Stormachtige start
Frits leest voor:
28 maart 2016. Tweede Paasdag.
De radio meldt code oranje voor het wegverkeer: zware storm, met name in de kuststreek, met hevige (onweers)buien en windvlagen tot honderd kilometer per uur. Auto’s met een caravan worden dringend afgeraden de weg op te gaan. Het zal mij benieuwen in hoeverre dat advies wordt opgevolgd door de vele caravanbezitters, die immers deze tweede paasdag wel gedwongen zijn te rijden, omdat zij morgen weer aan het werk moeten.
Ik kom ze in ieder geval niet tegen op de Zeelandbrug, maar dat heeft meer te maken met het vroege tijdstip. Het is nog geen acht uur (het moet niet gekker worden) als ik -met beide handen meer dan stevig aan het stuur- de brug opdraai. Links en rechts schuimkoppende golven op een woeste Oosterschelde. Wat een verademing als ik later die morgen door de ruim zes kilometer lange windstille Westerscheldetunnel rijd.
Na de stop-met-koffie geef ik Claire-mijn-Garminnetje opdracht de kortste route voor me te berekenen en snelwegen te vermijden. Op de radio zoek ik een Vlaamse zender en terwijl ik schuddend in de bulderende wind door het Zeeuwsvlaamse landschap toer op weg naar België, blijft de radio herhaaldelijk stormwaarschuwingen geven. Op het tijdstip dat in Nederland de spulletjes van het paasontbijt worden opgeruimd en men zich klaarmaakt om op weg te gaan naar de meubelboulevard, passeer ik de Nederlands-Belgische grens.
Op camperplaats Le Crotoy aan de Baie de la Somme rijd ik m’n bussie naar de duinrand tot aan de fundering van een voormalige bunker. Als ik de schuifdeur open doe om bij de parkeerautomaat een bonnetje te halen, slaat de wind naar binnen en krijgt mijn bussie een zandkrakerig vloertje.
Bij de parkeerautomaat kan alleen met munten van twee euro worden betaald en die heb ik niet. Even verderop staat nog een camper en ik loop erheen om te proberen geld te wisselen. Dat kan het echtpaar helaas niet. ‘Wilt u hier overnachten?’, vraagt de vrouw, ‘dan is uw probleem opgelost hoor. U kunt ons bonnetje wel krijgen, want wij vertrekken toch over een half uurtje.’
Ik zet het gratis bonnetje (très gentil, merci beaucoup!) voor m’n zijraam, trek mijn warme pantoffels aan en maak een kop koffie. Als ik met een dampende mok aan tafel ga zitten, barst er een hevige regenbui los. Ik moet de radio harder zetten om boven het gebulder en gekletter op het dak uit te komen en hoor, dat er in Normandië vanwege de storm inmiddels zestigduizend gezinnen zonder stroom zitten. Wat een start! En ik heb het nog naar mijn zin ook…
28 maart 2016 – 375 km
Camperplaats Le Crotoy – N 50 13.714 E 01 36.716
Zonnige herstart
Frits leest voor:
Twee keer ben ik vannacht wakker geworden van de bulderende regenbuien, maar kijk: als ik vanmorgen opsta, is de wind grotendeels gaan liggen en schijnt er een lekker zonnetje.
Wat is dat ontspannen rijden over de binnendoorweggetjes van Normandië. Wat een verschil met gisteren. Als ik mijn pet opzet, kan zelfs het raam open. Slingerend langs de kust zet ik de radio aan en steek een verse sigaar op. Genieten!
Honfleur, havenstad aan de Embouchure de la Seine, ligt er schitterend bij in een stralende zon. Alle terrasjes aan de oude havenkom zijn druk bezet. Als ik (zonder jas, wat een weelde) wat heb rond geslenterd door deze voormalige kunstenaarskolonie, besluit ik de grootste houten kerk van Frankrijk, de Sainte Catherine, letterlijk links te laten liggen en doe ik wat alle dagjesmensen hier doen: ik trakteer mezelf op een heerlijk mosselmenu met een glaasje calvados. Ben ik in Normandië of niet?
