Filmpje

Frits maakte een video over deze reis.
Klik op het logo om naar de videopagina te gaan.

N57 – Aire d’Échenoz
Échenoz-le-Sec Entre Pierre et Rivières
Frankrijk
697 kilometer vanaf start

Keuzemoment

Ik heb koers gezet naar Nice. De enige reden is eigenlijk dat vanuit die mondaine badplaats de veerdienst van Corsica Ferries naar het Ile de Beauté vertrekt. Ik kies er bewust voor de Franse tolwegen te vermijden (want oersaai), maar halverwege de tweede reisdag begin ik te twijfelen. Leuk hoor, die N- en D-wegen, maar het begint me tegen te staan. Die trekkers waar ik op tweebaanswegen samen met mijn medeweggebruikers in een sliert achter hang. Die leuke stadjes en dorpjes waar je vijftig kilometer per uur mag (of dertig als het tegenzit). Die ontelbare rotondes. Die verkeerslichten. Die vrachtwagens die steunend tegen de heuvel optuffen. Op een gegeven moment zie ik om me heen ook nog eens allerlei punten en verwijzingen naar bezienswaardigheden die me erg bekend voorkomen. Rijd ik notabene over de RN7. Die trip heb ik drie jaar geleden uitgebreid gereden. Vandaar dat het me zo bekend voorkomt.*)

Ik gebruik een koffiestop om Claire-mijn-Garminnetje een berekening te laten maken als ik de laatste vierhonderd kilometer naar Nice de tolwegen zou gebruiken. Dat scheelt drie uur reistijd. De keuze is snel gemaakt: hield ik het toch al voor gezien op die Franse ‘binnendoorwegen’ (foei Frits, tegen je principe!), door nu de snelle route te nemen, ben ik om half vijf in Nice en kan ik op m’n gemak de ferry naar Corsica boeken. Ik gooi er een kleine zestig euro péage tegenaan (failliet ga ik toch…), tik de cruisecontrole op 120 en rijd tegen half vijf Nice binnen
Jammer wel, dat ik de stad aan de westzijde binnenkom en dat de terminal van Corsica Ferries aan de noordkant ligt. Dus moet ik dwars door de stad heen. Om half vijf is het daar druk, bijzonder druk. Ik sta om de haverklap stil, rechts en links, voor en achter schieten auto’s langs m’n bussie en halen motorrijders en scooters de meest idiote capriolen uit om een stukje sneller op te schieten dan de langzame rij auto’s. Gekkenhuis! Maar ja, is dat typisch voor het mediterrane Nice? In Rotterdam -om maar iets te noemen- toer ik probleemloos door de drukke spits. Maar daar weet ik de weg. Buitenlandse toeristen zullen hoogstwaarschijnlijk Rotterdam een gekkenhuis vinden.

‘Bonjour monsieur. U wilt naar Corsica? Mag ik dan uw reserveringspapieren s’il vous plaît?
Reserveringspapieren? Die heb ik (natuurlijk) niet. ‘Ik rijd gewoon naar Nice‘, had ik thuis bedacht, ‘en dan koop ik daar een ticket voor de overtocht.’
‘Dat wordt dan lastig, monsieur. Vandaag gaat zeker niet meer lukken en morgen… wat zijn de maten van uw camper? Juist ja. De eerste overtocht waarop ik u kan plaatsen is eh… even zien… dat is overmorgen, donderdag om half negen ’s morgens.’
Geen punt toch? Het had natuurlijk leuker geweest als ik een overtocht eerder had kunnen boeken, maar ik heb de tijd aan mezelf. Ik boek de ferry, informeer waar ik op het parkeerterrein in m’n bussie tot overmorgen kan overnachten (impossible monsieur) of misschien alvast op de terminal kan parkeren (interdit monsieur) en moet dus noodgedwongen naar een camping.

Die is volgens Claire-mijn-Garminnetje hier ruim negentien kilometer vandaan. Het loopt inmiddels tegen zessen. Had ik het eerder over het verkeersgekkenhuis van Nice? Negentien kilometer naar die camping dus. Ik kruip -driebaans- praktisch stilstaand over de beroemde palmenboulevard van Nice. Ik rijd in een bloedvernakende hitte stapvoets door voorsteden. Negentien kilometer jawel. Na anderhalf uur (…) rijd ik Caravana-Camping ‘Magali’ op…

Caravana-Camping ‘Magali’ – Route de la Baronne
Saint Laurent du Var – Frankrijk
1452 kilometer vanaf start

En morgen? Morgen doe ik helemaal niks. Slaap lekker uit (mocht ik willen) en houd een loom tutteldagje hier op de camping. Pak m’n rust na die dikke veertienhonderd kilometer om hier te komen. Ben ik overmorgen weer fris en fruitig om naar Corsica te varen.

*) (her)lees: Langzaam door Frankrijk

Heet, heter, heetst

Het is heet, afgelazerd heet op de camping. Leuk en aardig hoor die driemanshoge crematoriumbomen waarmee de laantjes hier van elkaar worden gescheiden , maar ze houden ieder zuchtje wind -zo dat er al is- helemaal tegen. Als ik ’s morgens opgefrist van een verkwikkende douche vijf minuten in m’n bussie ben, staan er alweer dikke zweetdruppels op mijn voorhoofd. Als ik tussen de middag een boterhammetje smeer, slaat mijn rug klam uit. En de druppels vallen uit mijn baard als ik voor de zoveelste keer mijn stoel verplaats op zoek naar een plekje schaduw. Ik overweeg niet eens naar Nice te gaan. Trekt me totaal niet om met 35, 40 graden daar door de stad te slenteren. Alleen voor het hoognodige vele drinken (de voorraad water vliegt er doorheen) stap ik heel even m’n bussie binnen om zo snel mogelijk de binnentemperatuur van 43,7 graden te ontvluchten. Ik doe er alles aan om het binnen minder warm te krijgen. Heb zelfs mijn luifel uitgedraaid. Die had jaren geleden voor het laatst uitgestaan. De waterpomptang en de spuitbus siliconenspray moesten er aan te pas komen om alles weer draaibaar te krijgen. En waar stond ik thuis vlak voor mijn vertrek mee in mijn handen? De ventilator. Toch maar niet meegenomen. Spijt!

Ik plof weer op mijn stoel in de schaduw neer. Ik sluit even mijn ogen…
Ik schrik op uit mijn middaguiltje door het geluid van een telefoongesprek. Hoewel de man met zijn caravan zo’n honderdvijftig meter bij mij vandaan staat, kan ik het gesprek woordelijk volgen. Waarschijnlijk meent hij de vijftienhonderd kilometer die hem van het thuisfront scheidt te moeten overbruggen door zo hard mogelijk in zijn telefoon te toeteren:
‘Hoe is het bij jullie? Hier is het godsvernakend heet. Niet te harden (…) Nee jòh, helemaal niks. Niks niemandal. Was net effe in de voortent. Kijk ik op dat thermometertje dat we van jullie hebben gekregen, weet je wel? (…) Dat thermometertje voor m’n verjaardag. (…) O, was dat van je broer? Nou ja, doet-er niet toe. Kijk ik op dat thermometertje, is het in de tent vijfenveertig graden! Nou vraag ik je! (…) Jawel. Eergisteren zijn we nog naar Cannes geweest. Was het ook al zo heet. Maar ja, je moeder zei: dat hangen voor die tent de hele dag, da’s niks. Word je maar lui van. Laten we naar Cannes gaan, zegt ze. Wij naar Cannes. Loopt ze daar  te puffen en te klagen dat ze het zo warm heb. Zeg ik: jij wilde naar Cannes ik niet, dan mot je niet klagen over de hitte. Heb je moeder toch al eerder last van met al dat vet an d’r  lijf. (…) Nee natuurlijk heb ik dat niet gezegd. Zeg ik alleen tegen jou. Je moeder is toch al zo overgevoelig voor die extra kilo’s. (…) Ja, ’s morgens vroeg als het nog niet zo heet is. Effe op en neer naar de supermarkt. Weet je hoe ze dat noemen hier in Frankrijk? (…) O, dat wist je al. Afijn, wij dus naar die alliemenstation. We slepen wat bier die caravan in, dat wil je niet weten. Je mot veel drinken met die hitte hoor. Anders verdorst je. (…) Heb ik je toch verteld? Nog anderhalve week, dan mogen we gelukkig weer naar huis. Kijk d’r nou al naar uit. Je moeder niet hoor. Die zou nog wel langer willen blijven. En volgende jaar wil ze weer naar de warmte toe. (…) Spanje! Ik zeg, daar is het nog heter as hier, zeg ik. Spanje! En dan met al die bosbranden (…) O, is dat in Portugal? Dat legt toch daar in de buurt? Nou ja, in ieder geval, zei ik tegen je moeder, in ieder geval krijg je mij voorlopig niet meer naar van die tropische gebieden. (…) Oostenrijk of zo. Of Duitsland. Da’s toch ook prima? (…) Dat we het daar nog wel over hebben as we weer thuis zijn, zei ze. Nou, dan weet je hoe dat gaat. Zit ik dus zeker weten volgende jaar drie weken met het zweet in me bilnaad weer in een tropisch zwemparadijs (…) Ja, da’s goed meid. Ik spreek je weer. (…) Nee, maak je geen zorgen. Ik heb het best wel naar me zin hier. En je moeder ook. ’t Is alleen een beetje te heet. (…) Afgesproken. Zien we jullie over een dag of veertien. Leuk. Doe de groeten aan Henri. Dag meidje!’

Eh…

Na een dagje warm oponthoud zit ik aan boord van de veerboot van Nice naar Île Rousse op Corsica (korsie kaas zeiden mijn Rotterdamse straatboeffies en ik vroeger).

‘Wij gaan heerlijk vier dagen naar een wedding party in Calvi. Tachtig gasten zijn er uitgenodigd. Kijken er zo naar uit! En u? Hoe lang blijft u op Corsica?’
Eh…

‘We hebben een huis gehuurd op vijfhonderd meter hoogte in de bergen. Gaan we lekker een weekje genieten van het eiland. We zouden wel langer willen, maar ja… En u? Wat zijn uw plannen?’
Eh…

Camping de la Plage
RN 197 – Algajola
Corsica
1677 kilometer vanaf start

Observatie

Als ik op de camping zo rond acht uur aan het ontbijt zit, kijk ik om me heen. Op een enkele uitzondering na -even verderop zit een grijs echtpaar voor hun camper koffie te drinken- op die uitzondering na zie ik alleen maar mannen. Geen vrouw te bekennen. En wat doen die mannen? Terwijl ik een beschuitje smeer en ondertussen naar het kwek-kwek-kwek van Radio France 1 luister (het lijkt mijn eigenste Radio Rijnmond wel), noteer ik een overzichtje:

Ze voelen of de was droog is, halen die van de lijn en vouwen het netjes op. Ze lopen met wat wijnglazen-van-de-avond-ervoor naar het sanitairgebouwtje en spoelen die glazen schoon. Ze lopen -handdoek over de schouder- met hun toilettasje naar de douches. Ze zetten de stoelen netjes bij de buitentafel. Ze lopen in en uit de camper en dekken de tafel voor het ontbijt. Ze tappen een emmertje water en sponzen hun voorruit schoon. Ze kijken naar de strakblauwe lucht. Ze pakken hun telefoon uit de zak van hun driekwart broek. En ze zitten. Staan soms op, lopen rond de caravan en gaan weer zitten. Soms maken er twee op gedempte toon een praatje.

Als ik klaar ben met ontbijten, de boel heb opgeruimd, m’n bussie reisklaar heb gemaakt en de motor start, kijken ze even op, die mannen. Op weg naar de uitgang van de camping zie ik de eerste vrouw. Waar hebben die al die tijd gezeten?

De berg op #1

Kilometers lange zandstranden. Schitterende baaien. Een meer dan fraaie kustweg. Prachtige bougainville aan weerszijden. En palmen. En heel veel andere bloeiende struiken en bomen waarvan ik de naam niet weet. Prachtig allemaal. Maar ook: campings die zich aaneenrijgen en een sliert rustig toerende (toeristen)auto’s die -van het uitzicht genietend- deze kustweg volgen.

Na een halve dag heb ik het allemaal wel gezien. Het is mooi hoor, helemaal zoals in de folders staat beschreven, maar niet bepaald mijn tasse de thé. Zodra het kan, sla ik linksaf een zijweg in. Weg van die mooie kust. De bergen in. En kijk, daar houd ik meer van: smalle, slingerende bergweggetjes, kleine slaperige dorpjes en nauwelijks verkeer op de weg. Regelmatig zet ik m’n bussie aan de kant om te genieten van het uitzicht.

Ik ontdek een schitterend kerkhof (het Cimetière Campu Santu), slenter daar wat rond en als ik even later weer ietsje dichter bij de ‘bewoonde’ wereld ben, zie ik een grote ELeClerc, waar ik (lekker koel binnen) wat boodschappen doe. Om daarna weer snel de bergen op te zoeken. Ik geniet.

En panne #1

Voor de zoveelste keer ben ik even langs de kant van de weg gaan staan om op m’n gemak van het uitzicht te genieten en foto’s te maken. Als ik weer ben ingestapt en wil starten, hoor ik wel de startmotor draaien, maar tegelijkertijd ook een hoog ratelend piepend geluid. Op het dashboard gaat een lampje branden: een rood hangslotje. Zegt me niks. Ik merk alleen dat de motor niet start. Ik onderdruk een milde verwensing (zal zo erg toch niet zijn) en haal het instructieboekje tevoorschijn. Dat slotje betekent, dat de transponder niet werkt. Nu weet ik toevallig wat dat is. Da’s geen wijsheid, maar ervaring omdat ik zoiets al eens eerder heb meegemaakt. Het komt er op neer, dat de sleutel specifiek bij deze auto hoort met een ‘ingebakken’ code, maar dat m’n bussie mij nu niet meer herkent als de eigenaar.
Vervelend is het allemaal wel. Ik sta ‘ergens langs een bergweggetje’ in de richting van ‘ik wou dat ik het wist’. Tegen beter weten in (zal nu wel afgekoeld zijn…) probeer ik nog een keer te starten, maar zonder resultaat. Hier moet een mécanicien bij komen en dus moet ik op zoek naar een garage. Ik noteer de coördinaten van de plek waar ik gestrand ben, ga langs de kant van de weg staan en steek mijn liftersduim omhoog.
Nu heeft die duim me mijn hele leven nog nooit in de steek gelaten en ook deze keer stopt er al snel een auto. Aan het echtpaar van mijn leeftijd leg ik uit wat er aan de hand is en (natuurlijk) mag ik instappen en (natuurlijk) gaan ze mij helpen. De achterbank wordt ontdaan van de nodige jasjes en vestjes, de lege waterflessen en blikjes worden van de vloer opgeraapt en ik mag met opgetrokken knieën plaats nemen op de achterbank. Het echtpaar is ook op vakantie hier en zit aan het einde van hun eerste week. De man spreekt Engels, de vrouw niet. Hij legt uit dat hij tot zijn pensionering leraar Engels is geweest. Ik stel vast dat zijn kennis van de Engelse taal in die zes jaar dat hij nu retired is behoorlijk is weggezakt, maar het scheelt al een stuk dat ik niet in het Frans hoef te converseren.

Drie, vier keer stopt de man bij een benzinepomp om de weg te vragen naar een garage. Drie, vier keer worden we een andere kant opgestuurd. We rijden zeker zo’n drie kwartier min of meer heen en weer op dezelfde weg tot we uiteindelijk bij Garage Magnosi zijn aangekomen. Ik bedank het echtpaar mille fois en zeg me behoorlijk opgelaten te voelen dat ze zo met mij hebben moeten rondtoeren op hun vakantiedag. Beiden beweren om het hardst, dat ik daar niet mee moet zitten. Ze zijn blij me geholpen te hebben en, voegt de vrouw er aan toe: ‘het was ook goed voor mijn man; kon hij zijn Engels tenminste weer in de praktijk brengen…’

Inmiddels is het half twee geworden: siësta. Ik moet een half uurtje wachten tot de garage weer open gaat. Bij het naastgelegen benzinestation koop ik mijn lunch: twee van die in een plastic doosje verpakte, schuin doormidden gesneden laffe, kleffe benzinepompboterhammen en een blikje Liptonice.

Als hij om twee uur mijn verhaal heeft aangehoord, reageert de garagist heel kort en gedecideerd: hij kan me niet helpen. Ik moet absoluut naar een Citroëngarage toe. Hij loopt zijn kantoortje binnen en schrijft het adres voor me op. Dat is in Calvi. Daar was ik een uurtje geleden met de leraar Engels… Whatever.

En dus sta ik voor de tweede keer die dag weer te liftduimen. Er stopt een taxi. Ik leg uit waar ik heen moet en de chauffeur wijst met zijn duim naar de achterbank ten teken dat ik kan instappen. Hij is niet alleen: naast hem zit een man met wie hij druk in gesprek is, ondertussen losjes met een hand sturend, af en toe telefonerend, veel toeterend naar de medeweggebruikers en bekenden onderweg en bovenal constant de hier geldende maximum snelheid negerend. Geen woord wisselen ze met mij op de achterbank. Het valt me wel op, dat de taximeter op nul blijft staan. Geeft deze taxichauffeur mij echt een gratis lift voor een rit van zo’n dikke twintig kilometer? Dat doet-ie inderdaad. In Calvi draait hij het terrein van de Citroëngarage op, zegt vriendelijk dat we er zijn, wenst me nog een fijne dag en rijdt alweer (losjes en soepel uiteraard) het terrein af. Hij geeft een klap op de claxon ten afscheid.

De man in de garage kijkt me wel aan, maar neemt verder geen notie van me. Als ik wat heen en weer drentel en een paar keer kuch, vraagt-ie wat hij voor me kan doen. Als ik hem mijn probleem voorleg, kijkt-ie bedenkelijk. ‘Een Jumper, hè? Een campingcar? Nee, die kan ik hier niet hebben. Die kan hier niet naar binnen. U zult naar de grote Citroëngarage in Bastia moeten. Daar kunnen ze u wel helpen.’ Onwil? Het is vrijdagmiddag drie uur. Geen zin meer in zo’n klus? Zijn collega loopt de vloer al te vegen.

