onder haar hoofddoek vandaan. Ze komt langzaam vooruit, moeilijk leunend op haar stok. In een flits is ze voorbij en ik moet aan Mieke Telkamp denken: waarheen leidt de weg die wij moeten gaan?*)
*) De jonge lezertjes moeten die naam maar even googelen.
Genoeg asfalt?
Gezien onderweg in Turkije.
Gedacht: als ze toch genoeg hebben, waarom maken ze al die gaten in de weg dan niet dicht?