De afgebladderde, bruine deur van de piepkleine mairie in het buurtschap Barneville-la-Bertran staat open, maar als ik naar binnen stap, is er geen mens te bekennen. Even verderop zijn twee schilders op een stelling aan het werk. Ik loop erheen.
‘Je kunt hier gerust overnachten hoor’, roept de schilder vanaf de stelling.
‘En de politie?’, informeer ik voor de zekerheid.
De schilder wijst op zichzelf en zijn collega. ‘La police? Dat zijn wij hier zelf, hè? Nee hoor, geen enkel probleem!’
‘Dan zet ik m’n petit camion op het parkeerterreintje hier aan de overkant naast jullie bestelautootje.’ ‘Doe dat maar, enne… slaap lekker vannacht!’
29 maart 2016 – 205 km
P Mairie de Barneville-la-Bertran – N 49 23.261 E 00 11.254
Zielig alleen?
Frits leest voor:
Als ik bij La Maison du Gouverneur binnen stap om mezelf te verwennen met een Normandisch mosselmenu, komt de serveerster vragend op me af. ‘U bent alleen?’ Ik knik en krijg een tafeltje toegewezen naast een wat ouder echtpaar. Ik ben moe van het slenteren langs de haven en neem zuchtend plaats aan tafel.
De man aan het tafeltje naast me kijkt me aan, pakt een schone servet, dept daarmee op zijn gezicht zogenaamde tranen weg en houdt het servetje dan uitnodigend in mijn richting. ‘Helemaal alleen?’, zegt-ie, ‘en misschien een beetje triste?’
Ik bedank hem vriendelijk en zeg dat ik alleen een beetje moe ben. Triste?, denk ik. Ben je bedonderd!
Uit… en thuis
Frits leest voor:
Heerlijk hoor, zo lekker op stap met m’n bussie.
Vrijheid, blijheid. Gaan en staan waar en wanneer ik wil.
Minstens zo fijn om ’s morgens vroeg op mijn tablet mijn eigen, vertrouwde Volkskrant te downloaden en bij een mok koffie op m’n gemak de krant door te nemen, Uit en toch een beetje thuis.
72 jaar later
Frits leest voor:
Een dag na D-Day werd in Arromanches-les-Bains het begin gemaakt met de aanleg van een tijdelijke haven voor het bevoorraden van de geallieerde troepen en het aan land brengen van groot materieel. Dat deed men door eerst oude oorlogs- en vrachtschepen tot zinken te brengen, die tezamen een golfbreker van zo’n zeven kilometer lengte vormden. Daarna werd een rij Phoenix-caissons tot zinken gebracht, die in Engeland waren gemaakt. Vanaf deze ‘dijk’ legde men drijvende pieren aan naar het strand van Arromanches. Enkele van deze caissons en gezonken schepen van deze zogenaamde Mulberryhaven zijn nog te zien op en vanaf het strand.
Arromanches zelf is een rustig dorpje, met uitzondering van de hoofdstraat langs het strand. Daar staat het Musée de Débarquement aan de (hoe toepasselijk) Place du Six Juin 1944. En verder heeft de commercie flink toegeslagen in deze hoofdstraat: alles -de winkels, de restaurants, de hotels en de eettentjes- staan in het teken van die zesde juni, nu tweeënzeventig jaar geleden. Achter die hoofdstraat is Arromanches (gelukkig) een normaal Frans dorp. Ik ben er vroeg -natuurlijk ben ik er vroeg- en nu al worden bussen scholieren en dagjesmensen leeggeschud, die het museum bezoeken.