Ik loop naar buiten, besluit dat ik nu wel voldoende eigen initiatief heb getoond en bel de ANWB-Travelcare. Misschien had ik dat beter eerder kunnen doen op dat weggetje waar ik vanmorgen gestrand ben in the middle of nowhere, wie zal het zeggen? Het wordt een moeizaam gesprek. Ik hang geruime tijd met een irritant muziekje in de wacht, Ziggo meldt ondertussen dat mijn beltegoed op is en dat ik vanaf nu per minuut ga betalen (boeiend) en als ik eindelijk wordt doorverbonden, tref ik niet bepaald het meest heldere licht van Travelcare. Tot drie keer toe moet ik gedurende het gesprek mijn kenteken herhalen: ‘Wat is uw kenteken ook alweer?’ en als ik haar uitleg met m’n camper gestrand te zijn, wil ze -logisch- weten waar m’n bussie staat: ‘Heeft u een straatnaam? Een wegnummer?’. Dat heb ik niet, maar ik geef haar wel -trots op mezelf dat ik daaraan gedacht heb- de coördinaten door. Ze zucht, moet een ander programma openen (‘de computer is erg traag vandaag’), maar kan het niet invoeren. Pas bij de vierde poging (‘kunt u nog één keer de coördinaten dicteren?’) hoor ik een opgeluchte zucht, gevolgd door de teleurstellende mededeling, dat ‘die coördinaten niet kloppen, want dan zou uw camper midden in zee staan, mijnheer.’ Het spijt haar bijzonder, maar zonder deze gegevens kan ze mij niet helpen. Ik laat mijn mobiele nummer bij haar achter, zeg haar terug te keren naar m’n bussie en haar vanaf daar weer te bellen.

Ik sta in een industriewijk van Calvi. Onwaarschijnlijk dat ik hier liftend wegkom en bovendien wie wil mij dan de bergen inbrengen? Ik stap de garage weer binnen en vraag de eigenaar een taxi voor me te bellen. Als die er met een half uurtje is (…) geef ik de chauffeur mijn coördinaten. Die kan hij niet invoeren in zijn navigatiesysteem. Daar kan hij dus niks mee. We gaan op weg en terugrijdend herken ik punten waar ik ben langs gekomen. Op een gegeven moment -vraag me niet hoe- heeft de chauffeur het door. ‘Ik denk dat ik weet waar je staat’, zegt-ie en slaat een zijweg in. Na een tiental kilometer bergopwaarts komen we inderdaad bij m’n camion verte aan. Ik heb niet eens een meter gezien in deze ’taxi’, moet de chauffeur contant vijfenvijftig euro betalen, vraag wel een bonnetje ‘pour l’assurance’ en stap daarna -dolgelukkig dat ik weer bij m’n vertrouwde bussie ben- in mijn huis op wielen.

Tegen beter weten in probeer ik toch nog maar eens te starten en verrek! de motor slaat aan! Ik kan weer en route! Ik rijd een paar kilometer bergopwaarts tot ik in een piepklein dorpje kom. Op de parking municipal zet ik m’n bussie neer. Tijd voor een boterhammetje en een kop koffie. Toch wat nauwlettender dan normaal houd ik na de maaltijd de getalletjes van mijn accuwacht goed in de gaten. Het bevalt me niks dat mijn startaccu op 11.8 staat. Als ik mijn cabineraampjes dicht wil doen, gaat dat hortend en stotend. Als ik probeer te starten, gebeurt er niets, behalve dat hoge, irritante geluid.

Ik bel Travelcare, leg uit wat er aan de hand is en geef het exacte adres door waar ik voor de tweede keer vandaag gestrand ben. Morgenochtend (zaterdag) om acht uur zullen zij een actie starten om mij daar weggesleept te krijgen: ‘Probeert u lekker te slapen, mijnheer. Er komt hulp aan.’

P Lieu-dit Querci
Cateri
Corsica
1725 kilometer vanaf start

Occi

‘Je was onderweg naar Occi?’, vraagt de taxichauffeur.
Ik leg hem uit, dat ik over dat bergdorpje heb gelezen. Dat alle inwoners het in 1927 verlaten hebben en dat het nu een spookdorp is.
‘Prachtig inderdaad’, zegt de chauffeur, ‘een schitterend middeleeuws dorpje. Je kunt je auto op de parkeerplaats beneden neerzetten en dan is het nog zo’n anderhalf uur naar boven.’
‘Te voet?’
‘Natuurlijk te voet. Anderhalf uur, minstens. Maar de moeite waard hoor!’

Anderhalf uur in die bloedhitte tegen een berg op wandelen?
Dacht het niet.
Ben al geweest.
Kijk wel op internet…

En panne #2

Ik ontvang om tien over acht een sms van Travelcare. De hulpdienst is onderweg en kan over zo’n drie kwartier in Cateri zijn. Prima geregeld, want inderdaad: tegen negen uur rijdt er een auto van de dépannage het parkeerterrein op.
De chauffeur probeert m’n bussie te starten, hoort het nare geluid, zet onmiddellijk het contact weer uit en concludeert: ‘Batterie. Kaput.’ Hij zet zijn auto naast m’n bussie, pakt startkabels, verbindt zijn accu met de mijne en start vervolgens de motor.
‘Ik hoef je nu niet op mijn auto te zetten’, zegt-ie, ‘want je motortje loopt. Rijd maar achter mij aan, dan rijden we naar mijn garage. Daar zet ik er een nieuwe accu in.’
Wat volgt is een doldrieste rit door de bergen. Mijn mécanicien kent natuurlijk de weg op z’n duimpje, weet iedere bocht nauwkeurig en dendert met zijn logge sleepwagen de berg af en door dorpen. Ik heb moeite hem bij te houden, ben hem zelfs vijf minuten helemaal kwijt en dolblij als ik weer achter hem zit. ‘Bonne route!’, zeg ik zuchtend als we uitstappen bij zijn garage. Hij glimlacht verontschuldigend, steekt een sigaret op en gebaart me de motorkap open te maken.

Fluitje van een cent hoor, dat vervangen van een accu. Met een half uurtje is de klus geklaard.
‘Ik moet straks eerst geld opnemen’, bedenk ik als ik (contant, pas de carte) even later in zijn kantoortje tweehonderd euro moet betalen. Da’s dan alleen voor de accu legt de man uit. De sleep wordt verrekend met de verzekering. Wat maakt het uit? Ik ben allang blij, dat ik weer op weg kan. Met een nieuwe accu. Probleem opgelost.

En route #1

Wat geniet ik weer als mijn motortje lekker draait. Ik zie groene borden met de aanduiding Route des Vins en ik besluit die te volgen. Het wordt een prachtige rit, dwars door de bergen. Weliswaar wordt het weggetje steeds smaller en zijn er steeds vaker smalle, hele smalle bruggetjes waar ik bijna stapvoets overheen rijd, maar wat is het mooi om me heen.
Na een bocht sta ik onverwacht bij een ruwhouten accueill en een bord dat aangeeft, dat hier de parkeerplaats is van La Forêt de Bonifatu. Een welgevormde jonge vrouw in een rangers outfit stapt op m’n bussie af. De knoopjes van haar minstens twee maten te klein overhemd doen verwoede pogingen spontaan uit de knoopsgaten te springen. ‘Eh’, begin ik, ‘is dit het einde van de weg? Kan ik niet verder?’
‘Klopt mijnheer. U bent middenin het natuurreservaat van La Forêt de Bonifatu. Als u mij parkeergeld betaalt en daarna de pijlen volgt, kunt u een plekje zoeken.’
‘En eh… mag ik op die parkeerplaats overnachten? Ik heb nogal wat panne gehad met mijn auto en behoefte aan een dagje rust.’
Ze kijkt bedenkelijk, overlegt even met haar mannelijke collega, maar geeft dan toestemming. ‘Mits’, voegt ze er aan toe, ‘u geen luifel uitdraait en geen tafel en stoelen buiten zet. Het is hier namelijk geen camping, snapt u? En uw poubelle in de bakken en zeker geen afvalwater of -erger nog- uw toilet in de rivier legen.’ Ik zeg het allemaal toe en zoek een plekje net buiten het officiële parkeerterrein en vlakbij de iets hoger gelegen auberge.

Nee, een camping is het zeker niet. Wel een startpunt voor allerlei schitterende wandelingen. Dat wordt me duidelijk als ik tussen de middag een hapje ga eten in de auberge. Terwijl ik op mijn salade wacht*), kijk ik op het terras met belangstelling naar een zestal sportievelingen die zich even verderop klaarmaken voor een wandeling. Ze zijn zich uitgebreid aan het verkleden: lange broeken, shirts, petjes en hoeden op en natuurlijk de juiste bergwandelschoenen. En de uitschuif wandelstokken niet te vergeten. De serveerster zet een stapel koelkastdozen op tafel (salades?), appels en stokbroden. Met moeite stoppen de deelnemers dat in hun al propvolle rugzakken. Mega-afmetingen hebben die rugzakken. Wat sjouwen die mensen in vredesnaam allemaal mee? En waar hebben ze zin in? Er zijn hier wandelingen uitgezet tussen de 2600 en 10.890 meter. Aan wat ze meetorsen, schat ik in dat deze groep voor de langste wandeling heeft gekozen. Als de gids nog met flessen water komt aanzeulen (die moeten ook nog in die rugzakken) en de laatste aanwijzingen heeft gegeven, gaan ze hossend en klossend op pad. Zij liever dan ik. Laat mij hier maar lekker in de schaduw op het terras zitten met m’n eau gazeuse en salade.

Terug bij m’n bussie trekt die hele zaterdag een lange stoet sportieve wandelaars aan me voorbij. Ik sta bijna aan het begin van een van de wandelroutes en iedereen groet in het voorbijgaan die grijsaard, die lekker in zijn stoeltje naast zijn campingcar in de schaduw zit met een kop koffie. Bonne courage!

Als ik ’s middags op mijn laptop aan mijn website zit te werken, krijg ik de melding dat de accu bijna leeg is. Voor ik behoorlijk kan afsluiten, geeft mijn laptop de geest. Ik kijk op mijn accuwacht. Wat gek: zowel de startaccu als de huishoudaccu zitten dik onder de twaalf. Was met het vervangen van de accu vanmorgen het probleem dan niet opgelost? Blijkbaar niet. Mooi is dat. Bijna geen stroom meer en -erger nog- ook geen bereik op mijn mobieltje, waardoor ik Travelcare niet kan bellen. Navraag bij de auberge leert me dat het netwerk er uit ligt. Misschien morgen, monsieur…

*)
Moet toch niet gekker worden: ben nog geen week onderweg en dat is nu al de tweede keer dat ik als hoofdmaaltijd een salade bestel…

P La Forêt de Bonifatu
Corsica
1774 kilometer vanaf start

En panne #3

Ondanks al die accu-ellende is het genieten hier in La Forêt de Bonifatu. Vooral tegen de avond als alle dagjesmensen zijn vertrokken en ik er helemaal alleen sta. De stilte wordt alleen verbroken door het klaterende bergriviertje en het geluid van de vele uilen (ibu’s) die actief worden. Het is inmiddels aardedonker. Ik zit buiten, drink een kop koffie en rook een pijp. Dit neemt niemand me af. Even niet aan die accu’s denken. Relativeren. Ik kan me nu wel mateloos druk maken, maar daar schiet ik niks mee op. Heb ik alleen mezelf maar mee. Laconiek? Misschien. Maar, bedenk ik, als ik toch panne moet hebben (schijnt er bij te horen bij die tripjes van me), dan kan dat maar het beste aan het begin van deze reis zijn. Heb ik dat tenminste gehad.

In de loop van deze zondag trekken er weer de nodige wandelaars aan m’n bussie voorbij. ’s Morgens vroeg stopt er al een bus, die een lading wandelaars uitspuugt. De chauffeur begint een praatje met me. Nou ja, een praatje. Het is een Roemeen en we kletsen in handen-en-voeten-taal. Hij wil me helpen hier weg te komen. ‘Als ik je nou een stukje sleep en we hebben wat vaart slaat de motor aan. Heb je een sleepkabel?’ Een sleepkabel. Eh, ja. Die is bij mijn vorige reis in IJsland kapot gegaan. Moet ik -terug in Nederland- een nieuwe voor kopen, had ik nog gedacht. Acht maanden de tijd gehad om dat te doen. Compleet vergeten! Geen probleem voor de Roemeen. Vanmiddag zit zijn dienst er op en om een uur of drie komt hij hier terug met een sleepkabel. ‘Probleem opgelost. Kun je toch vertrekken.’

Behalve wandelaars stoppen er ook regelmatig dagjesmensen die in de naastgelegen auberge wat gaan nuttigen. Zo ook twee dames op leeftijd. Ze hebben hun zondagse kleding aangetrokken en steken daarmee schril af tegen alle wandelaars. Een van de twee trippelt met voorzichtige pasjes in de richting van waar ik zit en begint een praatje. Nadat ik haar mijn problème heb uitgelegd, kijkt ze me zorgelijk aan. ‘Soyez prudent, monsieur. Wees voorzichtig, want we hoorden van de boswachter, dat er ergens in la forêt een beginnend vuurtje brandt. Als de wind opsteekt en deze kant op waait, moet iedereen zo snel mogelijk het park verlaten en wordt het afgesloten.’ Ik schrik daar een beetje van en blijkbaar is dat van mijn gezicht af te lezen, want ze vervolgt snel: ‘Ik wil u niet ongerust maken natuurlijk, maar u bent gewaarschuwd. Voor het geval dat.’ Haar vriendin heeft het gesprek op een paar meter afstand gevolgd en doet pogingen haar mee te nemen. Onwillig beëindigt het vrouwtje het gesprek en samen wandelen ze richting auberge. Mal wijf. Niks gehoord van een brand. Is waarschijnlijk behoorlijk in de war. Maar als er een vlaagje wind opsteekt, betrap ik mezelf er toch op, dat ik in gedachten een lijstje maak van spullen die ik uit mijn, geen meter voor- of achteruit kunnend bussie moet meenemen.

Regelmatig parkeren er rond m’n bussie dagjesmensen en campers. Ze maken een praatje met me, horen van mijn probleem en het merendeel is bereid me te helpen. Door hun auto naast m’n bussie te zetten bijvoorbeeld en met behulp van startkabels te proberen de motor aan de praat te krijgen. Dat lukt gewoonweg niet. En of ik nu aan de volgende en de daaropvolgende uitleg, dat zo’n actie kansloos is, allemaal willen ze het toch zelf proberen.

Een andere keer staan er weer twee in mijn motor te graaien en aan allerlei draadjes te frunniken. Of iemand vraagt me om een hamer, schuift daarmee onder mijn auto en tikt op de startmotor. ‘Wil wel eens helpen’, legt-ie uit. Niet bij mij dus.

En de wet van Murphy doet zich gelden. Als voor de zoveelste keer een hulpvaardige passant om een stuk gereedschap vraagt en ik dat van onder het bed moet pakken, donderen alle latjes uit een helft van de lattenbodem. Lekker belangrijk. Komt later wel. Slaap ik toch gewoon op de kant van het bed die nog heel is?
En als ik een grote, onbeheerste stap uit m’n bussie maak, scheurt daarbij mijn hele kruis kapot. ‘Vive la Hollande!’, roep ik naar het gezelschap, wijzend op mijn oranje onderbroek die duidelijk zichtbaar uit die scheur puilt. Het levert me bijval en een applausje op.

Tegen drieën is de Roemeense buschauffeur terug. Trots laat-ie me een sleepkabel zien. Kwestie van m’n bussie naar achteren duwen en achter zijn bus zetten. Er heeft zich inmiddels een internationaal gezelschap van helpers om mijn camper verzameld: Duitsers, Engelsen, Fransen, Corsicanen, Italianen en Spanjaarden willen wel even helpen duwen. Maar zelfs met negen man krijgen we m’n bussie niet in beweging. De automatische versnelling staat in de parkeerstand en is met geen mogelijkheid (want lege accu) in de D-stand te krijgen. Maar kijk, dat geluk heb ik weer: een van de duwers blijkt automonteur te zijn. Hij rommelt wat onderin de motor, we horen een tik en terwijl hij in de motorruimte ‘iets’ vasthoudt, krijgen we de camper van z’n plek en achter de grote bus. Tsja en dan doet de taalbarrière zich gelden. De Roemeen begrijpt nu pas dat ik een automaat heb en die is met geen mogelijkheid aan te trekken. Geen probleem toch? Duwen we gewoon dat bussie van me met inmiddels veertien man weer terug op zijn plek in de schaduw…
Eén van die veertien helpers is de boswachter. Omdat er ook vandaag geen netwerk is, biedt hij aan bij hem in de auto te stappen en me een kilometer of vijf bij het natuurreservaat vandaan te rijden waar ik wel bereik heb. Daar bel ik Travelcare. Morgenochtend, want nu zondag, zetten zij de actie in om me uit het Forêt te slepen. Waar heb ik dat eerder gehoord?

Ik fris me op, trek een schoon shirt en een hele, niet kapotte korte broek aan en bestel in de auberge weer een salade. Ik neem er deze keer maar een enorm glas bier bij.

 

 

 

Maandagmorgen vroeg stopt er een militaire bus, waaruit een peloton (?) soldaten stapt. Met volle bepakking trekken zij het natuurreservaat in. Arme jongens.

Ik kan niet veel anders doen dan lijdzaam op mijn stoeltje in de schaduw zitten. Omdat ik nog steeds geen bereik heb, kan Travelcare mij niet laten weten of en wanneer de dépannage onderweg is.

