Ver voor de tijd van de grote, doorgaande péages, was de Route Nationale 7 dé route om van Parijs naar de Cote d’Azur te rijden.
Net als alle Nationale Routes in Frankrijk begint deze legendarische weg bij point zéro op het plein voor de Notre Dame in Parijs. Het laatste kilometerpaaltje (borne) staat in Menton aan de Frans-Italiaanse grens.
Voor veel Nederlandse vakantiegangers was deze route des vacances in de jaren vijftig van de vorige eeuw de eerste kennismaking met la douce France.
Veel historische, nostalgische punten langs de N7 zijn inmiddels verdwenen of aangevreten door de tand des tijds. Hoogste tijd dus voor Frits om in z’n bussie te stappen en langzaam door Frankrijk te toeren met als motto: de reis is belangrijker dan de bestemming…
geïllustreerd, 104 pagina’s
tekst en foto’s Frits Mahn
© 2015
BOEKFRAGMENT
1 x bellen
Bel aan en wacht een minuut, staat er op het bordje van de deur van het Musée de l’Insolite in Loriol-sur-Drôme. Na inderdaad een minuut wordt er op de derde verdieping een raam open geschoven. Een oudere dame buigt zich naar buiten en vraagt wat ik wil.
‘Het museum bezoeken’, roep ik terug, ‘het is toch niet fermé? Op het bordje staat dat het alle dagen open is.’
‘Klopt’, wordt me vanuit het raam toegeroepen. ‘Klopt. Maar vandaag heb ik geen zin om open te doen. En op dat bordje staat ook dat u een afspraak moet maken. Komt u morgen maar terug!’
Dat van ‘bezichtiging op afspraak’ had ik al gelezen bij mijn reisvoorbereiding en het bordje naast de deur bevestigt dat alleen maar. Ik trek mijn allerzieligste gezicht, kijk vertwijfeld naar de vrouw uit het raam boven en roep: ‘Ja maar, ik ben Frits (slaat natuurlijk nergens op…) en ik ben speciaal helemaal uit Holland voor dit museum hier naartoe gekomen. Ik heb er bijna vijftienhonderd kilometer voor gereden en dan kan ik er nu niet in?’
‘Nee’, wordt me vanaf boven toegeroepen, ‘ik heb geen zin, moet ook nog eten, dus morgen.’
‘Jammer van de reis die ik gemaakt heb’, roep ik terug, ‘maar als u niet wilt, dan houdt het op…’.
Overdreven teleurgesteld begin ik mijn foto- en videocamera op te bergen en maak aanstalten naar m’n bussie terug te gaan.
‘Wacht u even’, roept de vrouw, ‘ik kom naar beneden…’
Het duurt lang en ik begin al te twijfelen of ik de vrouw wel goed verstaan heb, maar dan gaat de voordeur open en sta ik oog in oog met Max Manent, kunstenaar, schilder, beeldhouwer en ontwerper van zijn eigen museum. Die vrouw van drie-hoog-boven blijkt dus Max zelf te zijn!
Ik krijg een omstandig verhaal, dat dit eigenlijk de bedoeling niet is, dat hij net aan de lunch zou beginnen, dat hij er geen gewoonte van wil maken, dat hij graag zijn vrijheid wil bewaren, maar vooruit. Ik krijg een hand. Hij houdt die wat langer vast dan normaal en trekt me over de drempel naar binnen.
Zesentwintig kamers telt het huis van Manent en in die kamers heeft hij meer dan tienduizend verbazingwekkende voorwerpen bij elkaar gebracht. En daar tussendoor hangen zijn schilderijen (vrouwen, vrouwen en nog eens vrouwen), gemaakt in allerlei technieken.
Het wordt een bliksembezoek.
Ik heb nauwelijks tijd te filmen of te fotograferen, want Max voert me de ene na de andere kamer in. Hij doet het licht aan, vertelt wat er te zien is en loopt alweer naar een volgende ruimte. Het is bizar. Het is idioot. Het is indrukwekkend. Een hele kamer vol pijpen, een andere kamer met pakjes sigaretten en sigaren. ‘Kijk’, zegt-ie, wijzend op een doormidden gebroken enorme sigaar, ‘deze was van De Gaulle.’
Luciferdoosjes, oude medische instrumenten, foto’s, krantenartikelen, een ruimte vol kepies, fototoestellen, een Japanse kamer, een Afrikaanse kamer, een ruimte met aan alle wanden crucifixen, sigarenbandje en in alle gangen schilderijen en beeldhouwwerken van hemzelf (en weer vrouwen).
‘En hier’, zegt-ie, en hij opent alweer een volgende deur, ‘hier is mijn verzameling bidets en op deze hier in de hoek ben ik heel trots: een bidet voor lesbiennes. Uniek in Frankrijk! Er is nog een tweede en derde verdieping, maar daar heb ik nu geen zin meer in en ook geen tijd. Ik vind het al heel wat, dat ik u heb binnen gelaten’, besluit hij zijn rondleiding als we de trap naar beneden nemen. ‘Komt u gerust nog eens terug en als u zelf bijzondere dingen heeft voor mijn verzameling, neemt u ze dan mee.’
Bij de deur nemen we afscheid. Ik bedank hem heel hartelijk. ‘Ja, ja, ja het is goed. Maar gaat u nou maar, want dan kan ik gaan lunchen.’
Wat een bijzonder mens! Ik had al gelezen over zijn wispelturigheid, maar ook over zijn trots op zijn Musée Privé. Met mijn gebrekkige school-Frans heb ik maar de helft begrepen van wat hij allemaal verteld heeft, maar wat ben ik blij dit ‘museum van het ongebruikelijke’ gezien te hebben en hem te hebben ontmoet.
Ik loop terug naar het dorpspleintje waar m’n bussie geparkeerd staat. Er is ook een klein marktje en ik besluit -net als Max- eerst maar te lunchen. Bij het kraampje van de poelier draaien kippen aan het spit. Of de mevrouw zo vriendelijk wil zijn zo’n kip doormidden te snijden, is mijn vraag. Dat kan niet, maar ze heeft wel stukken lapin. Dan ga ik toch voor konijn? ‘En doet u er ook maar wat van die aardappeltjes bij’, zeg ik, ‘en een schepje gebakken uien.’
Met het zakje baggervette lunch loop ik terug naar ma fourgonnette. Met de deur wagenwijd open zit ik even daarna heerlijk te eten. Niks geen bestek, gewoon lekker met mijn handen, zo uit de open gescheurde zak.
Ik heb het museum van Max Manent bezocht, het is schitterend zonnig weer, het pleintje is omzoomd met platanen (kan het Franser?) en het vet druipt uit mijn baard. Deze ochtend kan niet meer stuk! Zal ik vanmiddag een zwarte alpinopet kopen?