Ik beklim de hoge rots, tussen Asnelles en Arromanches. Daar, aan de voet van het hoge, witte Mariabeeld staat de Cinéma Circulaire, waar een indrukwekkende, driedimensionale film over de landing wordt vertoond. Als ik me bij de kassa meld voor een kaartje, vraagt de caissière waar ik vandaan kom. ‘Niks zeggen. Laat me raden’, laat ze er snel op volgen, ‘ik denk dat u uit Noorwegen komt. Nee, Finland! Klopt dat?’ Als ik vragend twee wenkbrauwen optrek, vervolgt ze lachend: ‘Finland. Ja toch? Daar woont u immers, père Noël?’ Ach, het zal de laatste keer wel niet zijn dat ik met de kerstman wordt vergeleken…
En ja, na de film koop ik in de bijbehorende winkel een D-Day-shirt. En ja, in het ruime invalidentoilet trek ik dat shirt snel aan. En buiten staat een gezellige familie uit Toulouse die mij met dat shirt wel even op de foto wil zetten…
Bij de Cinéma Circulaire is een grote parkeerplaats. Het is tevens een camperplaats en ik besluit hier, met mijn neus naar de duinenrij en zicht op de resten van de Mulberry-haven– te overnachten. De hele dag door is het druk met geparkeerde touringcars en dagjesmensen om me heen. Na sluitingstijd van de filmzaal staat er alleen nog een handjevol campers.
Na vijven is ook er geen parkeerwachter meer en komen er nog een paar campers het terrein opgereden. Hoef je niet te betalen. Sta je gratis. Spaar je zes euro uit. Zo komt Jan Splinter door de winter.
Het regent.
Geen zin om op mijn fietsje naar Arromanches te rijden, trek ik een blik ‘AH rijkgevulde kippensoep’ open. De voorruit beslaat ervan. Ik top mijn D-Day-diner af met een bakje yaourt noix de coco van de Lidl. Straks koffie met een paaseitje.
30 maart 2016 – 65 km
P+CP Arromanches-les-Bains – N 49 20.357 W 00 36.854
Poseren?
Frits leest voor:
‘Monsieur, monsieur!’
Ik word aan de mouw van mijn jas getrokken. Als ik me omdraai, staat daar een van de vele scholieren, die het Musée de Débarquement bezoeken. Ik had hem al gezien: samen met twee klasgenootjes had hij zich losgemaakt van de groep en zaten ze verveeld op de grond, verstopt achter een vitrine.
‘Monsieur, monsieur! U maakt foto’s. Wilt u ook een foto van mij maken?’
Natuurlijk wil ik dat wel en ik vraag hem naar zijn fototoestel. Dat blijkt de bedoeling niet te zijn. ‘Non, monsieur, een foto met uw eigen toestel!’ Hij poseert gewillig voor een stel soldatenpoppen en trekt zijn liefste (brutaalste?) gezicht.
‘Wil je de foto nog zien?’, vraag ik. Hij hoort me niet eens. Loopt op een holletje terug naar zijn vrienden.
Franse les
Frits leest voor:
Het Lidl-groentenvrouwtje is het enige personeelslid in de hele winkel. Ze kijkt me verbaasd aan als ik haar vraag of ze ook batterijen verkopen. Ze schikt wat komkommers in een krat en herhaalt mijn vraag: ‘Batterie?’
‘Oui, oui, des batteries.’
‘Ken ik niet. Is dat een soort groente?’, zegt ze terwijl ze met een weids gebaar alle uitgestalde groenten aanwijst. Het zal wel aan mijn uitspraak liggen, dus ik herhaal -duidelijk sprekend- dat ik een bat-te-rie moet hebben. Dan begrijpt ze het: ‘Ah, batterie. Om op te laden?’ Blij dat ze me snapt, knik ik bevestigend. Ze kijkt me meewarig aan: ‘Batterie, nee, die verkopen we niet.’
Als ik even later in het rijtje bij de kassa sta, zie ik daar toch batterijen liggen. ‘Stom mens’, denk ik, ‘gaat natuurlijk alleen over de groenten. Weet niet eens wat ze verder in de winkel verkopen.’ Ik ga uit het rijtje, neem een pakje batterijen uit het rekje en sluit weer weer aan bij de kassa.