Tegen elf uur rijdt een bekende sleepwagen het terrein op: het is dezelfde die mij eergisteren naar zijn garage heeft gebracht. Hij probeert te starten, hoort weer dat nare geluid en komt nu tot de conclusie, dat de dynamo kapot is. Nu heb ik niet zo veel technische kennis (eigenlijk helemaal niet) en moet ik het hebben van oplichtende oranje of rode lampjes op mijn dashboard. Dat rode acculampje heb ik helemaal niet zien branden, leg ik de mécanicien uit. Dus of de dynamo kapot is? Onwillekeurig twijfel ik ook of het de vorige keer wel nodig was een nieuwe accu te plaatsen. Maar dit terzijde.

M’n bussie wordt opgetakeld en we ondernemen de terugweg van een uurtje naar Île Rousse. En dat is dan weer een voordeel: gezeten in de cabine van de vrachtwagen zie ik veel meer van het berglandschap dan op de heenweg toen ik ogen tekort kwam bij alle bochten en bruggetjes. Wie zei ook weer: Elk nadeel heb z’n voordeel?

Blijkbaar heeft mijn niet-lampje-branden-verhaal de garagist overtuigd, want mijn accu wordt met een oplader verbonden en na twee uur kan ik weer op weg. Helemaal gerust ben ik er niet op.

En route #2

Aan de rand van Calvi zie ik een grote Casino. Komt goed uit, want na die paar dagen ‘in het wild’ heb ik brood, broodjes, koffiemelk, water en sap nodig. Ik parkeer en doe mijn raampjes dicht. Gek. Dat gaat weer heel schokkerig. Het zal niet zijn dat… Ik probeer te starten en hoor weer dat nare geluid. De motor slaat niet aan. Onvoorstelbaar: ik heb iets meer dan twintig kilometer gereden van de garage tot hier en nu alweer hetzelfde probleem? Hoe kan een nieuwe, pas volledig opgeladen accu in zo korte tijd ontladen?
Ik haal mijn schouders op en besluit eerst maar mijn boodschappen te doen. Ondanks alle tegenslagen geniet ik daar van, vooral omdat het daar binnen lekker koel is, terwijl buiten de moineaux dood van het dak vallen.

Terug in de camper stel ik vast, dat de startaccu inmiddels weer ietwat is opgeladen. Leve het zonnepaneel op m’n dak! Ik start, de motor slaat aan. Vier kilometer verderop -laat Claire-mijn-Garminnetje me weten- is een garage. Ik ga en route…

En panne #4

George van Garage Ferretti in Calvi spreekt gelukkig Engels. Dat scheelt een stuk. Hij loopt mee naar m’n bussie dat met draaiende motor voor de deur staat (durf hem niet uit te zetten), opent de motorkap en snuift. Dat bevalt hem niet. Hij ruikt een vreemde lucht van verbrand caoutchouc en constateert dat inderdaad de dynamo het begeven heeft. ‘Laat me raden’, zeg ik, indachtig eerdere reizen, ‘dat onderdeel hebben jullie niet op voorraad, dat moet in Frankrijk besteld worden en, schat ik in, dat duurt een dag of vijf voor het hier is.’ Klopt dus helemaal. In zijn kantoor kan hij me na een telefoontje vertellen, dat een nieuwe dynamo vrijdag hier is (het is nu maandag), dat zo’n ding bijna vierhonderd euro kost en dat hij hem kan bestellen als ik nu eerst tweehonderd euro aftik. Heb ik keus? Mijn accu wordt weer bijgeladen en ik besluit die vier wachtdagen door te brengen op camping Paradella, zo’n vier kilometer vanaf de garage.

Nog geen anderhalve kilometer heb ik gereden als mijn gas terugvalt, mijn lichten uitgaan en achtereenvolgens Claire-mijn-Garminnetje en de achteruitrijdcamera de geest geven. Ik kan nog maar met moeite de kant van de weg bereiken voor de motor het helemaal laat afweten. Ik begin nu toch wel het begin van de pest erin te krijgen. Vind ineens de omgeving minder mooi. Vind die wegschietende salamandertjes niet meer leuk. En die bloeiende bloemen overal al helemaal niet.
Ik versier een lift terug naar de garage en meld me weer bij George. ‘Told you. Bigger problem than dynamo’, is zijn reactie. Hoe dan ook: we stappen in zijn dépannage en rijden naar m’n gestrande camper. Omdat de versnelling weer in de parkeerstand staat, kan dat bussie niet op de wagen worden gereden. Met twee grote ‘lepels’ wordt de voorkant van mijn camion verte gelicht en met een autootje met zwaailicht voorop rijden we met een slakkengangetje naar de camping.

De eigenaar van Paradella is bazig en doet moeilijk. Natuurlijk is het uitgesloten, dat we met een sleepvoertuig met een camper erachter over zijn camping rijden. Dat snap ik ook wel. Maar was er nu echt geen betere plek denkbaar om vier nachten te staan dan pal na de ingang, zo’n meter of twintig van de weg af waar het verkeer voorbij raast? Nee dus. Hoe George en ik op z’n allervriendelijkst het ook proberen, de kolonel (zo heb ik hem inwendig gedoopt) is niet te vermurwen. Zegt tot op de meter nauwkeurig waar m’n bussie losgekoppeld mag worden.

Ik sta eigenlijk op de parkeerplaats voor het kantoor en het winkeltje. Campinggasten zetten hun auto bijna pal voor mijn deur. Ze raken net de stokken van mijn luifel niet. En als ze maar even in het kantoor moeten zijn, laten ze hun motor lekker draaien. Voor me staan de containers voor de poubelle en de mensen, gewend de kortste weg te nemen, lopen zelfs met hun afvalzakjes onder mijn luifel door.
Het is inmiddels zeven uur geworden. Ik ben hondsmoe en taai af. Heb niet eens zin om te eten en duik vroeg mijn (halve) bed in. Morgen lekker douchen. Ben ik weer helemaal het ventje. En ach, voor je het weet is het vrijdag.

De volgende ochtend staat de kolonel al vroeg bij mijn openstaande deur. Of ik wel weet dat mijn camion lekt, spreekt-ie me streng toe. Ik had het al gezien. Door het schuin omhoog achter die sleepwagen hangen heeft mijn vuilwatertank waarschijnlijk een tik gekregen en die loopt nu druppelsgewijs leeg. Ik leg de man uit, dat ik hier met panne sta en dat door het slepen mijn afvoer beschadigd is. ‘En gaat u daar nog wat aan doen?’, informeert hij. Wat kan ik er aan doen? Toon eens wat empathie, kolonel, denk ik. Ik slik in wat ik eigenlijk zou willen zeggen en stel hem gerust met de mededeling dat ik het op zal lossen. Zonder te groeten draait hij zich om en beent weg. Natuurlijk los ik dat op. Het kan even duren, maar dan is die tank leeggedruppeld. Leeggedruppeld in die kurkdroge grond. Ik kijk hem na als hij in zijn kantoortje verdwijnt. ‘En ik heb -al hang je nog zoveel briefjes op- vanmorgen, lekker puh, ook het vloertje van de douche niet droog gewist, kolonel’, denk ik. Flauw. Slaat nergens op. Ik mag wel oppassen dat ik niet recalcitranter word…

Camping Paradella
Route de l’aéroport
Calenzana
1842 kilometer vanaf start

Bedreparatie

Voordat de temperatuur weer oploopt naar tropische waarden vanmorgen om zeven uur (…) mijn bed provisorisch gerepareerd. Vier nieuwe ‘hoekverbindingen’ gemaakt met ducttape. Waar mijnheer Pattex al niet goed voor is. Kijk er thuis op mijn gemak wel naar om het professioneler te repareren. Ik heb in ieder geval weer een breed bed. Hoef ik niet krampachtig op één helft te liggen, bang om op de andere helft door te zakken op de kratjes in de garage.

Om nu de gelegenheid te baat nemen ook meteen mijn beddengoed te verschonen, ging me te ver. Dat ligt er pas een week op. Uitkloppen en luchten vond ik wel weer fris genoeg. Zei Nel vroeger al niet: ‘Je bent een vieze, oude man…’

Lachen…

Van een thuisfront hoorde ik dat in een Nederlandse krant een artikel had gestaan over Corsica en Sardinië. Het reisadvies luidde vooral niet in de maanden juli en augustus naar deze eilanden te gaan vanwege de al te hoge temperaturen. Over drie dagen is het 1 juli…

En kijk nou wat ik aan regenkleding bij me heb. En nog een jas. En een stel fleeces voor als het ’s avonds kil wordt. ’s Avonds kil? Ik ben al blij als het rond een uur of acht afkoelt naar zo’n graadje of 28.
Die je-kunt-nooit-weten-garderobe van mij.
Da’s lachen.

Fietsenstalling

Ik kan natuurlijk blijven zeuren, dat ik hier bij camping Paradella op het parkeerterrein sta, praktisch langs de drukke Route de l’aéroport. Ik kan me blijven ergeren aan de regelmatig parkerende auto’s naast, voor en achter m’n bussie. Ik kan me blijven beklagen, dat ik praktisch de hele dag onbeschut in de ongenaakbare felle zon sta. Ik kan me blijven ergeren aan de sinds gisteren opgestoken harde siroccowind, waardoor ik mijn luifel niet kan uitzetten en het ragfijne Saharazand door alle kieren langzaam bezit neemt van het interieur van m’n bussie. Ik kan natuurlijk jaloers blijven kijken naar die andere twee (2) campers en een tent op dit verder verlaten terrein, die lekker beschut in de schaduw en uit de wind staan.
Maar (letterlijk) aan de andere kant: naast m’n bussie staat een oude, niet meer in gebruik zijnde telefooncel. Wat een prima plek om die als stalling te gebruiken voor mijn fiets! Wie heeft dat: een privé fietsenstalling naast zijn camper? Waar vind je zoiets? Ik blijf het positief en zonnig inzien.

F*cking Murphy!

Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw ontwikkelde de stad Calvi zich tot een van de belangrijkste toeristische bestemmingen van Corsica. De middeleeuwse citadel, de barokke kerk Sainte-Marie-Majeure, het kilometers lange witte zandstrand en de luxe jachthaven trekken veel dagjesmensen. Waarom zou ik daar niet aan meedoen? Calvi ligt maar acht kilometer van de camping vandaan, dus prima te doen op de fiets. Ik pak mijn spulletjes bij elkaar, controleer voor de zekerheid de staat van de fietsaccu en ga op weg.

Maar als ik in de stad ben aangekomen en onderaan de heuvel sta die naar de citadel voert, schiet mijn f*cking ketting los! Kan ik in de brandende zon die hele f*cking klim te voet doen om boven op een plekje met schaduw die f*cking fiets op z’n kop te zetten en met mijn blote handen die f*cking ketting weer om dat f*cking tandwiel te leggen. Vies-vuil-vet zijn mijn handen als dat klusje van niks geklaard is. Gelukkig krijg ik van een passerend echtpaar een papieren zakdoekje waarmee ik het ergste vuil van mijn handen kan vegen. Ik zet mijn fietsje aan een boom op slot, pak met twee vieze vingers heel voorzichtig mijn rugzak op en wandel naar de winkelstraat.
De vijf mannen aan het tafeltje op het terras groeten me vriendelijk, zien mijn smerige handen en wijzen naar achteren in de zaak waar de toiletten zijn. Heb ik dat? Is dat f*cking zeepautomaatje leeg. Is er op het toilet geen f*cking wc-papier om mijn handen nog iets schoner te vegen. Ik loop de zaak weer door, meld aan de bar dat er geen zeep op het toilet is en krijg, als ik achter de bar beide handen in een kommetje ophoud, uit zo’n f*cking spuitflacon een paar sprietsen f*cking schoonmaakmiddel opgespoten. Daarmee kan ik op het toilet het ergste vuil van mijn handen wassen. Helemaal proper wordt het niet, maar dat doe ik terug op de camping wel beter. Het geeft in ieder geval niet meer af. Ik bestel een espresso double, rook een klein sigaartje en ga daarna de stad in. Benieuwd of mijnheer Murphy vandaag nog meer voor me in petto heeft…

Trouwens: normaal gesproken ben ik geen voorstander van dit soort f*cking taalgebruik. Vandaag zat ik er -na al die toestanden met m’n bussie en nu ook nog die fiets- even doorheen. Was mijn lontje te kort om keurigjes te schrijven.

Praktisch

Gezien op een geparkeerde auto in Calvi: een sticker met de waarschuwing dat dit autootje regelmatig stopt. Lijkt me praktisch zo’n ding ook achterop m’n eigen bussie te plakken, gelet op mijn ‘rijgedrag’ en de panne van de afgelopen dagen. Toch eens informeren waar je zo’n sticker kunt kopen.

En route #3

Even voor negen uur belt garage Ferretti dat de nieuwe dynamo voor m’n bussie binnen is. Ik ben daar eigenlijk van uitgegaan en natuurlijk al helemaal rijklaar om van de camping te worden gesleept. Ik probeer toch nog maar even of ik kan starten. Hij doet het! Logisch eigenlijk wel, want ik heb vier dagen aan de stroompaal gehangen, dus die startaccu zit goed vol. Ik bel de garage en zeg dat ik ‘op eigen kracht’ het stukje van vier kilometer (probeer) te rijden.
Spannend. Maar om kwart over negen meld ik me trots bij George. Er wordt een werkmap onder mijn ruitenwisser geschoven en ik zie dat ik hier bekend ben als cliënt Groen. Groen van m’n bussie waarschijnlijk, maar ik verander dat toch maar even in mijn eigen naam. Lekker belangrijk wel!

Een paar dagen geleden kreeg ik van mijn technische broer Rob een mailtje. Hij had over mijn problemen gelezen en schreef me, dat hij ‘eenzelfde geintje’ aan de hand had gehad. Drie nieuwe accu’s en een nieuwe dynamo later was dat probleem nog steeds niet opgelost en toen is-ie zelf aan het doormeten geslagen. Bleek dat het relais van de voorverwarming bleef hangen en dat zou bij mij wellicht ook het probleem kunnen zijn. Dat meld ik bij aankomst aan George. Hij is er echter van overtuigd, dat mijn dynamo kapot is (ik heb het toch geroken?), maar belooft me het zeker te controleren.
‘Enne, George, wanneer denk je m’n auto klaar te hebben?’
‘Er staat nu nog een andere auto op de brug’, is het antwoord, ‘maar zodra die klaar is, bent u aan de beurt. Een ogenblikje geduld dus.’
‘En wat is bij jullie een ogenblikje? Een half uurtje? Een uur? Twee uur?’
‘Dat weten we nooit’, antwoordt George vaag, ‘we zullen zien.’

Zien doe ik het zeker. Zien dat de monteur een ‘eeuwige tijd’ met die andere auto bezig is. En bezig blijft. Zien dat de tijd inmiddels doortikt. Zien ook, dat even voor twaalf uur die auto ein-de-lijk van de brug wordt gereden. Zien, dat de monteurs hun handen wassen, in hun auto stappen en naar huis rijden om te eten.

Ik stap op de patron af. ‘We gaan om twee uur weer verder, monsieur, maar dan bent u ook meteen aan de beurt.’
Ik eet een boterhammetje in m’n bussie en breng die twee uur lezend door. Wie schetst mijn verbazing als er om twee uur een andere auto de  brug wordt opgereden. Bijna briesend (ik loop hier al vijf uur te niksen en ze wisten dat ik vanmorgen zou komen) spreek ik de patron weer aan. Na de auto die nu op de brug staat, ben ik zeker aan de beurt, verzekert-ie me. Het is een klusje van niks. Vijf minuten. ‘En vergeet niet, monsieur, dat wij u heel erg ter wille zijn door u meteen vandaag te helpen. Al mijn klanten maken een maand van tevoren een afspraak, zo druk hebben wij het’. Ik bind wat in, die vijf minuten worden drie kwartier, maar dan gaat monsieur Groen eindelijk op de brug.

Twee uur later is de dynamo vervangen. De oude -waarmee de monteur wel even op de foto wil- stinkt verbrand en zit muurvast. Er wordt een test uitgevoerd en alles blijkt prima in orde. Ook het relais.

Ik was van plan terug naar de camping te gaan en daar nog een overnachting te maken, maar dat wordt me ontraden. ‘Ga nou minstens een half uurtje rijden, dan is je accu weer honderd procent opgeladen’, is het advies. Dat doe ik, maar als dat halve uur voorbij is, zoek ik zo snel mogelijk een plekje voor de nacht. Gewoon op een braakliggend terreintje langs de weg. Met links en rechts de heuvels van het Nationale Park. Het interesseert me niks, dat ik een beetje scheef sta. Rust is het enige dat ik wil.

P langs D81
Parc National de Corse
Corsica
1868 kilometer vanaf start

Overigens geeft mijnheer Murphy het niet snel op.
Als ik -wachtend tot ik aan de beurt ben- ’s morgens een beetje verveeld tussen de vele geparkeerde auto’s achter de garage rondloop, springt er uit het niets een woest blaffende herdershond op me af. Ik schrik me wezenloos van dat waakse beest en maak me met een sprong uit de voeten. Tegelijkertijd voel ik een helse pijnscheut in mijn kuit. Hamstring?

En als ik aan het eind van de dag op mijn overnachtingsplekje de tafel op zijn plek zet, breekt de poot af. Ik kan er gelukkig (met beleid) wel aan zitten en werken. Morgen maar eens naar kijken. Vandaag niet meer. Morgen. Nieuwe dag, nieuwe kansen.

Pas de poulet…

Zaterdagochtend. Zeven uur. Pas de poulet sur le chemin.
Mijn motortje loopt als een naaimachinetje. Geen vervelend bijgeluidje te horen. De nieuwe dynamo doet zijn werk naar behoren: de accu wordt prima opgeladen (toch kijk ik regelmatig op het metertje; je weet maar nooit).
Geen vuiltje aan de lucht dus. Nou ja, wat wolken, restanten van de korte onweersbui die gisterenavond m’n bussie schoonspoelde. En wat is het hier mooi! Ik ben de bergen weer ingetrokken. Rijd weer door het Parc National Corse, maar nu in zuidelijke richting.
Zoals gezegd: geen kip op de weg. Wel andere dieren. Koeien, geiten en varkens. En denk maar niet dat die stomme beesten ook maar een metertje verschrikt opzij springen als ik er aan kom. Ze kijken niet eens op. Lopen op hun dooie gemak midden op de weg. Schuiven -verongelijkt- pas een stukje op als ik ze met m’n bumper bijna aanraak.
Met een gangetje van vijfendertig, veertig, hooguit vijftig tuf ik door dit adembenemende landschap. Ik stop meer dan regelmatig en maak foto’s (en kijk even op mijn accumetertje…). Ansichtkaarten zijn het, die foto’s. Kunnen bij benadering niet laten zien hoe mooi de werkelijkheid is.
Dit is voor mij het grote genieten. Helemaal alleen op een schitterende, kronkelende, soms wat smalle bergweg. Verstilde dorpjes, ontwakende kleine bergstadjes. Serveersters die de tafeltjes op het terras schoonmaken voor het petit déjeuner. De bakker die zijn stoepje veegt. Hoe leuk en fotogeniek die dorpjes ook zijn, uitstappen en een klein wandelingetje maken doe ik niet. Toch een beetje lastig met dat hamstringetje van me.
Het hoeft voor mij allemaal niet groter. Niet cultureler. Dit is ruim voldoende. Hier doe ik het allemaal voor. Het grote genieten. Het heeft er natuurlijk ook alles mee te maken, dat ik -na vijf dagen verplichte rust- weer lekker met dat bussie van me op stap ben. En dat alles technisch weer in orde is. Toch? Ja toch? Nou niet meer aan twijfelen, Frits! Pluk de (vroege) dag!

Camping Europe
Route de Pietrosella
Isolella
Corsica
1976 kilometer vanaf start

Hapje eten

Camping Europe in Porticcio heeft ook een restaurant.
Om het ‘herstel’ van m’n bussie te vieren, trakteer ik mezelf op een hapje buiten de deur. Het restaurant is vanaf half acht geopend en (natuurlijk) meldt deze hongerige Hollander zich om vijf over half acht bij het terras waar hem –vous êtes seul?– een tafeltje wordt gewezen. Gaandeweg nemen aan de overige terrastafeltjes ook andere bezoekers plaats. Het wordt druk. Alle tafeltjes raken bezet.

Ik kijk om me heen: niet bepaald het publiek dat ik bij een campingrestaurant zou verwachten. Ze komen allemaal bij hun caravan, mega-bungalowtent of uit de kluiten gewassen camper vandaan, maar hebben zich zonder uitzondering stuk voor stuk flink opgedoft voor deze zaterdagavond. De heren in een keurige, schone lange linnen broek, met bijpassend keurig overhemd. De strijkvouwen zitten er nog in. De dames allemaal in een mooi, brandschoon kleedje alsof ze naar het theater gaan in plaats van hier neer te strijken. De haren zijn keurig gecoiffeerd (een ander woord zou hier niet passen) en er is een flinke greep gedaan in de (kampeer)bijouteriedoos. Als ze voorbij komen, waaien zoete parfumluchten over het terras. Het is het publiek dat je in de foyer van een theater zou verwachten.
Ik val behoorlijk uit de toon met mijn kampeerkloffie: die vale korte broek (ik ben de enige op het hele terras), dat shirt van een paar dagen aan mijn lijf en die blote voeten in die grijsvieze namaakcrocks van de Intratuin. En ik had me nog wel een beetje opgefrist voor ik hierheen ging. Ik ben een vreemde eend tussen dit overwegend oudere uitgaanspubliek.
Ik kan er niet mee zitten. Smul van de pikante gekookte moules, het schaaltje frites, de salade en het stokbrood. Top de maaltijd af met een dubbele espresso en een eau de vie. Met een vriendelijk bonne soirée et au revoir groet ik het gesoigneerde echtpaar aan het tafeltje naast me en ga terug naar m’n bussie.

Ajaccio

‘U loopt aan het einde de camping af, daar neemt u het weggetje steil omhoog en aan de weg die langs zee loopt, is de bushalte’, wordt me bij de receptie uitgelegd. ‘De bus naar Ajaccio vertrekt om vijf over tien en de bus terug rijdt alleen maar, het is dimanche, n’est ce pas, om eh… even kijken… om half zeven.’
Als ik na zeshonderd meter ‘de weg die langs zee loopt’ heb bereikt, zie ik links noch rechts een bushalte. Uit een zijstraatje komt een auto de weg oprijden. Hij stopt om in te voegen en ik stap er op af. De chauffeur draait het raampje open.
‘Bonjour monsieur, weet u waar de bushalte naar Ajaccio is?’
‘Geen idee’, zegt de man, ‘maar moet je in Ajaccio zijn? Stap maar in dan.’ Verbluft, maar ook blij stap ik in. De man is hier voor zaken, vertelt-ie. Hij handelt in wijnkoelkasten. Vandaag moet hij nog een klusje doen en dan gaat-ie vanavond vanuit Ajaccio weer met de veerboot naar het vasteland en naar vrouw en kinderen in Bretagne.
‘Kijk’, zegt-ie als we even voor de hoofdstad van Corsica een rotonde naderen, ‘hier had ik eigenlijk rechtsaf gemoeten, de bergen in, maar ik heb de tijd nog en zet u wel even in het centrum van de stad af.’ Een kwartiertje later zit ik op een terrasje aan de koffie. Ik kijk op mijn horloge: precies op dit moment zou ik nu in de bus zijn gestapt…

Ajaccio dus. In de reisgidsen aangeprezen als ‘klein Nice’, omdat de stad zoveel overeenkomsten vertoont met die badplaats aan de Côte d’Azur. Maar ook de geboorteplaats van Napoleon Bonaparte.

Zo, dus hier heeft die kleine dondersteen het levenslicht aanschouwd? Hier is de man geboren die in zijn latere leven Europa overhoop zou gooien? Nou, dat willen ze weten ook. Waar je ook kijkt, het is Napoleon voor, na, achter, midden, eigenlijk overal. Ajaccio ademt de heer Bonaparte en zijn familie. Is het niet door een van de vele standbeelden, dan wel door een straatnaam, een museum, zijn geboortehuis, enz. En de middenstand lift graag mee met die kleine generaal. Ik heb het allemaal gezien hoor. De Rue Bonaparte, het Maison Bonaparte, de Cours Napoleon, de Chapelle Impériale, de graftombe van de Bonapartetjes en de Place d’Austerlitz met het zoveelste standbeeld van de keizer. De Salon Napoleon is gevestigd in die mairie, maar die is vandaag gesloten. Niks erg hoor. Hoef ik tenminste niet te twijfelen of ik naar binnen zal gaan of niet. Struinend door Ajaccio krijg ik al meer persoonsverheerlijking binnen dan me lief is.

Maar het is niet alleen Napoleon wat de klok slaat. Er is ook een mooie citadel, een kathedraal en een levendige zondagmarkt. Daar blijf ik staan bij een kraampje met een grote pan paella. Eigenlijk alleen maar à emporter, maar als ik aangeef het direct te willen opeten, diepen de kraamvrouwen van ergens onder een lepel op (ik kijk maar niet of-ie echt schoon is) en is de man van het kraampje ernaast zo vriendelijk zijn plastic tuinstoel even af te staan, zodat le monsieur d’Hollande even zijn lunch kan nuttigen.

Catherina

Hoe laat ging die bus ook alweer vanuit Ajaccio terug naar de camping? Om half zeven? Dat is over dik vijf uur. Ik zou niet weten wat ik al die tijd nog hier in de stad moet doen. Ik overweeg een taxi terug te nemen, maar die zie ik niet rijden. Ik besluit -voor ik op zoek ga naar een taxistandplaats- eerst de liftersduim in te zetten. Ik geef het je te doen: vanuit hartje centrum van Ajaccio met de duim te zien wegkomen naar een plaatsje zo’n vijftien kilometer verderop. Vergelijk het met vanaf de Coolsingel in Rotterdam een lift proberen te krijgen naar bijvoorbeeld Barendrecht. Kansloos. Toch -je weet maar nooit- sta ik daar middenin Ajaccio met de duim omhoog, iedere naderende auto vriendelijk aankijkend. Ik ben -lifterswijsheid- op een plek gaan staan, zo’n vijftig meter voor een verkeerslicht. Na een klein kwartiertje heb ik geluk. Een vrouw-alleen moet stoppen voor het rode licht en ik vraag haar of ze me de stad uit kan helpen naar een betere liftplaats om in Isolella te kunnen komen. Eerlijk gezegd, verwacht ik niet dat ze (vrouw-alleen) mij (oude, grijze shabby baard) zal meenemen, maar tot mijn verbazing wijst ze uitnodigend op de bijrijdersstoel.

We stellen ons aan elkaar voor.
‘Ik woon pas sinds zes maanden hier in Ajaccio‘, vertelt Catherina in een mengeling van Frans en Engels, ‘en eigenlijk weet ik niet waar dat plaatsje waar u het over heeft precies ligt. Ik ben eigenlijk op weg naar mijn huis hier in de stad, maar als u mij de weg wijst (…) rijd ik u wel tot even buiten de stad. Daar zal het voor u makkelijker zijn verder te liften.’ Met meer geluk dan wijsheid loods ik haar de stad uit tot ik bekende punten van mijn lift van die ochtend herken. Ondertussen kletsen we wat. De bekende lifters-prietpraat. Waar ik vandaan kom. Hoe lang ik al op Corsica ben. Wat ik allemaal al gezien heb en of ik helemaal alleen reis. En ik kom het nodige van haar te weten. Dat ze tandtechnieker is, dat ze negenendertig jaar geleden in Polen is geboren, maar daar op haar tiende jaar is vertrokken omdat haar moeder kanker had en hier, that’s to say, in de Elzas beter geholpen kon worden. ‘Je moeder hàd kanker?’, vraag ik, ‘is ze genezen?’ Haar mond vernauwt zich tot een streep. ‘Mijn moeder is eraan overleden’, brengt ze er met moeite uit.

Als we even later bij een verkeerslicht stil staan, kijkt ze me gespannen aan. Dan, plotseling, zet ze haar hoed af en toont me de voor mij zo bekende beginnende haargroei na een chemokuur. ‘Zie! Ik heb ook kanker. Vier jaar geleden vastgesteld. Ik ben nu al een jaar genezen verklaard, maar mijn haar wil niet verder groeien. Kijk, hier achterop zit nog een hele kale plek. Ik lijk wel een monnik. Ik voel me lelijk, nee ik bén lelijk. Draag dan ook altijd een hoed of een casquette.’
Met iets te veel gas schiet haar auto vooruit als het licht op groen springt. Ons koetjes-en-kalfjes-gesprek neemt een onverwachte wending. Ik vertel haar van Nel. Ik vertel haar van Saskia.
‘Ik mis mijn moeder zo’, vertelt ze. ‘Ik heb een goede band met mijn vader hoor, maar toen ik ziek werd… je moeder is toch anders, nietwaar?’ Ik kan het alleen maar beamen. Spreek -helaas- uit ervaring.

We zijn inmiddels op een punt gekomen waar ik verwacht verder te kunnen liften. Ik vraag Catherina te stoppen, maar ze geeft aan me naar Isolella te willen brengen, als ik haar tenminste de weg wijs. ‘Dan kun je ook wel, als je daar zin in hebt, bij mij op de camping een kop koffie drinken’, opper ik nadat ik haar mille fois bedankt heb dat ze mij tot voor de deur thuis brengt.

Ze gaat zitten in de enige stoel die ik bij me heb. Ik maak koffie voor haar en ga zelf op een stapeltje stenen tegenover haar zitten. Ze praat en praat en praat. Stort haar hart uit. Vertelt over haar twijfels, haar verdriet, haar angst. Ik hoef alleen maar te luisteren en af en toe begrijpend te knikken. Na nog een tweede kop koffie (lekker, die café Hollandaise), kijkt ze op haar horloge, schopt de nog halfvolle mok koffie om, krijgt plotseling haast en zegt absoluut nu naar huis te moeten om te eten en misschien daarna te gaan zwemmen. ‘Met mijn petje op!’, voegt ze er beslist aan toe. We kletsen nog wat over vakanties en nemen dan afscheid.

Onvoorstelbaar. Ik had niet kunnen bedenken dat mijn dagje Ajaccio zo zou verlopen. ‘Het was fijn om eens met iemand te kunnen praten, die begrijpt wat ik doormaak. Die naar me kan luisteren’, zegt ze, staand bij het geopende portier van haar auto. ‘Dank u wel.’
‘Mag ik je huggen en je veel sterkte wensen?’, vraag ik. Het mag.

Ieder zijn meug

Op weg naar het zuidelijkste puntje van Corsica voert Claire-mijn-Garminnetje me weer eens over de kustweg. Schitterend: prachtige baaien, fraaie stranden, mooie stadjes. Maar wel allemaal nagenoeg hetzelfde. De ene boulevard verschilt niet met de andere of het moeten de namen van de hotels, de campings, de barretjes, de winkeltjes zijn, die als een aaneengeregen snoer langs de kustweg liggen.
De weg zelf is prima. Beter in ieder geval dan het haarspeldbochtige bergweggetje dat me vanmorgen naar het prehistorisch park Filitosa voerde, waar ik puffend en zwetend over het terrein banjerde vol menhirs en andere overblijfselen uit vroeger tijden. Indrukwekkend wel, al heb ik er altijd wat moeite mee bepaalde voorstellingen echt te zien. Ligt er zo’n enorme klont steen, staat er een bordje bij dat dit de dinosaurus is. Als ik lang genoeg kijk, kan ik het er wel in ontdekken. Ik ben daar misschien te nuchter voor. Hetzelfde heb ik bijvoorbeeld ook in druipsteengrotten als een enthousiaste gids op een ‘levensechte’ voorstelling in het gesteente wijst en ik met geen mogelijkheid een uil of zo kan ontdekken. Het zij zo.

Zoals gezegd, terug naar de kust. Ik schreef het al eerder: niks voor mij dat massatoerisme. Moet er niet aan denken daar mijn hele vakantie te moeten doorbrengen. Getuige de drukte zijn er talloze mensen die deze vorm van ontspanning wel kunnen waarderen. Moeten ze vooral doen. Op het strand liggen. In zee zwemmen. Over de boulevard flaneren. Helemaal prima, zal ik niet over oordelen. Ieder z’n meug, nietwaar? Maar ik ben die krioelende kust alweer na een kwartiertje zat. Even heb ik mijn hoop gevestigd op het stadje Sartène, dat volgens de reisgidsen ‘nog het meest authentieke, meest Corsicaanse stadje is’. Vergeet het. Ik zie geen verschillen met stadjes als Olmeto en Propiano waar ik vandaag eerder doorheen gereden ben. Dus: ben je zonaanbidder, strandliefhebber, boulevardflaneerder en leuke-winkeltjes-snuffelaar, ga dan naar de Corsicaanse kust. Perfecte vakantie verzekerd.

De eerste de beste gelegenheid dat ik na Sartène linksaf het binnenland in kan, grijp ik aan om de rust en stilte weer op te zoeken. Zo kom ik -stomtoevallig- in het dorpje Giuncheto terecht. Een mairie, een kerk, wat huizen, een verdord voetbalveld en geen winkels. Aan de rand van dit dorp parkeer ik voor de nacht. Rust en stilte zocht ik toch? Daar zal het me hier niet aan ontbreken: ik sta op de parkeerplaats van het cimetière, het gemeentelijke kerkhof.
Ik zei het toch? Ieder z’n meug…

P bij cimetière
Giuncheto
Corsica
2053 kilometer vanaf start

Ferry early

Het is maar goed (…) dat ik zo’n vroege vogel ben. Even voor zevenen rijd ik bij mijn overnachtingsplekje ‘Grafzicht’ weg en als ik om acht uur bij de terminal van Moby Ferries in Bonifatio  aankom (niks gereserveerd natuurlijk) krijg ik te horen, dat de veerboot over een half uurtje vertrekt. ‘Als je snel een ticket koopt in het kantoortje daar kun je nog mee’, zegt een gele Moby-hes, ‘anders moet je tot twaalf uur wachten op de volgende.’ Dus zit ik om vijf over half negen in de restauratie aan boord achter een (echte) Italiaanse doppio en een croissant al cioccolato.

Het is een kippeneindje, die overtocht van Corsica naar Sardinië: in ruim drie kwartier vaar je van het ene Mediterrane eiland naar het andere. Veel passagiers zijn er op dit vroege uur ook niet aan boord. Ik slenter wat over de boot en waai lekker uit aan dek.
Halverwege de overtocht ga ik op zoek naar de toiletten. Er zijn er twee, naast elkaar. Van de rechter ontbreekt de deur, de linker heeft wel een deur, maar die kan niet op slot. Best lastig als ik daar -niet echt op m’n gemak- een bruine fax verstuur, ondertussen vooroverhangend met één hand die deur dichthoudend. Krijgt u beelden door?.

In Palau op Sardinië kan de veerboot genomen worden naar de Maddalena Archipel, had ik thuis op internet gelezen. Er stond ook bij dit tripje in het hoogseizoen vooral te vermijden, vanwege de enorme toeristendrukte op deze geliefde eilandenreeks. Dus… rijd ik lekker eigenwijs bij aankomst op Sardinië meteen door naar die veerboot.

Tien minuutjes duurt die overtocht en het eerste wat ik zie van La Maddalena is een drukke boulevard. Maar wel anders dan op Corsica. Wat zal ik zeggen? Minder luxe, minder mondain. Gezelliger (en dat uit mijn mond…).