Terug in het rijtje begin ik toch te twijfelen aan mijn Franse woordenschat en vraag ik een jongeman achter me wat het Franse woord is voor batterij. ‘Pile‘, zegt-ie. Pile. Natuurlijk! Stom. Heb ik ooit nog op school geleerd! ‘Enne’, vraag ik verder, ‘wat is een batterie dan?’ ‘Da’s een accu.’
Juist ja. Heb ik met mijn gebrekkige kennis van de Franse taal dat ‘stomme mens’ te snel veroordeeld. Dom! Hoe zeg je dat ook alweer in het Frans?
Buren
Frits leest voor:
Samen met drie andere campers sta ik in het uiterste hoekje van het enorme parkeerterrein. Omdat het zo rustig is, zijn we niet hutje-bij-mudje vlak naast elkaar gaan staan, maar hebben -zeg maar- ieder een camperbreedte tussen ons in open gelaten.
In de vooravond komt een Belgische auto-met-caravan het parkeerterrein opgereden. Met een wijde boog draait de man zijn sleurhut over het terrein en parkeert pal naast m’n bussie. Niet -zoals de anderen- netjes in een vak met de neus naar de duinen, maar dwars over zes vakken. En zo dicht bij mij, dat ik de dealersticker op de achterkant van de caravan probleemloos kan lezen. Geen probleem, moet iedereen zelf weten.
Maar als de man even later naar buiten komt en een dieselaggregaat naast zijn caravan zet, verbaast me dat. Na een uurtje het gebrom te hebben aangehoord, stap ik naar buiten en klop op de deur van mijn caravan-buren. Binnen slaat een hond aan en als de deur opengaat, komt een walm van warm eten naar buiten.
Of het nog lang duurt met zijn aggregaat, is mijn vraag. En of hij niet overwogen heeft met zijn gebrom en stank in een andere hoek van het terrein te gaan staan, waar niemand last van hem heeft. ‘Duurt niet zo lang meer hoor’, is het antwoord, ‘moet alleen mijn telefoon even opladen.’
Bijna drie uur later (…) stopt het monotone gebrom en bergt de man, gewapend met een zaklantaarn, zijn aggregaat op. Z’n telefoon is opgeladen…
Moet je gezien hebben #1
Frits leest voor:
Waar je ook rondrijdt in Normandië, overal zie je herinneringen aan de invasie van 6 juni 1944. Gedenktekens, een simpele zuil, soms een tank of een stuk geschut in een dorpje. En de nodige musea natuurlijk. En memorabele plaatsen. Kortom: alles in deze landstreek ademt bijna letterlijk D-Day. Ik toer door een levend geschiedenisboek (en het zijn niet de fraaiste bladzijden).
Ongeveer een kilometer van Longues-sur-Mer is de Site de la Batterie, het enige overgebleven Duitse afweergeschut van de Atlantikwal. Hier vandaan bewaakten de nazi’s de kust. De kanonnen van dit rijtje bunkers zijn ongeschonden gebleven. Moet je gezien hebben…
Moet je gezien hebben #2
Frits leest voor:
Op 7 juni 1944, een dag na de landing, veroverden de geallieerden Bayeux. Daardoor is die stad ongeschonden uit de strijd gekomen en ziet de oude binnenstad er nog net zo uit als voor de Tweede Wereldoorlog.
Ik loop braafjes voorbij de Cathédrale Notre Dame (prachtig, maar geen zin om het interieur te bekijken) en sla de hoek om naar de Tapisserie de la Reine Mathilde. Daar hangt het wereldberoemde tapijt van 50 cm hoog en bijna 7 meter lang, dat de Slag bij Hastings in 1066 van Willem de Veroveraar uitbeeldt. Meer dan een miljoen bezoekers trekt dit enorme ‘borduurwerkje’ jaarlijks en in 2016 ben ik er daar één van. Zoals gezegd: moet je gezien hebben…
Moet je gezien hebben #3
Frits leest voor:
Schreef ik eerder, dat Normandië de invasie ademt, hier aan Omaha Beach dringt de verschrikking van de Tweede Wereldoorlog tot diep in mijn vezels. Boven op de rotsen tussen Colleville-sur-Mer en Vierville, uitkijkend over het strand waar in 1944 zo hevig is gevochten, ligt de grootste Amerikaanse militaire begraafplaats buiten de Verenigde Staten.
Het terrein is 70 ha groot en -verdeeld over tien velden- staan er 9387 grafstenen van even zo vele Amerikaanse soldaten die hier hun leven hebben gegeven. De namen van nog eens 1557 soldaten, van wie de lichamen nooit zijn gevonden, staan gebeiteld in de muren van de Tuin der Vermisten.
Het is indrukwekkend en ik word er stil van als ik over het terrein loop, de talloze rijen met kruizen zie, de kapel binnenstap en het Gedenkteken bekijk. Ruim een uur dwaal ik door deze beklemmende stilte.
Als ik weer bij de uitgang ben, komt daar net een grote groep middelbare Engelse scholieren aan. Ze duwen tegen elkaar, ze schreeuwen, ze maken grapjes. De leraar loopt achteraan en doet geen moeite de groep rustig te krijgen (of hij is niet bij machte). Als ze mij zien, stoten ze elkaar aan en worden zo mogelijk nog luidruchtiger en lacheriger. Ik word hartelijk begroet (‘Hallo, Kerstman!’) en sommigen beginnen ‘I wish you a merry Christmas‘ te zingen. Normaal gesproken, kan ik dat wel waarderen. Geniet er ook van. Maar niet hier. Niet nu. Ik stop en kijk de groep aan.
‘Ik kan jullie gedrag niet waarderen’, begin ik. ‘Niet op deze plek. Realiseer je waar je bent. Bedenk dat ieder kruis dat je straks gaat zien heeft bijgedragen aan jullie vrijheid. Wees blij, maak plezier zoveel je wilt, maar nu even niet. Niet op deze plek. Toon respect!’
Ik schrik van mezelf. Waar bemoei ik me mee? Natuurlijk: ik was diep onder de indruk van de begraafplaats. Maar was dat een reden om zo op die groep te reageren? En waarom stak ik zo’n ‘preek’ af? Wat heb ik met die kinderen te maken? En zij met mij? Ik draai me bruusk om en verlaat de begraafplaats. Verdomme, ik zal wel altijd zo’n belerend schoolmeestertje blijven!
Sollicitatieprocedure?
Frits leest voor:
Een krappe week toer ik inmiddels door Normandië. De radio staat regelmatig aan.
Vraagje: ligt het aan mijn gebrekkige kennis van de Franse taal of dient iedere sollicitant-presentator bij de Franse omroep aan twee eisen te voldoen: spreken met een kopstem en kunnen praten op driedubbele snelheid?
Moet je gezien hebben #4
Frits leest voor:
Op het parkeerterrein raak ik aan de praat met de bestuurder van een originele jeep uit de tijd van Operatie Overlord.
‘Je maakt dus een toer langs de oorlogsmonumenten en gedenkplaatsen. Dan moet je beslist ook het Cimetière Américain bezoeken. Mag je niet missen!’
‘Daar was ik gisteren al’, antwoord ik. ‘Inderdaad indrukwekkend. En vanmorgen was ik op de Duitse Militaire Begraafplaats in La Cambe.’
Hij kijkt me misnoegd aan. ‘Zo, was je daar. Hm. Beetje zonde van je tijd. Ik mag ze niet, die Duitsers, en dan zeg ik het nog netjes. Ik ben Belg, weet je. Woon een half jaar hier in Normandië en de andere helft van het jaar in Florida. Nee, zoals ik al zei: ze liggen daar prima, die Duitse soldaten. Ik zal er geen traan om laten.’