De hele Arcipelago di la Maddalena bestaat uit zo’n kleine zeventig eilanden. Zeven van die eilanden zijn te bezoeken en mij trekt vooral Caprera omdat het aangegeven staat als idyllisch, maar vooral rustig. En dat klopt. Ik rijd de zeshonderd meter lange brug over tussen La Maddalena en Caprera en tuttel door het natuurreservaat langs allemaal kleine strandjes waar dagjesmensen verblijven. Ik blijf rijden tot het asfalt overgaat in onverharde weg en stop uiteindelijk op de uiterste punt van het eiland bij de restanten van wat ooit een visverwerkend bedrijf moet zijn geweest. Hier eindigt de ‘weg’. Maar wat een schitterende plek om te overnachten!
Wat een wereld van verschil, zeker in vergelijking met die ‘dooie’ overnachting van gisteren. Ik sta hier ’s nachts (illegaal) helemaal alleen. Wie wil hier ook zijn op een plek met half vergane fabrieksgebouwen? Ik parkeer m’n bussie pal langs de zee en zo, dat ik die gebouwen achter me heb. Wat ik niet zie, is er niet. Wat ik wel zie is een schitterende zee met in de verte een ander eiland. Wie heeft er zo’n uitzicht vanuit zijn ‘keukenraam’?

Ik maak m’n bussie schoon en aan kant, pak een handdoek en loop in mijn nakie over de kiezels het water van de Middellandse Zee in. Ik heb de fles shampoo meegenomen en was uitgebreid mijn haar. Lekker schoon en opgefrist stap ik m’n bussie weer in.
Met een kop koffie zit ik even later op een stuk rots langs de waterkant. Aanrollende golven, soms het gekrijs van meeuwen, af en toe een voorbijvarend bootje in de verte. Voor mij kan het niet mooier. Kijk nu al uit hier morgenochtend wakker te worden.

De andere kant

Het is natuurlijk een fraai gezicht, zo’n overnachtingsfoto, maar aan de andere kant: het ligt er maar net aan welk standpunt je inneemt en welke uitsnijding je maakt. Dit is ook de realiteit.

Maar het blijft een schitterende, eenzame plek. Het blijven schitterende eilanden.

Weemoed

’s Avonds tegen een uur of acht komt er een zeilboot ‘mijn’ baai invaren en gaat daar voor anker. Ik zit met een kop koffie buiten en bekijk op mijn gemak hoe het gezinnetje de boot klaarmaakt voor de nacht.
Hoe vader de zeilen opruimt.
Hoe het touwwerk netjes wordt opgeborgen.
Hoe moeder de zonnetent losmaakt, opvouwt en opbergt.
Hoe de kinderen het bijbootje schoonmaken en daarna wat verder achter het ‘moederschip’ leggen. Hoe diezelfde kinderen even later nog gaan zwemmen en vanaf de boot in het water duiken.
Hoe die moeder met handdoeken klaar staat als ze weer aan boord klauteren.
Hoe het hele gezin even later met elkaar in de kuip zit.

Ik gooi mijn koud geworden koffie weg, ruim mijn stoel op en ga naar binnen. Ik word er een beetje weemoedig van. En sentimenteel. En verdrietig.

BEWEGENDE/BEWOGEN BEELDEN

.

Geen idee waarom Frits zo sentimenteel werd?
Bekijk dan dit videofilmpje van 13 minuten uit 1987 , dan snap je het.

Archeo-logisch

Kijk, als ik op Corsica een prehistorisch park heb bezocht, is het natuurlijk logisch, beter gezegd archeo-logisch, dat ik ook op Sardinië in de prehistorie duik.
In de heuvels rondom de stad Arzachena zijn -op luttele kilometers van elkaar verwijderd- zeven sites met overblijfselen uit de Sardijnse geschiedenis. Uitkijkend over de huizenzee van Arzachena is daar bijvoorbeeld Il Fungo. Een reusachtig beeld, dat lijkt op -de naam zegt het al- een paddenstoel. Ik ga er niet eens heen. Zal me wel weer moeite kosten die paddenstoel in dat rotsblok te herkennen. Geef mij maar -cultuurbarbaars- de fungi op een pizza.

Er zijn grenzen aan mijn prehistorische belangstelling, dus ik besluit maar twee van de zeven sites te bezoeken. Dat aantal wordt ook bepaald door de hitte, die nog steeds -nu al drie weken lang- als een hete deken over me heen ligt.
Ik koop een combikaartje voor de Tomba di giganti Li Lolghi en de Nuraghe La Prisgonia. Als ik de vijftig meter omhoog klauter naar Li Lolghi sta ik oog in oog met een… hunebed! Verrek: heb ik daar 2300 kilometer voor gereden? Om een hunebed te zien? Had ik net zo goed naar Drenthe kunnen rijden om in Borger het grootste hunebed van ons land te bekijken. Had aardig wat kilometertjes gescheeld. Mooi hoor, die Lolghi. Maar als ik eerlijk ben, vind ik ‘ons’ hunebed in Borger een stuk mooier…

Tomba di giganti Li Lolghi

hunebed in Borger

Parco Archeologica Capichera

Ontspannend

Als ik tussen de middag op het terras van het restaurantje achter m’n insalata en mijn aqua frisante zit, zijn twee mannen aan de overkant van de straat met een auto bezig. Regelmatig vegen zij met de mouw van hun shirt het zweet van hun voorhoofd, want het is warm. Te warm eigenlijk en dan wil die auto ook nog eens niet starten. De motorkap gaat omhoog, een andere auto wordt er voor gereden en met behulp van een startkabel worden beide accu’s met elkaar verbonden.
Ik scheur nog een stukje stokbrood af en leun behaaglijk kauwend achterover. Lekker in de schaduw van een grote parasol en af en toe een vlaagje verkoelende wind. Ik mag daar -van een afstandje- graag naar kijken. Naar dat startkabelgedoe in de hitte…

Overnachting

Als ik aan de Sardijnse kust door en langs Porto Cervo en Golfo Aranci rijd, valt het me op, dat het camperbeleid hier een stuk strenger is dan op Corsica. Overal zie ik borden dat het verboden is voor campers. Op (betaalde) parkeerplaatsen aan de havens word ik weggestuurd en op veel andere parkeerplaatsen hangen van die hoogtebalken. Ik zie ook veel te veel politie om het aan te durven ergens ‘vrij’ te overnachten. Dat wordt dus een camping vannacht. Jammer.

Villagio Camping
langs de SP73 – Cugnana – Sardinië
2306 kilometer vanaf start

’t Is best wel relaxed op deze camping.
Twee plaatsen verderop zit een Fransman in een hangmat ontspannen op zijn gitaar te tokkelen. Hij gaat lang door en is duidelijk aan het oefenen (vertelt-ie), want steeds grijpt hij bij een bepaalde passage mis en begint overnieuw.

‘Wij komen uit de buurt van Antwerpen‘, kwinkeleert het pasgetrouwde jonge stelletje in koor. ‘We zijn hier met onze eigen auto en hebben van onze vrienden een rondreis door Sardinië als huwelijkscadeau gekregen.’

En als ik in gesprek raak met de Engelse vrouw die vrolijk zingend uit de doucheruimte komt, vertelt ze enthousiast dat ze -net als ik- van Nice naar Île Rousse is gereisd (maar wel met het vliegtuig) en dat ze op Corsica in haar eentje, ‘want mijn partner is vijf weken skiën en daar houd ik niet van’, in haar eentje dus de GR20 heeft gelopen. Het zegt me niks, die hele GR20. ‘Maar dat is een very famous track, love’, legt ze uit. ‘Honderdzeventig kilometer door de bergen. In vijftien dagen.’ Ik neem mijn denkbeeldige pet voor haar af. Ze pakt haar telefoon die ze in de sanitaire ruimte aan het opladen is en laat me de nodige selfies zien van die tocht. ‘Maar als u me nu wilt excuseren, dan ga ik mijn tanden poetsen en vroeg naar bed. Morgen vlieg ik weer terug naar huis. Gelukkig heb ik een late vlucht. Kan ik morgenochtend hier nog even de bergen in…’

Minder relaxed is het gebruik van de douche hier op de camping.
Ik erger me er al aan, dat ik voor een warme douche een token moet kopen. Tachtig cent weliswaar, maar dat verwacht je niet als ik hier 23 euro per nacht moet betalen. Ik stop het muntje in de automaat, regel de temperatuur van het water en zeep mijn haar in. Op dat moment stopt de waterstraal. Anderhalve minuut warm water? Dan maar verder met koud. Er komt geen druppeltje water uit de douchekop. Met mijn ingezeepte kop stap ik in de douche ernaast. Ook geen water. Drie douchedeuren later pak ik m’n spullen bij elkaar en ga terug naar m’n bussie. Spoel ik daar mijn haar wel uit. Was ik daar de zeepresten van mijn lijf.
Als ik bij het afrekenen klaag over de douche, is het laconieke antwoord dat er vanmorgen een leiding is gesprongen en dat ik de pech had net onder de douche te staan toen dat gebeurde. Ik had nog gedacht mijn tachtig cent terug te krijgen als goedmakertje, maar nee: de man wenst me een aangename dag en een goede reis. Ciau signore!

Emmertjes en schepjes

Ik heb natuurlijk alleen maar een stuk van de westkust van Corsica gezien en ik ben pas een paar dagen in Sardinië, dus is mijn oordeel over beide eilanden misschien wat voorbarig, maar ik zie grote verschilllen. Ik beperk me tot de kust.
Die van Corsica vertoont grote overeenkomsten met de Côte d’Azur in Frankrijk. Eigenlijk is Corsica een regelrechte kopie van die mondaine kustlijn van het vasteland.
Wat ik tot nu toe van Sardinië heb ervaren is veel lieflijker en kleinschaliger. Is het toeristisch? Zeker wel. Is het er druk? Beslist. Maar -voor mij uiteraard- veel en veel leuker om doorheen te toeren. Natuurlijk zijn ook hier de nodige hotels, campings, bars en restaurants. Maar ik zie geen hoogbouw. Ik zie geen gigantische Carrefour, maar kleine mercato’s. De souvenirwinkeltjes verkopen plastic opblaasdolfijnen en emmertjes en schepjes voor op het strand. Ook zijn er geen winkels van de grote wereldmerken, zoals op Corsica. Meer gezellig-Italiaans? Meer voor de gewone man? Ik weet het niet. Weet alleen dat ik me hier prettiger voel dan aan die Corsicaanse duplicaat-Côte d’Azur.

Wat me verder opvalt zijn de vele campers die hier rondrijden. Veel meer dan op Corsica. En dan niet van die kleintjes: mega Hymerbussen en heel veel enorme, witte koelkasten met zo’n tweepersoons slaappet boven de cabine. En dat rijdt allemaal op die smalle wegen. Want echt breed zijn de wegen hier niet. En ze hebben de vaart er in. Zie ik weer zo’n vrachtwagen op me af komen scheuren, ga ik maar stevig in de rem en aan de kant. En dan nog ben ik soms bang, dat zo’n grote jongen mijn buitenspiegel er afrijdt.

Overigens: compliment voor Claire-mijn-Garminnetje. Sinds ik op Sardinië ben (Italiaans, nietwaar?) hoor ik haar zeggen: ‘Neem over twee kilometer op de rotonda de eerste afslag’. Rotonda. Ze past zich aan, de schat.

Bicicleta e gelato

Hoeveel keer heb ik die losse ketting van mijn fietsje nou niet in orde gemaakt? En iedere keer liep hij er na een poosje weer af. En even zo vele keren deed ik een graai in de pot met garagezeep om die smeer van mijn handen en onder mijn nagels vandaan te krijgen. En dat achterspatbord moet ik herhaaldelijk een beetje verbuigen omdat het wiel er anders tegenaan loopt.

‘Big problem’, zegt de monteur bij de fietsenwinkel na een blik op mijn achterwiel. Natuurlijk is het een big problem. Heb ik dat niet altijd? Hij laat me zien, dat mijn achterwiel helemaal scheef staat (hoe zou dat nou komen?), waardoor die ketting er af blijft lopen. ‘Big problem. I can fix. Takes hour. Come back twelve.’
Een groot probleem in een uurtje oplossen? Geen punt. Ik ben allang blij dat het gerepareerd kan worden. Zal wat kosten, maar dan is die fiets weer helemaal in orde. Ik gebruik dat uurtje om het centro storico van Orosei te bekijken en te lunchen. Ik strijk neer bij een gelateria, bestel een aqua frisante en ga voor de grootste beker ijs. Vier smaken mag ik kiezen en vier meer dan forse scheppen Variegod Amerena, Stracciatella, Cocco en Limona worden in mijn beker geschept. Bij iedere hap die ik neem, prijs ik me gelukkig met de keuze voor deze lunch. Heb ik toch maar mooi voor een tientje alles binnen wat gezond is: zuivel en vruchten. Een goede keuze dus.

Een tientje moet ik ook betalen bij de fietsenwinkel.
Mijn fietsje staat al buiten en is weer helemaal in orde. Een tientje. ‘Zal-ie wel zo in zijn zak steken’, denk ik. Mooi niet. We lopen naar de kassa en ik krijg een keurig bonnetje.
Tevreden loop ik met dat gerepareerde fietsje terug naar m’n bussie, dat een dik uur in de brandende zon heeft staan bakken. Ook vandaag is het weer bloedheet. Zelfs de Sardijnen zelf klagen over de abnormaal hoge temperaturen en die zijn toch wel wat gewend. Ik niet. Het is in m’n bussie dik 42 graden zie ik op de binnenthermometer en tegen de tijd dat ik die fiets naar binnen heb gesjouwd en vastgesjord, plakt mijn natte shirt vast aan mijn rug. Maar: mijn bicicleta is gerepareerd en ik heb lekker geluncht. Ik start en ga weer op weg, de airco in de hoogste stand.

De berg op #2

Heb ik al geschreven dat ik helemaal weg ben van bergritten? Vast wel.
Op weg naar Cala Gonone stuurt Claire-mijn-Garminnetje (die van de rotonda) mij een onmogelijk weggetje in. Het is zo smal, dat die ene tegenligger zeker zo’n vierhonderd meter voor mij achteruit rijdt zodat we elkaar kunnen passeren.

Maar dan.
Dan kom ik op een prachtige bergweg terecht. Met eerst nog links en rechts boerenbedrijven, van de weg gescheiden door lage muurtjes. Bij een splitsing gebiedt Claire-mijn-Garminnetje me linksaf te slaan, maar daar staat een bord dat het verboden is voor campers en caravans. Maar wie ben ik (of de Sardijnse wegbeheerder) om het beter te weten?
Ik sla dus linksaf. Het gaat steil en smal omhoog. Zo smal dat ik bij sommige haarspeldbochten twee, drie keer moet steken om de bocht door te komen (en ik heb nog wel een langere bus besteld). Maar dat bord bij die splitsing snap ik nu wel. Lastig rijden. Rustig rijden. Maar mooi. Onbeschrijflijk mooi!

Agriturismo Nuraghe Mannu – Località Pranos
Cala Gonone
Sardinië
2436 kilometer vanaf start

Murales

Als er één reden is om naar Orgosolo te reizen -behalve de schitterende rit er naartoe- zijn het de vele muurschilderingen in dat stadje. Op meer dan honderd muren, gebouwen en winkels zijn deze murales te bewonderen. Sommige zijn gemaakt door de plaatselijke bevolking, andere zijn door kunstenaars op de muren aangebracht. De meest voorkomende onderwerpen zijn de geschiedenis, de politiek en de Sardijnse vrijheidsstrijd.

Ik loop er in de vroege morgen rond en wordt door iedereen vriendelijk gegroet. Drie bejaarde mannen nodigen me uit even te komen zitten en een praatje te maken. Een vrouw die haar straatje boent waarschuwt me dat het glad is. Lekker hoor zo vroeg in een stadje. Hebben de mensen nog de tijd voor je.

‘Da’s helemaal niet waar hoor van die kogelgaten’, hoor ik van de man aan het tafeltje naast me op het terras. Hij spreekt Duits. Toen hij zwanzig was heeft hij acht jaar in Hannover gewerkt, maar dat van die kogelgaten… Natuurlijk waren er bloedige vendetta’s in Orgosolo, maar die kogelgaten in de straatnaamborden en verkeersborden zijn niet uit die tijd. Om de verhalen kracht bij te zetten, maar ook om de toeristen ’ter wille’ te zijn, hebben de inwoners die kogelgaten zelf in de borden gemaakt. ‘Dat u het weet, mijnheer. Das ist ja alles Schwindel!’ 

Hoogtepuntjes

Het plaatsje Fonni ligt op ongeveer duizend meter hoogte en is daarmee het hoogste dorp van Sardinië. Ook hier zijn de nodige murales te bewonderen en er is een mooie kerk, horend bij een Franciscaner klooster. Verschillende keren laat ik Claire-mijn-Garminnetje naar die Basilica Madonna dei Martiri zoeken, maar zonder resultaat. Drie keer spreek ik mensen op straat aan. Drie keer wordt me –solo Italiano– haarfijn uitgelegd hoe ik moet rijden. Drie keer gaat het verkeerd. De man bij zijn auto aan wie ik vervolgens de weg vraag, maakt me duidelijk even te wachten. Zijn vrouw doet nu even boodschappen in de winkel aan de overkant, maar als ze straks klaar is, wil hij graag voor me uit rijden en me bij de basiliek brengen. ‘Ik ga wel even naar haar toe om te zeggen dat ze moet opschieten’, voegt hij er aan toe, ‘want anders staat u maar te wachten.’ Voordat ik kan uitleggen dat ik helemaal geen haast heb, loopt-ie al op een drafje naar de winkel.

Bij mijn voorbereidingen thuis had ik het volgende op internet gelezen:

Aan een doodlopende weg naar de Bruna Spina, een van de hoogste toppen van het Gennargentugegebergte ligt op 1525 meter hoogte de hoogst gelegen boerderij van Sardinie. Het is een agriturismo, gedreven door een 83-jarig boertje, die trots is op zijn bezit. Er zijn geiten, kippen, bijen, twee forellenvijvers en een eigen waterbron. Men kan er kaas en honing kopen en ook eten.

Dat sprak me aan. Ik geef Claire-mijn-Garminnetje de coördinaten en ga op weg. Als ik -gaten en putten ontwijkend- de laatste kilometers naar mijn bestemming rijd, bedenk ik dat die tekst van internet dateert uit 2015. Toen was die boer dus al drieëntachtig. Het zal mij benieuwen.

Als ik het erf oprijd, komt er een man naar me toe die beslist jonger is dan vijfentachtig. Zie je wel, denk ik, die boer is natuurlijk inmiddels overleden. Op mijn vraag of ik hier bij de agriturismo ben, antwoordt de man dat ik weliswaar goed ben, maar dat ze -helaas- zijn gesloten vanwege restauratie. Of het aan mijn teleurgestelde gezicht ligt weet ik niet, maar de man wijst op een prikkeldraadhek en zegt dat ik daarachter eventueel wel mag overnachten. Als ik het niet erg vind dat het een beetje rommeltje is tenminste. Erg? Verre van dat. Ik vind het prima en nadat de man het hek opzij geschoven heeft, parkeer ik m’n bussie in de schaduw van een grote kastanjeboom. En kijk: terwijl ik nog aan het parkeren ben, komt er een oude man -zwaar leunend op een stok en moeilijk ademend- op me afgelopen. De oude boer van internet! Hij leeft dus nog!
Hij geeft me een hand, stelt zich voor en vraagt me of alles naar wens is en of ik nog  iets nodig heb. Tenminste, ik vermoed dat hij dat bedoelt, want hij spreekt geen enkele andere taal dan Sardo en Italiaans. Hij wijst me waar ik stroom kan aansluiten en begint dan over water. Hij hangt een heel verhaal op en het enige dat ik daaruit oppik is het woordje aqua. ‘Nee’, begin ik, ‘ik heb geen water nodig. Ik heb nog een bijna volle tank in mijn camper.’ ‘No aqua. Aqua in camio!’, probeer ik hem in mijn ‘Italiaans’ duidelijk te maken. Het valt me op, dat ik net zo krom italiaansig begin te praten als die Sardijnezen tegen mij in het Engels proberen te kletsen.
Mijn ‘no aqua’ helpt niet, want de boer gaat me voor naar een hoekje van het terrein, waar in een rotsblok een kraan is gemonteerd. Eronder staat een grote fritessausemmer, tot de rand gevuld met smerig, bruin water. Trots draait de boer de kraan open. Er komt mooi helder water uit. Hij wijst naar boven de bergen in. Daar zal die bron dus zijn waar ik over gelezen heb.
Aan een afgebroken tak van een boom naast de kraan hangt een groot glas. De boer pakt het glas en ik zie, dat het aangekoekt smerig is. Geen probleem. Hij dompelt het glas in de emmer met groen-bruin water en wrijft de ergste troep er vanaf. Als het nog niet schoon genoeg naar zijn zin is (en de mijne, want ik begin een vermoeden te krijgen), krabt-ie met zijn nagel de laatste restjes van het glas. Hij draait de kraan open, vult het glas met helder water en steekt het dan uitnodigend in mijn richting. Af en toe moet een mens iets overwinnen. Ik kan deze vriendelijke man toch niet voor het hoofd stoten? Dus (…) neem ik het glas van hem aan en neem een ferme slok, terwijl hij me verwachtingsvol aankijkt.
En natuurlijk smaakt dat water prima (doet het ook) en ik maak hem met veel gebaren en kreetjes duidelijk hoe heerlijk ik het vind. En ik mag -dat begrijp ik tenminste- er zo vaak en zo veel van drinken als ik wil. Ik bedank hem hartelijk en denk intussen stiekem aan mijn al meer dan bovengemiddelde inname van pilletjes loperamide in de afgelopen drie weken.

Ik kan nog zoveel snoertjes en stekkers bij me hebben, maar er komt altijd weer een moment dat een aansluiting niet past. Zo ook hier. De boer ziet mijn probleem en gebaart me mee te lopen naar de boerderij, waar ik een verloopstekkertje krijg. De man die mij bij aankomst te woord stond en zijn vrouw (?) zitten aan de warme maaltijd. Voor de boer (de vader?) staat ook een bord gedekt. Hij wil me nog van alles uitleggen en laten zien, maar ik wijs op de lege stoel en het bord en zeg, een tikkeltje streng: mangare. Dat-ie moet gaan eten.
Of ik hier vanavond soms ook kan eten, vraag ik het drietal. Dat kan. ‘Zullen we zeggen om een uur of acht?’, vraagt de vrouw terwijl ze acht vingers in de lucht steekt. Ik vind het allemaal best. Geen idee wat die overnachting, die stroom en die maaltijd me gaan kosten. Interesseert me niet. Ik heb het zo naar mijn zin hier met dat plekje en dit drietal. Onbetaalbaar.*)

*)
Wat het me kost, weet ik inmiddels. Vijftien euro voor de overnachting. Vijfentwintig euro voor de maaltijd. Voor die vijfentwintig euro krijg ik wel een echte Italiaanse maaltijd voorgeschoteld.

De schaaltjes en bordjes van de antipasti passen nauwelijks op mijn tafel naast die karaf rode wijn, de karaf water en het mandje brood. De boer zelf staat in de keuken en maakt alles zelf klaar. Zijn dochter -die gelukkig Engels spreekt- helpt haar vader met tafel dekken en serveren. Bij ieder gerecht komt de boer even informeren of ik het lekker vind. Alles heeft hij zelf gemaakt, uit eigen tuin en van eigen vee. ‘Piano, piano’, zegt-ie steeds als hij weer een volgend gerecht op tafel zet. Ik doe het inderdaad langzaam aan, maar ik heb een schaaltje nog niet leeg of hij gaat de keuken in om iets nieuws te halen.
Bij de primi (een schaal pasta en een salade) vraag ik de dochter voorzichtig of het de bedoeling is dat ik alles opeet. Eigenlijk heb ik al genoeg (mangare, mangare, zegt die boer steeds) en ik weet dat de secondi nog moet komen. Met daarbij ook nog de nodige conorni natuurlijk. Dochter stelt me gerust: haar vader vindt het zo gezellig dat ik er ben, dat hij extra zijn best doet. Maar die hele schaal pasta hoeft voor haar niet leeg. Voor vader kennelijk wel, want als ik de helft van de pasta laat staan en hem zeg dat het finito is, kijkt-ie me teleurgesteld aan. Of het soms niet lekker is?
Dochter helpt me uit de brand en ik schenk mezelf nog maar een glas wijn in. Voor ik een slok kan nemen, staat het hoofdgerecht al voor mijn neus. Piano, piano, ja ja.
Na de dolci drinken vader, dochter en ik aan de bar nog koffie met een likeurtje (en nog maar een likeurtje) en dik twee uur nadat ik ben binnengestapt, loop ik -niet helemaal met vaste tred- terug naar m’n bussie.

Als ik in bed lig, neem ik me voor het morgen -wat eten betreft- rustig aan te doen, want zo’n copieuze maaltijd als zo-even had ik gisteren bij die andere agriturismo ook al naar binnen gewerkt. Even pas op de (eet)plaats dus.

Agriturismo Separadorgiu
Località Separadorgiu
Fonni – Sardinië
2538 kilometer vanaf start

Camperprofiel

Ik kijk er echt niet meer van op bij mijn schitterende rit door het Gennargentugebergte als ik na een bocht onverwacht fors in de remmen moet omdat er een enorme zeug midden op de weg staat. Of dat een drietal koeien waarschijnlijk met elkaar hebben afgesproken te wachten tot ik er aan kom om dan -niet haastig uiteraard, maar op hun dooie gemak- bedaard de weg over te steken. Of zo’n kudde schapen, die luid mekkerend de hele breedte van de weg in beslag neemt en waar ik minutenlang achter tuttel. Vier blaffende honden lopen om dat stelletje heen, maar ze even naar de kant leiden? Geen sprake van. ‘Laat die Hollandse toerist maar even wachten’, denken ze waarschijnlijk, ‘wij hebben hier immers het eerstgeboorterecht?’

Nee, die beesten horen erbij hier in deze streek. Daar maak ik me ook niet druk om. Wel om het manoeuvreren door die kleine bergdorpjes. Dat kost moeite. De straatjes zijn er al niet zo breed en als er dan ook nog de nodige auto’s geparkeerd staan en er een tegenligger aankomt… Stapvoets wring ik me met dat bussie door die dorpjes. Zweet staat op mijn rug als ik nog maar net een scheefhangend verkeersbord kan ontwijken. Of een laag balkonnetje. Of als ik drie keer moet steken om in zo’n straatje de hoek om te kunnen. Ik ben iedere keer weer opgelucht als ik zonder schade zo’n dorpje achter me kan laten.

Na diverse keren centimetertjeswerk stop ik op de buitenweg na het zoveelste dorpje. Tegen mijn gewoonte in wijzig ik bij Clair-mijn-Garminnetje het personenautoprofiel in mijn camperprofiel. Op die manier wordt bij het berekenen van de route rekening gehouden met het gewicht, de lengte, de breedte en de hoogte van m’n bussie. Ook verander ik de optie ‘kortere afstand’ in ‘snelste tijd’. Er is in deze streek weinig keus in wegen, dus dat maakt niets uit. Wel voorkom ik hiermee, dat Claire-mijn-Garminnetje stukjes van de route afsnijdt omdat dat korter is. Rijd ik -om maar wat te noemen- op de SP8 en moet ik die blijven volgen, dan ‘ziet’ mijn navigatiecomputertje dat ik een stuk kan afsnijden (bij voorkeur door zo’n dorpje) om dan na een paar kilometer weer op die SP8 uit te komen, die gewoon om dat dorpje heen loopt.
Tevreden over deze ingrepen ga ik weer op weg. Na precies drie kilometer tinkelt Claire-mijn-Garminnetje. Op het scherm staat te lezen: ‘Gegevens over deze weg bevatten geen camperinformatie’. Dat schiet lekker op. Goed dat ik de instellingen gewijzigd heb…

Water(ge)val

Dat is toch wel bijzonder hoor: in het stadje Sadali stroomt een waterval. Middenin het oude, historische stadscentrum op de Plaza San Valentino. Ik rijd er graag een krappe drie kwartier voor heen en weer.

Hij moet er zelf ook wel om grijnzen, de man die ik op het Piazza Valentino vraag of dat miezerige straaltje water daar bij die rotsen nu echt die beroemde waterval is. ‘Tsja’, legt-ie uit, ‘het is erg droog hè de laatste weken. En dan komt er heel weinig water van de berg.’

Als ik nog wat door het stadje loop en straatje voor straatje steeds hoger kom, valt het me wel op dat ik vanaf die ‘waterval’ overal water hoor en zie stromen. Nog een straatje hoger wordt het me duidelijk. Er zit een kraan aan de muur met daaraan een dikke slang. Als ik die slang naar beneden volg kom ik bij de achterkant van die beroemde waterval. Ja, ja.

P Grotte di Is Janas
Strada Communicale Murarego – Sadali
Sardinië
2632 kilometer vanaf start

Spanning

Best een spannend boek dat ik aan het lezen ben op mijn e-reader. Maar als ik een half uurtje gelezen heb en weer een volgende bladzijde wil omslaan, vertoont mijn e-reader kuren. Het scherm wordt wit, dan weer zwart en blijft op die manier knipperen, zonder dat ik nog iets kan doen. Raar.
Ik pak mijn tablet om daarop dan maar een ander boek te lezen. Ik krijg de melding dat de batterij bijna leeg is. Gek hoor: die heb ik thuis nog helemaal opgeladen. Ik pak het 12V oplaadsnoertje en sluit de tablet aan. Die doet het weer. Ik sluit ook mijn e-reader op de huishoudaccu aan en kan er weer mee aan de slag. Opgelost dus, maar snappen doe ik het niet.

’s Nachts word ik wakker omdat ik naar de wc moet.
Ik wil op de wekkerradio kijken hoe laat het is, maar zie een onverlichte display. Als ik opsta en een lichtje wil aanknippen, geeft dat geen sjoege. Ik pak mijn zaklantaarn, maar die doet het even niet (thuis nieuwe batterijtjes erin gestopt; nou ja). Ik druk op de tast op het knopje van de displayverlichting van de accuwacht en zie, dat de startaccu weliswaar 14.2 aangeeft (gelukkig!), maar dat de huishoudaccu een schamele 11.1 vertoont. Tsja, bij zo’n lage spanning stopt de accu ermee om totale ontlading tegen te gaan. Maar hoe kan dit?
Ok, ik ben gisterenmiddag al vroeg op dit overnachtingsplekje aangekomen, heb de hele middag heerlijk in de schaduw gestaan, dus dat zonnepaneel op het dak heeft niet veel kunnen laden. Maar ik heb toch ook kilometers gemaakt? Laadt die nieuwe dynamo de huishoudaccu niet op dan? Of heb ik ergens stroomlekkage? Kortsluitinkje misschien. Ik kan -zittend in het pikkedonker- wel van alles bedenken met mijn lekenverstand, maar midden in de nacht kan ik dat toch niet oplossen. Ik kruip terug in bed. Het is half drie. Belachelijk!

Om kwart over vijf ben ik al weer wakker.
De huishoudaccu staat nu op 12.5. Dat snap ik niet, maar het is in ieder geval voldoende om mijn tanden te kunnen poetsen, me te wassen en de wekkerradio weer op de juiste tijd te zetten. Ik zet de fluitketel op (…) en maak een kop koffie. De accuwacht begint alweer te piepen, dus zet ik de 12V-voorziening uit en neem mijn medicijnen in met bronwater uit de koelkast.

Het is inmiddels licht geworden en met dikke slaapogen ga ik weer rijden. Nog steeds in de bergen en op weg naar Arbatax. Dat was ik gisteren ook en dat brak me behoorlijk op, vanwege de praktische onmogelijkheid door het bergdorp Seui mijn weg te vervolgen. Wat ik ook probeer, welke weg ik ook neem, Claire-mijn-Garminnetje blijft maar zeuren dat ik in het dorp ‘scherp linksaf’ moet slaan. Maar iedere straat aan mijn linkerzijde gaat steil omhoog (geen probleem), maar is absoluut te smal om er met m’n bussie door te kunnen. De mensen op de terrasjes groetten me al vriendelijk toen ik voor de vierde keer dit dorp probeerde ’te nemen’.
Ik was het zat geworden, een stukje terug gereden en had een paar kilometer voor Seui een plek voor de nacht gezocht. ’s Avonds had ik op mijn gemak de kaart bestudeerd: als ik nu maar de SS198 bleef volgen, moest ik uiteindelijk in Arbatax terecht komen. Weliswaar een behoorlijk eind om, maar ik zag geen andere mogelijkheid. En nu maar hopen, dat ik geen bergdorpjes tegen zou komen, waar ik ook weer zou vastlopen. Nou ja, maak ik een nieuw plan…

Het lwaarschuwingsampje van de brandstoftank licht op.
Zondagmorgen. Zeven uur. In de bergen. En dan dat lampje.
Ik kan me er niet druk om maken. Dat engeltje op mijn schouder zorgt er voor, dat ik -het wijzertje al helemaal in het rood- in een of ander stadje een onbemande 24/7 pomp ontdek waar ik met mijn pas kan betalen. Ik maak van de gelegenheid gebruik ook naar mijn accuwacht te kijken. De huishoudaccu staat inmiddels weer op 12.6. Op naar Arbatax!

Il trenino verde

Waarom wil ik eigenlijk zo nodig naar Arbatax?
Dat stadje is een van de eindstations van Il trenino verde (het groene treintje). Dit smalspoor werd aan het eind van de 19e eeuw aangelegd om het onherbergzame binnenland van Sardinië te verbinden met de kust. Het treintje rijdt voornamelijk door bossen en bergen (vandaar de naam) en kronkelt met talloze bochten door het landschap. Die vele bochten zijn deels te verklaren doordat je met een trein of auto een berg nu eenmaal niet steil omhoog kan beklimmen, maar ook in de bossen -waar die noodzaak er niet is- is het traject heel erg kronkelig. Dat zou zomaar te maken kunnen hebben met het feit, dat de aannemers destijds per kilometer spoor werden betaald…

Hoe dan ook: in dat treintje wil ik zitten. Met dat treintje (sinds 1984 alleen nog in gebruik voor toerisme) wil ik de dorpen, bossen en bergen weer bekijken waar ik de afgelopen dagen met m’n bussie doorheen ben gereden. Haast moet ik daarbij niet maken: het traject vanuit Arbatax is 62 kilometer lang en daar ga ik dus tweeënhalf uur voor in een wagonnetje zitten.

Om zes minuten over half negen stap ik het kantoortje van het station binnen. ‘Buongiorno‘, groet ik de lokettiste, ‘ik wil graag een kaartje voor il trenino verde.’
‘Questo è possibile, signore. En wanneer wilt u vertrekken, maandag of woensdag? Op dinsdag rijdt de trein niet, ziet u?’
‘Eh… maandag of woensdag? Ik wil eigenlijk vandaag mee.’
‘Dat kan niet, mijnheer. De trein van vandaag is -ze kijkt op haar horloge- zeven minuten geleden vertrokken.’
‘En wanneer gaat de volgende? Dan neem ik die wel.’
‘Zoals ik al zei, mijnheer: maandag of woensdag.’
Shit! Zeven minuten te laat. Ik boek voor maandag en maak er meteen een dagexcursie van, inclusief een rit heen en terug met het treintje en een bustocht met onderweg een traditionele Sardijnse lunch. Laat ik maar eens lekker toeristisch doen en er ‘een dagje uit’ van maken.