‘Maar veel van die mannen -jongens soms nog- zijn ook maar de Krieg in gestuurd’, werp ik tegen. ‘Kan zijn, maar deugen doen ze dus niet!’ Hij start de motor, wenst me nog een bon journée en rijdt vol gas weg.
Geen moment heb ik bij mijn voorbereidingen voor deze trip getwijfeld of ik -naast de Amerikaanse- ook de Duitse militaire begraafplaats zou bezoeken. Zoals ik de Belg probeerde duidelijk te maken, vind ik dat getuigen van respect. Toegegeven: ze zijn de oorlog begonnen en jazeker, ze hebben de meest vreselijke dingen uitgehaald en inderdaad veel nazi’s deugden niet. Maar vooral in de laatste oorlogsjaren zijn veel Duitse jongens geronseld om mee te vechten. Net droog achter de oren. En allemaal hadden ze een moeder…
Wat een verschil trouwens, deze begraafplaats met de Amerikaanse van gisteren. Soberheid overheerst. Geen ellenlange rijen witte gedenkstenen, maar regelmatig geplaatste rijtjes van vijf zwarte kruizen, met er omheen eenvoudige stenen in het gras. Keurig in het gelid allemaal. Dat kun je dan wel weer aan die Duitsers overlaten…
31 maart 2016 – 74 km
Camperplaats Port-en-Bessin – N 49 20.747 W 00 45.524
Moet je gezien hebben #5
Frits leest voor:
Naast het gebouw van het Landingsmuseum staat een simpel bordje met de vermelding Utah Beach. Ik neem het korte pad door de duinen en sta even later aan het strand. Gewoon een verlaten strand, met zand en aanrollende golven. Maar de kennis van wat zich hier allemaal heeft afgespeeld, aangevuld met wat ik zojuist in het museum heb gezien, doet me even plaats nemen aan de duinrand. Ik laat het op me inwerken.
Lang duurt dat niet. Vijf minuten later laat ik me alweer fotograferen achter het stuur van een landingsvaartuig en een kwartiertje later zit ik in het restaurant bij de parkeerplaats achter een dampende kop koffie. Indrukwekkend hoor (ik blijf het zeggen), maar de inwendige mens verdient zeker net zo veel aandacht…
Toestemming van hogerhand
Frits leest voor:
‘Ik zou het niet weten’, zegt de bouwvakker die net van een hoge ladder is geklommen bij het kerkje dat gerestaureerd wordt.
Ik heb m’n bussie neergezet op het piepkleine parkeerplaatsje naast de Mairie van Catz. Het hek naast het gemeentehuisje staat wagenwijd open en -het bord negerend dat het terrein voor publiek interdit is- loop ik het grindpad af in de richting van de kerk.
‘Ik zou het niet weten’, herhaalt de man nadat ik hem gevraagd heb of het is toegestaan op het parkeerplaatsje te overnachten. ‘Dat moet u aan de burgemeester vragen’, zegt-ie, ‘en die komt straks naar de mairie. Nee, wacht, hij komt er juist aan. In die grote Peugeot. Bij hem moet u zijn.’
Op een holletje loop ik het pad terug naar het gemeentehuis, waar de burgemeester inmiddels is uitgestapt en verbaasd mijn richting opkijkt. Ik geef hem een hand: ‘Bonjour, monsieur, vous êtes le maire, n’est-ce pas? Enchanté‘ (ik weet wel hoe het hoort; dank je wel, moedertje). Of ik in ‘zijn’ dorp mag overnachten op de parkeerplaats, nee, beter nog -bedenk ik om me heen kijkend- of ik m’n bussie neer mag zetten op het grindterreintje achter het gemeentehuis, waar ook hij geparkeerd heeft. Hij kijkt even van mij naar m’n petit camion en wijst dan grootmoedig naar het grasveld waar ik wat hem betreft mag staan. Het ziet er nogal drassig uit en in mijn beste Frans maak ik de man duidelijk, dat ik liever op het grind sta, vanwege het gewicht van m’n bussie. Geen enkel probleem voor onze burgervader: ‘Rijdt u maar door de poort, dan zet ik mijn auto wel op het gras (…)’.