Krap twee kilometer bij het stationnetje vandaan is een camping, legt de lokettiste me uit. Da’s mooi. Kan ik m’n bussie op die camping laten staan en op mijn fietsje heen en weer naar de trein.
Het blijkt een gigantisch complex, dat viersterren Centro Vacanze Telis Camping & Villagio. Als ik me bij de ricezione heb aangemeld, word ik uitgenodigd in een golfkarretje te stappen, zodat de bestuurder mij mijn plaatsje kan aanwijzen. Onderweg wordt me alles uitgelegd: hier zijn de terrassen voor de seizoensgasten, hier beneden is ons privéstrand, verderop ziet u onze twee zwembaden, hier is het sanitairgebouw, daar zijn de bungalows en de casa mobili, rechts ziet u de spa-wellness en een stukje verder -maar daar rijd ik nu niet helemaal heen- een stukje verder staat onze fitnessruimte met allerlei toestellen en la sala congressi. Het duizelt me. Tweehonderd plaatsen telt deze camping. En bijna allemaal bezet. En natuurlijk is er een supermarkt, een restaurant-pizzeria, een souvenirwinkel en een bar. En een animatieteam niet te vergeten.
Net als ik me begin af te vragen waar die man me helemaal naartoe rijdt met dat karretje keert hij om en rijdt terug naar de receptie. ‘En dit is uw plek’, wijst hij aan. ‘Mooi in de schaduw zoals u gevaagd heeft.’ Het is een plaats tegenover de receptie, grenzend aan de parkeerplaats voor mensen die even op het kantoor moeten zijn. Links van mijn voorwiel staan vijf vuilcontainers en hangt de waterslang voor dit onmogelijke hoekje. En wat staan we -net als op de hele camping trouwens- dicht op elkaar. Thuis in mijn achtertuin is de afstand tot mijn buren groter. Bij diverse plaatsen zie ik hondenbakken buiten staan. Als ik m’n bussie in orde maak, komen die gezellige viervoetertjes nieuwsgierig om me heen snuffelen. Dit is zo geen-camping-voor-Frits!

Maar het ergste moet nog komen.
Bij de receptie krijg ik een geel polsbandje omgeknoopt, dat ik de komende twee dagen moet omhouden. Frits en een polsbandje! En daarmee ga ik morgen de hele dag op excursie? Het eerste wat ik doe als ik op mijn plekje sta, is dat ding met moeite van mijn pols wurmen.

De achterkant van m’n bussie grenst aan een woonhuis. Ik sta zo dicht op hun veranda geparkeerd, dat mijn achterdeuren niet eens helemaal open kunnen. In dat huis woont een gezin dat werkzaam is op de camping. Als ik ’s avonds in bed kruip, hoef ik geen lampje aan te doen, want hun felle buitenlamp geeft bij mij binnen voldoende licht. En als de man buiten op zijn veranda staat te telefoneren, kan ik dat -als ik de Italiaanse taal machtig zou zijn- woordelijk verstaan. Het lijkt wel of hij bij me binnen zit. En hun hond is zo lekker waaks: bij iedere bezoeker die langs de receptie de camping verlaat, slaat hij luid blaffend aan, gevolgd door de bassende stem van de eigenaar die hem tot stilte maant. En als-ie water uit zijn drinkbak drinkt, lijkt het alsof-ie naast me op het kussen staat te lebberen. Door mijn achterraampje heb ik zicht op hun verlichte huiskamer en kan ik hun televisie volgen. Voor het eerst deze vakantie doe ik de gordijntjes dicht.

‘Maar’, hoor ik je zeggen, ‘als je het allemaal zo erg vindt, waarom heb je dan geen andere camping gezocht, Frits? Waarom ben je daar niet luid gillend weggelopen?’. Klopt. Zou ik normaal gesproken ook gedaan hebben. Maar een andere camping is niet op fietsafstand van het station en bovendien voel ik me behoorlijk brak na de afgelopen ‘spannende’ nacht en de intensieve rit hier naartoe. Eerlijk gezegd kijk ik nu al uit naar mijn siësta. En ach, als ik veertig meter bij m’n bussie vandaan loop (hallo hondje; hij doet niks hoor), heb ik een prachtig uitzicht over de baai en het strand. Niet aan zee, toch aan zee. Maar ik heb fraaier en vrijer langs het water gestaan.

Centro Vacanze Telis
Baia di Porto Frailis – Arbatax
Sardinië
2761 kilometer vanaf start

Dagexcursie

We hoeven niet om een plekje te knokken als we om half negen op het station van Arbatax in il trenino verde stappen. Plaats genoeg in die ene wagon voor de drie Italiaanse stellen, een ouder echtpaar en een jong gezin met drie kinderen. En een man alleen, die gek is van treintjes en dat dan ook liever doet dan een boottochtje op zee, wat zijn vrouw vandaag gaat doen. Twaalf volwassenen dus. Drie kinderen. En -het is het thema van deze dagen- drie honden, die elkaar regelmatig in de haren vliegen.

Tweeënhalf uur later hebben we, inclusief de twee korte tussenstops bij een oud stationnetje-met-restauratie, de 62 kilometer naar het eindstationnetje in Gairo bereikt. Daar stapt de groep over in twee minibussen die de bergen intrekken. Dat wordt een kort ritje, want al na een krappe twintig minuten stoppen we bij een restaurant, afgelegen midden in de bergen.
‘Hier kunt u naar het toilet en even wat drinken’, informeert gids Enrico het groepje, ‘en daarna beginnen we aan onze wandeling.’ Wandeling? Daar is me niks over gezegd toen ik deze excursie boekte. Wandelen? Berg op, berg af?
‘Eh… Enrico‘, vraag ik, ‘dat eh… wandelen. Hoe lang gaat dat zo’n beetje duren?’
‘Een uur’, is zijn antwoord, ‘en na dat uur zijn we hier weer terug voor de lunch. We lopen eerst een klein stukje naar de waterval. Daar stoppen we even en dan trekken we de bergen in.’
Ik neem Enrico even apart en vertel hem, dat mij niks bekend was van een bergwandeling, dat ik he-le-maal niet van wandelen houd en zeker niet in de bergen. ‘Ga dan op z’n minst mee naar de waterval’, oppert Enrico, ‘dat mag je niet missen, zo mooi. En als ik dan met de groep verder loop, ga jij terug naar het restaurant.’ Dat lijkt me een aardige concessie en we gaan op weg.

Natuurlijk is dat pad naar de waterval een verzameling omhoog en omlaag gaande ‘rotsbloktrappen ‘, natuurlijk zoeken die drie honden steeds grommend ruzie met elkaar en als de man voor me -die zo van treintjes houdt- zijn evenwicht verliest en dreigt te vallen, krijg ik een stevige mep tegen mijn hoofd. ‘Excuseer’, zegt hij, ‘heb ik u pijn gedaan?’. ‘Nee hoor, mijnheer, niets aan de hand. Kan gebeuren toch?’ Ik geniet..

Na een kwartiertje zijn we klauterend bij het watervalletje aangekomen. Sorry hoor: watervalletje. Ik ben in IJsland geweest…
De Jo’s met de banjo en de Lienen met de mandoline trekken na een poosje verder en ik keer terug naar het restaurant, waar ik met een ijskoude aqua frisante een plekje in de schaduw opzoek.

Ik heb in de groep goed contact met de man-alleen en het gezinnetje. Dat gezinnetje is van oorsprong Deens, maar al een paar jaar geleden naar Zwitserland geëmigreerd. Ik word zo’n beetje ‘vriendjes’ met hun drie kinderen en ze zoeken me regelmatig op. Als ze terugkeren van hun wandeling, huppelt de zevenjarige Julia, helft van een tweeling, op me af. Ze laat me een mooie steen met kwarts zien, die ze onderweg gevonden heeft. Samen met de twee andere kinderen bewonderen we de vondst. Ik heb helemaal niks, maar dan ook echt niks met stenen. Julia overhandigt bijna plechtig aan mij de steen en zegt het stuk kwarts speciaal voor mij te hebben meegenomen ‘omdat ik dan toch een beetje aan de wandeling heb meegedaan’. Tsja en wat doe je dan? Ik neem hem dankbaar van haar aan, geef haar een kus en berg hem heel secuur op in het zijvakje van mijn rugzak…

Lachen #2

Kijk nou wat ik in de kast tegenkom: mijn fijne, warme pantoffels. Meegenomen voor als het ’s avonds wat frisjes zou zijn. Ik heb nu welgeteld twee dagen schoenen aan gehad, de rest van de tijd loop ik op crocks. Binnen zit ik altijd met blote voeten. ’s Avonds frisjes? Koude voeten? Da’s lachen…

Een uurtje blijf ik ’s morgens fris en fruitig nadat ik gedoucht heb. Maar tijdens het rij-klaar maken van m’n bussie -hoe rustig ik dat ook doe- vallen binnen de kortste keren de zweetdruppeltjes al uit mijn baard. Rijden! Raampjes dicht en de airco op standje 4!

Ik gebruik heel weinig kleding. Ik heb één paar vuile sokken en met die twee korte broeken die ik om en om draag, stap ik gewoon onder de douche. Is zo’n broek ’s middags alweer lekker fris en schoon. Dat gaat niet op voor mijn shirts. Ik verstook er wat! Kom ik niet mee uit als het zo heet blijft. Dat wordt toch een keertje wassen (of nieuwe kopen…).

Stadsparkeren

Bij mijn voorbereiding had ik gelezen, dat de stad Quartu Sant’Elena ‘een mooie uitvalplaats is voor een dagbezoek aan de zes kilometer verderop gelegen Sardijnse hoofdstad Cagliari.’ Zal best zo zijn, maar dan moet je waarschijnlijk in een bungalowpark zitten of in een hotel verblijven. Een camping is er niet. Dus rijd ik noodgedwongen door naar Cagliari.

Cagliari dus.
Met Il Castello, de Catedrale de Santa Maria, de Torre dell’Elefante, het Santuario, de Basilica di Nostra Signora di Banaria en het Anfiteatro Romano. Maar ook met een Ikea, een Lidl en een McDonalds. Alle drie nog niet eerder gezien hier op Sardinië. Tegen de tijd van mijn tussen-de-middag-pilletje rijd ik de stad binnen.

Ik ben toch ook niet goed snik hoor. Want wie gaat er in vredesnaam ’s middags om drie uur op het heetst van de dag een stad bekijken? Drie minuten lopen, had de beheerder van de stadscamping gezegd en dan was ik in de winkelstraten. Klopt. Maar die winkels interesseren me niet. Het centro storico wil ik zien. Dat ligt weliswaar een flink stuk verder, daar moet ik behoorlijk steil voor omhoog klauteren, maar je bent niet voor niks niet goed bij je hoofd. Steiler omhoog heb ik het (lopend) nog niet meegemaakt deze vakantie. Regelmatig blijf ik dan ook even uitgeput staan om zo’n fraaie bloembak eens rustig te bekijken, op mijn gemak een foto te maken of de omgeving goed in me op te nemen, achterover leunend tegen een lantaarnpaal.
Met een nat, doorgezweten shirt bereik ik de bovenstad. Behalve een paar andere toeristen zijn er weinig mensen op straat. Sardijnen al helemaal niet. Die zijn zo gek niet. Zitten lekker binnen in hun koele huizen. Ik puf uit op een bankje in de schaduw en kijk naar de mensen die voorbij komen. Allemaal met stevige tred en keurige, droge shirts. Hoe doen die mensen dat? Jaloersmakend. Ik voel me vies en opgelaten als ik in een taxi stap die me terug brengt naar de stadscamping.

Nu heb ik het wel steeds over een stadscamping, maar eigenlijk is deze enorme plaat asfalt middenin een woonwijk de naam camping niet waardig. Talloze campers staan keurig naast elkaar in vakken geparkeerd. Er zijn toiletten, er is een douche en er is elektra, maar dan heb je het wel gehad. Het is gewoon een groot parkeerterrein. Als ik de foto slim maak, sta ik hier schitterend met uitzicht op een mooi kerkje. Maar de praktijk is minder, veel minder feeëriek.
Twee dagen op camping ‘Hondenvreugd’ in Arbatax en vannacht op een Ikea-parkeerterrein in de hoofdstad. Morgen snel weg hier. De stad uit. Ik heb dringend behoefte aan een slaapplek in de ‘wildernis’!

Camper Park
Via Stanislao Caboni 13 – Cagliari
Sardinië
2978 kilometer vanaf start

Piccolo e carino

Ach, kijk nou toch.
Is dat niet klein en schattig?
Wat moet ik eigenlijk met zo’n zes meter lange Fiat Ducato die ik besteld heb? Het kan toch ook een maatje minder?

Zuidelijkste punt

Calasetta. Zuidelijkste punt (althans voor mijn trip) van Sardinië.
Twaalf uur. Camperplaats met zicht op zee.
Wind. Verkoeling.
Boterhammetje.
Niks meer doen.
Lezen. Koffie drinken. Tuttelen.

Camperplaats Mar Mediterraneo
Langumare Arenzano – Calasetta
Sardinië
3102 kilometer vanaf start

Geheim

Bij Pula, beter gezegd op de Capo di Pula, liggen de restanten van de Fenicische stad Nora. Nu ben ik toevallig Het Aandenken van Tess Gerritsen aan het lezen, een thriller die zich afspeelt in de wereld van de archeologie. Een aardige bijkomstigheid om de opgravingen bij Nora te bekijken.

Als ik het terrein nader, heb ik geluk: een groep archeologen is bezig in een groot vierkant gat. Het echte werk dus: voorover gebogen met troffels, schepjes, kistjes en emmertjes.
Ik loop op het gat af, foto- en videocamera in de aanslag. Een man die aan de rand van de put de werkzaamheden in de gaten houdt, steekt bezwerend zijn hand op. ‘No fotografia!’, roept hij. Als ik vraag waarom niet is het antwoord dat hun werkzaamheden geheim zijn. Nora gaat om tien uur open. ‘Enne’, vraag ik, ‘om tien uur is het geen geheim meer? Dan mag ik wel foto’s maken en filmen?’
‘Si, si!’

Verboden te fotograferen? Pik ik het toch van internet…

Island hoppen

Op camping ‘Hondje-waf’ in Arbatax had een vriendelijke Sardijn mij de tip gegeven beslist de zuidelijke eilanden Sant’ Antioca en San Pietro te bezoeken. Nu had ik dat zelf al in mijn voorbereiding staan, maar ik bedankte de man hartelijk voor zijn advies.
Via de dam die Sant’ Antioca met het vasteland verbindt, kom ik aan in Calasetta. Ik maak een toertje over het eiland (inderdaad: heel mooi) en koop bij de veerdienst Delcomar een biglietto voor de barca naar San Pietro. Ik maak een toertje over het eiland (inderdaad: heel mooi) en koop bij de veerdienst Delcomar een biglietto voor de barca naar Portovesme, waardoor ik weer terug ben op het vasteland van Sardinië. Voor zover je van een vasteland kunt spreken natuurlijk, want ook Sardinië is een eiland.
Heerlijk dagje: lekker rondgetoerd op die twee eilanden en twee keer heerlijk een half uurtje uitgewaaid en koffie gedronken aan boord van de veerboot.

Terug op het vasteland ga ik op zoek naar een overnachtingsplek. Die hoop ik te vinden in de buurt of bij de Garreria Henry, een voormalige steenkoolmijn, waar je met een stoomtreintje een traject van een kilometer door de mijn kan maken. Dat treintje en het bijbehorende museum is maar beperkt geopend, maakt de vrouw van de turistica in Buggerru me duidelijk. ‘U zult moeten wachten tot zaterdag, mijnheer. Dan is de garreria vanaf tien uur open.’ Zaterdag? Het is nu donderdag. Zo belangrijk vind ik dat treintje nou ook weer niet, dus ik bedank haar vriendelijk en ga op weg.

Nergens zie ik een geschikte overnachtingsplek. Ik rijd op een weg met aan weerszijden vangrails en als ik de hobbelige weggetjes naar een dorpje volg, is ook daar niks te vinden. In arren moede rijd ik door naar Barumini. Desnoods ga ik maar weer op een camping staan. Maar ook die zijn er niet. Ik heb de keus: door blijven rijden (maar ik heb geen zin meer) of naar de parkeerplaats van een van de twee topattracties van Barumini gaan.
Het Sardegna in Miniatura is een soort Madurodam van Sardinië. De Su Nuraxi is de belangrijkste nuraghe van het eiland. Geen zin in een omgeving met gezellige, modale gezinnetjes kies ik voor de Nuraxi. Jammer wel, dat zo’n goed begonnen dagje island hoppen zo moet eindigen. Ik heb te lang moeten zoeken naar een plekje voor de nacht. Te veel uren achter het stuur gezeten. Ik ben moe. Even verderop is een restaurant, maar ik eet straks die onderweg gekochte insalata di riso wel. En dan vroeg naar bed.

P Su Nuraxi
SP44 – Barumini
Sardinië
3278 kilometer vanaf start

Pechweg #1

Wat heeft ze weer een heerlijk binnendoorweggetje voor me berekend, Claire-mijn-Garminnetje. Toegegeven: het is smalletjes, maar dat komt omdat de helft van het wegdek is opgebroken. Af en toe zie ik machines langs de kant staan. Gaan waarschijnlijk een nieuwe asfaltlaag aanbrengen.

Na zo’n zes kilometer sta ik voor een verrassing. Letterlijk wel te verstaan. De weg wordt afgesloten met een slagboom, aan weerszijden verankerd in grote betonblokken. En er staat een bord: Strada interotta. Alleen te lezen vanaf de andere kant van de afsluiting.


Ik stap uit om die slagboom te openen. Mooi niet. Er hangt een meer dan stevig slot aan die paal. Heel naïef probeer ik met alle sleuteltjes die ik heb dat hangslot open te krijgen. Kansloze actie natuurlijk. Heel even overweg ik het ijzerzaagje uit mijn gereedschapskist op te diepen, maar dat is me toch te gortig. Ik besluit eerst maar op m’n gemak een kop koffie te maken. Kan ik in die tussentijd nadenken over wat ik moet doen.

Voor dat nadenken had ik die koffiepauze niet nodig: er rest me niets anders dan diezelfde zes kilometer terug te rijden en een andere route te kiezen. Keren is op dit punt onmogelijk: niet alleen is de weg te smal, maar aan weerszijden liggen diepe greppels. En om nu hier –in the middle of nowhere– op z’n kant in zo’n greppel te komen liggen, is me toch iets te avontuurlijk. Stapvoets manoeuvreer ik een paar honderd meter achteruit tot waar het net even iets breder is. Met zes, zeven keer steken en iedere keer uitstappen om te kijken hoeveel ruimte ik nog heb, krijg ik m’n bussie gekeerd.

Ik neem het Claire-mijn-Garminnetje niet kwalijk hoor dat ze mij dit weggetje heeft opgestuurd. Ze kan ook niet alles weten. Maar die Sardijnse wegwerkers, hadden die aan het begin van dit weggetje geen blokkade kunnen plaatsen? Of een waarschuwing? Had me de nodige toestanden bespaard. Maar ach, aan de andere kant: het is stralend weer, dus wat zal ik klagen. En heb ik haast? Voor geen meter.

Pechweg #2

Vanuit mijn ooghoek zie ik een bord dat verwijst naar een agriturismo. De pijl staat naar links en ik sla het (onverharde) weggetje in. Ik vind het wel passen zo’n toegangsweggetje naar zo’n boerencamping, maar gaandeweg blijft er van dat weggetje niet veel meer over dan twee diepe sporen en een heuveltje in het midden met verraderlijke stenen. En het wordt smaller. En aan weerszijden staan bomen en struiken.
‘Dit is wel heel erg agriturismo’s’ zeg ik hardop tegen mezelf als ik stapvoets over dat karrenspoor hobbel. Ik heb de woorden nog niet uit mijn mond of takken van struiken die steviger zijn dan ik ze had ingeschat, schrapen langs de zijkant van m’n bussie. Het krassende geluid gaat door merg en been. Dat doet ook de harde bonk die ik even later hoor.
Ik kom tot de conclusie dat ik op het verkeerde weggetje zit. Keren is niet mogelijk, daar is het pad te smal voor. Gelukkig is er even verderop een open stuk. Daar draai ik op een pas gemaaid stoppelveld (zal die boer blij van worden) en hotsebots terug naar de weg. Een paar kilometer verder staat weer zo’n bord, dat naar diezelfde agriturismo verwijst. Ik minder vaart en lees dat ik over zeven kilometer linksaf moet slaan…

En wat levert dit leuke landweggetje me op?
Lelijke, lange krassen op de zijkant en (weer) een deuk in de zijbumper en de schuifdeur. Ik haal mijn schouders er over op. Hoort er bij mij allemaal zo bij, nietwaar? Maar eh… hoe moet dat nou als ik volgend jaar met een splinternieuwe bus op stap ga?

Camping Is Aruttas
weg bij SP59 – San Salvatore
Sardinië
3382 kilometer vanaf start

Pechweg #3

Vlakbij Oristano, op de zuidelijkste punt van het Sinisschiereiland, ligt Tharros. Deze Fenicisch-Punische nederzetting, gesticht in de achtste eeuw voor Christus is tegenwoordig een archeologisch openluchtmuseum. Een bezoek aan Tharros lijkt me een tweede archeologische kans na mijn ‘succesvolle’ bezoek aan Nora een paar dagen geleden.

Ik ben er nog steeds heilig van overtuigd dat ik geen camper ben, maar een doodgewone bestelbus. De loodgieter en de aannemer rijden toch ook in dit soort busjes rond en die moeten toch ook op ieder adres kunnen komen? Dus negeer ik braafjes het ronde, witte bord met rode rand en een zwarte camper en rijd doodgemoedereerd de laatste kilometers naar Tharros. Daar parkeer ik m’n (bestel)bussie naast de personenauto’s. Nog voor ik mijn camera heb kunnen pakken, stopt er een politieauto naast me.
Dat het hier verboden is voor campers. Of ik het bord aan het begin van de weg niet heb gezien. De twee carabinieros zijn reuze vriendelijk, maar ook gedecideerd: ik mag hier niet komen, laat staan parkeren en ik moet weg. Blijf ik toch staan, dan schrijven ze een boete uit van Є 42. Ik kies eieren voor mijn geld, verontschuldig me dat ik het bord gemist heb, bedank de signora en signore vriendelijk en rijd terug naar de camperparkeerplaats beneden aan de weg. Tweeënveertig euro? Daar kan ik twee nachten voor op een camping staan…

P bij Lago Baratz
Via dei Fenicotteri
Sardinië
3541 kilometer vanaf start

Panda panda

Een miljoen dollar moet het Ouwehands Dierenpark jaarlijks aan China betalen voor het lenen van de twee panda’s Wu Wen en Xing Ya. Een miljoen dollar per jaar. En dan blijven ze voor dat geld ook nog eigendom van China. Aardig huurprijsje. Maar ja, het trekt wel extra bezoekers in dat dierenpark.

Helemaal voor niks en niemendal heb ik de afgelopen weken volop panda’s kunnen bewonderen in Sardinië. En niet alleen in dat saaie zwart-wit, maar in alle kleuren, van alle leeftijden en niet te tellen zoveel!

Arrivederci – Bonjour

Ik heb mijn rondje Sardinië er bijna opzitten.
Twee dingen staan er nog op het programma.

Net buiten Castelsardo staat langs de Strada Stratale 134 de Roccia dell’Elefante. Ooit was dit een stuk van het rotscomplex van Mont Casteddazzu, dat afbrak en naar de kant van de weg rolde. Door erosie ziet dat rotsblok er tegenwoordig uit als een oermammoet en zelfs ik kan dat er in zien. Leuk om even te stoppen.

En aan het Lago di Liscia, vlakbij het stadje Calanggiánus staat de Olivastri millenari, een olijfboom. Maar niet zomaar een boom, daar heb ik er genoeg van gezien. Nee, deze olijfboom is vierduizend jaar oud en heeft een stam van twaalf meter in omtrek. Dat legt de vrouw bij het toegangshekje (…) nog even uit, nadat ik haar Є 2,50 heb betaald om onder die boom te mogen zitten. Rijd je toch gezellig zestig kilometer voor om?

Na deze ‘highlights‘ zet ik koers naar de veerboot. Terug naar Corsica. Arrivederci Sardegna, bonjour Corse! Geen aqua frisante meer bestellen, maar vanaf nu weer om eau pétillante vragen.

Schizofreen?

Goeiemorgen juffrouw Beuken, het is inmiddels hoogseizoen geworden en dat merk ik aan de overnachtingsprijs van de camping. Ik moet maar liefst Є 47,20 pinnen om hier een nachtje te mogen staan. Als ik aangeef dat behoorlijk aan de prijs te vinden, wordt me bits te verstaan gegeven, dat ik ook kan vertrekken als het me niet bevalt.

Er zijn nog maar zeven vrije plekken waaruit ik kan kiezen en ik wurm m’n bussie op emplacement 66. ‘Waarom is het hier zo druk en waarom is het hier zo duur?’, vraag ik buurman Jacques van nummer 65. ‘Omdat er een zwembad is, een restaurant, prima en schoon sanitair en -dat is nog wel het belangrijkste- omdat het hier zo heerlijk rustig is.’
Rustig? Ik hoor niet anders dan zingende, pratende, joelende, krijsende spelende kinderen om me heen. Ik hoor moeders luidkeels met het thuisfront bellen. Ik hoor blaffende honden. Ik hoor de buurvrouw spulletjes uit het kastje halen. Ik hoor de achterbuurman flesjes uit zijn koelbox pakken. Ik hoor die rust niet. Ik ben verwend.

Als ik later mijn facture nog eens rustig bekijk, zie ik dat ik betaald heb voor een forfait pour 2 personnes. Toch even aan de buurman vragen hoe dat zit, voor ik met opgestoken veren naar de reception stap. ‘Klopt’, zegt Jacques, ‘je betaalt hier voor een emplacement en dat houdt in 1 tent, 1 auto en 2 personen.’
‘Maar ik heb alleen maar een auto, geen tent en ik ben alleen!’
‘Tsja, en toch betaal je voor twee personen.’
‘Dat noem ik schizofreen kamperen, Jacques.’ Hij moet er om glimlachen.

Camping Pertamina
Route territoriale 10 – Bonifacio
Corsica
3833 kilometer vanaf start

Koffiestop (met cake)

Ik heb op slechtere plekjes gestaan om even een mok koffie te maken. Wat is dit grandioos mooi! Niet voor niets wordt de Alta Rocca een van de mooiste bergdecors van heel Frankrijk genoemd. Niet voor niets zit ik zingend achter het stuur als ik er doorheen slinger.
Aan de voet van de Aiguilles de Bavella ligt dan ook nog eens het schitterende middeleeuwse bergdorp Zonza. Ik parkeer, slenter er wat rond en drink espresso op een terrasje.

Net als een maand geleden rijd ik daarna weer door het Parc National de Corse, maar dan nu aan de oostelijke kant. En net als een maand geleden is het weer volop genieten. Laat anderen alsjeblieft aan de kust blijven en onder een parasol gaan liggen. Ik kies voor de Naalden van Bavella, de grillige pieken ten noordoosten van Zonza, die op een verkleinde versie van de Dolomieten lijken. Ik kijk mijn ogen uit bij de rivier Cavo die door de Corsicaanse canyon stroomt. Dit had ik even nodig na de drukke kust en dito camping en hier overnacht ik dan ook. Grandioos. Hier kan ik dagen op teren.

P Parc National de Corse
Chemin de Ventiseri à Ornaso – Serra di Fiumorbo
Corsica
3960 kilometer vanaf start

Niet bewust voor gekozen hoor, maar als ik ben ingericht op deze plek kom ik er achter dat ik tegenover een klein kerkhofje sta. Da’s de eerste keer niet, deze trip. Noem het een afwijking, maar daar moet ik dan toch even met de camera heen.

Vertrek ik de volgende morgen van die helemaal-alleen-midden-in-de-natuur-overnachtingsplek, rijd ik na vierhonderd meter na een bocht in de weg het buurtschap Serra di Fiumorbo binnen. Zes huizen tel ik in de gauwigheid. Kunnen er ook zeven zijn, maar toch. Verbaasde me ’s middags al waar die paar wandelaars vandaan kwamen. Sportieve types dacht ik nog. Wonen dus gewoon hier om de hoek…

Mooi geweest

Als ik ’s morgens wakker word, besluit ik naar huis te gaan. Bij mijn eerste mok koffie pak ik mijn reismap en lees (wat ik eigenlijk al weet), dat alleen ‘de vinger van Corsica’ nog in mijn voorbereidingen staat. Een tripje van zo’n dertig kilometer heen en terug over de landtong Cap Corse. Een spectaculaire rit, stond er op internet, over steile hellingen, langs diepe kloven en door pittoreske plaatsjes. Het zal wel, maar ik hoef niet meer.

Heb ik het niet meer naar mijn zin dan? Jawel, prima.
Vind ik het land en de omgeving niet leuk meer? Het is en blijft schitterend.
Heb ik alles gezien? Vast niet, maar dat was mijn bedoeling ook niet. Net als bij vele voorgaande reizen zal ik wel weer het nodige gemist hebben. Ik zit er niet mee. Ik heb evenzogoed volop genoten.

Het is inderdaad mooi geweest. De hagelwitte stranden, de wuivende palmen, de schitterende bergen, de olijfgaarden, de wijnvelden, de steden en dorpen. En het klopt wat ze schrijven: Corsica is echt het Eiland van de Schoonheid en Sardinië het Eiland van de Nuraghi (en nog zoveel meer). Maar ik heb mijn mediterrane, subtropische grens bereikt. Hoe mooi ook beschreven, ik laat ‘de vinger van Corsica’ voor wat hij is en ga op weg naar Bastia waar ik van plan ben de veerboot naar Italië te nemen.
Rijdend richting Bastia vraag ik me af waarom ik eigenlijk zo nodig door Italië en Zwitserland terug naar huis wil. Beide landen heb ik al eerder op m’n gemak doorkruist en ik had voor deze optie gekozen om een leuk rondje te rijden. Ik zet m’n bussie langs de kant, maak koffie, doe een plas en geef Claire-mijn-Garminnetje opdracht toch maar naar Île Rousse te rijden. Niks Italië. Niks Zwitserland. Gewoon de veerboot naar Nice en door Frankrijk terug naar huis. Aanmerkelijk minder kilometers ook.

Feilloos brengt Claire-mijn-Garminnetje me naar de terminal. Met moeite vind ik daar een parkeerplek voor m’n bussie en ga daarna op zoek naar het ticket office. Dat is -blijkt bij navraag- niet hier op de terminal, maar in het centrum, een kwartiertje lopen. En kwartiertje lopen? Het is nu, om tien uur ’s morgens, al 32 graden. Ik pak mijn fietsje en rijd naar het gezellige, drukke centrum.
‘Bonjour, doet u mij een kaartje voor mijn campingcar en mezelf op de veerboot naar Nice.
‘En wanneer wilt u de overtocht maken?’
‘Doet u vandaag maar.’
‘Dat gaat niet lukken, mijnheer. De eerste boot naar Nice vertrekt aanstaande donderdag en die is… eh… even kijken… die is helemaal volgeboekt.’ Donderdag? Als ik nu toch naar huis wil, heb ik geen zin hier twee dagen rond te lummelen, dus ik vraag wat de eerste de beste gelegenheid is om naar het vasteland te varen.
‘Wat zijn de maten van uw campingcar? (…) Vanmiddag vertrekt er nog een veerboot naar Marseille, maar met uw afmetingen… nee… dat gaat niet meer lukken. Dan kunt u morgenmiddag wel de boot nemen naar Toulon. Daar is nog plaats. Vertrek om drie uur, aankomst in Toulon om half tien. Wilt u die reserveren?’
Natuurlijk wil ik dat. Ga ik toch naar Toulon in plaats van naar Nice? Lekker belangrijk.

Nog geen twee kilometer buiten Île Rousse ligt Camping Bodri. Tegen de stroom vertrekkende gasten in zoek ik een plekje en zit om elf uur ’s morgens al helemaal geïnstalleerd in mijn stoeltje buiten met een koud flesje tè limone. Nog nooit zo vroeg gestopt. Ach, dat heeft ook wel wat. Kan ik me rustig voorbereiden op de veranderde route naar huis. En vanavond -niet geheel onbelangrijk- haal ik lekker een pizza à emporter hier in het restaurant op de camping. Lijkt me een aardige afsluiting om dan te kiezen voor de pizza Corsica.

Camping Bodri
RN 197 – Corbara
Corsica
4105 kilometer vanaf start

Tegenstrijdig

P Avenue la Tour Royale
Toulon
Frankrijk
4371 kilometer vanaf start

Hij kwam naast me staan, keek naar de lucht en verzuchtte: ‘Dat ziet er niet best uit.’ Ik had gisterenavond al kennis gemaakt met deze Luikenaar. Samen stonden we op de parkeerplaats tegenover het gebouw van justitie in Toulon. Ik net van de veerboot, de reis naar Corsica achter de rug en op weg terug naar huis. Hij aan het begin van zijn vakantie.
‘Morgen neem ik de boot naar Corsica’, had-ie me toevertrouwd, ‘lekker vijfentwintig daagjes op het eiland. Een vriend van me heeft daar een huisje en dan gaan we heerlijk alle dagen de zee op om te vissen.’ Hij troonde me mee naar z’n dikke Mercedes, opende de kofferbak en liet me de zodiac zien, die daar lag opgevouwen. ‘En in het toilet van de caravan’, zei-ie, ‘staat de buitenboordmotor. Zou ik je graag laten zien, maar mijn dochter slaapt al. Net terug uit China, dus die heeft een jetlag, dat snap je. Ik kijk er naar zo naar uit, hè, naar Corsica, naar het vissen en alle dagen stralend mooi weer!’

‘Nee, dat ziet er dus niet best uit,’ herhaalde hij. ‘Rijd ik helemaal naar het zuiden. Zit ik straks op Corsica, zul je meemaken: regent het.’ Ik had die donkere, dreigende lucht natuurlijk ook gezien toen ik wakker werd. Een maand was ik onderweg geweest en in die vier weken had -op één klein onweersbuitje na in de avond- de zon alle dagen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat onbarmhartig geschenen. Had ik te maken gehad met temperaturen die een maand lang dik boven de dertig graden waren geweest. En nu voor het eerst: geen zon, maar een bewolkte hemel. Eerlijk gezegd, genoot ik ervan. Keek zelfs uit naar een verkoelend regenbuitje. Mijn Luikse buurman -logisch- niet. Ik stelde hem gerust met mijn verhalen over het prachtige weer op Corsica. ‘Het is dik acht uur varen naar Corsica’, zei ik. ‘Je zult zien dat je daar met een stralende zon aankomt.’ Ik wenste hem een prettige overtocht, veel mooi weer en een goede visvangst.

Een half uurtje nadat hij naar de veerboot vertrokken was, ging ik ook op pad. Ik was Toulon nog niet uit of de eerste regendruppels vielen op mijn voorruit. ‘Dat ziet er best uit’, kon ik niet nalaten te denken en zette de ruitenwissers aan. Zeven, acht keer zwiepten die heen en weer, toen was de bui alweer over en brak de zon genadeloos door het wolkendek. Fijn voor die Belg…

P Onverharde weg
Divajeu – Frankrijk
4666 kilometer vanaf start

Bon anniversaire!

21 juli: dochter Saskia en kleinzoon Jurgen zijn vandaag jarig. Een persoonlijke gelukwens met knuffel, zoen of stomp zit er niet in dit jaar. We zijn beiden op vakantie.
Ik zit in Frankrijk in de buurt van Nancy, zij verblijven aan de andere kant van de oceaan in Florida. Hemelsbreed zo’n dikke 7500 kilometer bij elkaar vandaan. Dan wip je niet even aan voor een kop koffie en taart.
Gelukkig bestaat er zoiets als Whatsapp en Facebook.
Kan ik ze vandaag toch mijn digitale verjaardagkaart sturen.
Happy birthday!

P bij sluisje Sentier Canal de l’Est
Chavelot – Frankrijk
5166 kilometer vanaf start

En weer thuis. Ook wel weer lekker na vijf weken onderweg.
Eigen douche. Eigen wc. Eigen bed.
En -genieten- het regent!

Parkeervak Rietakker 22
Goudswaard – Nederland
5753 kilometer uit en thuis

(more or less) Translate »