We maken nog een praatje en ik vraag hoe het met dat hek zit. ‘Dat gaat vanavond dicht’, zegt hij. Bang morgen niet te kunnen vertrekken op een tijdstip dat het mij uitkomt, vraag ik hoe laat het hek morgenochtend dan weer open gaat.
‘Ik moet hier vanmiddag nog werken’, zegt de maire, ‘als ik wegga, doe ik het hek wel dicht, maar omdat u hier staat, niet op slot. Kunt u er altijd uit. Maar doet u het dan wel weer achter u dicht als u morgenochtend vertrekt? En uw poubelle, die gooit u wel in de vuilcontainer op de parkeerplaats, hè? En heeft u misschien drinkwater nodig? Daar in de hoek zit een kraan. Ik heb helaas geen slang voor u.’ Ik haast me uit te leggen, dat ik zelf een waterslang heb, bedank hem mille fois en durf niet te vragen waar de buitenaansluiting van de elektriciteit zit. Er zijn grenzen…
Of ik hem -ter herinnering- op de foto mag zetten, vraag ik. Na de foto verontschuldigt hij zich (travail, travail) en gaat zijn gemeentehuisje in. Als ik water heb getankt en met een kop koffie buiten van het zonnetje geniet, komt hij het gemeentehuis weer uit. Of ik alsjeblieft une autre photo van hem wil maken, want bij de eerste had-ie zijn pet op en nu -ik zie het- heeft-ie zijn haren gekamd. En hij weet ook al waar hij op de foto wil: bij de achterkant van m’n bussie…
Om zeven uur is hij klaar met werken. Hij stapt in zijn auto en rijdt door de poort. Hij stopt, stapt uit en doet de hekken voor het zicht dicht. Vanachter het gesloten hek geeft-ie me een veelbetekende knipoog, draait zich dan om en rijdt weg.
Honderdveertig inwoners telt Catz had de burgervader me ’s middags verteld. Voor één nacht zijn dat er 141. En die ene, tijdelijk toegevoegde burger is monsieur Frits de Hollande. De bofkont.
1 april 2016 – 91 km
P Mairie Catz – N 49 18.658 W 01 10.790
Moet je gezien hebben #6
Frits leest voor:
Hier, op deze plek is me in 1944 gevochten…
Niet op de enorme parkeerplaat(sen) waar ik moederziel alleen sta. Maar wat wil je: het is half negen in de ochtend. Welk weldenkend mens bezoekt op dat tijdstip Pointe du Hoc? Ik dus en daardoor heb ik het rijk alleen.
De zon laat zich al lekker zien en ik wandel tussen in bloei komende bremstruiken in een doods en verlaten landschap met op de achtergrond alleen het ruisen van de zee en het gefluit van vogels. Beter -vind ik- kun je het niet hebben en helemaal passend bij wat zich hier heeft afgespeeld.
Vanaf dit Pointe du Hoc namelijk bestreken de Duitse kanonnen de Omaha Beach. Om die kanonnen uit te schakelen beschoten de geallieerde oorlogsschepen de rots, waarna de soldaten landden op het smalle strookje strand aan de voet. Met ladders en klimwerktuigen klommen de geallieerden tegen de steile rots omhoog, om daar opgewacht te worden door Duits vuur. Drie dagen is hier zwaar gevochten en dankzij de hulp van Amerikaanse tanks uit Vierville kon Pointe du Hoc -waar nu een granieten gedenknaald staat- veroverd worden. Het kost me weinig moeite me voor te stellen wat zich hier heeft afgespeeld.
Na de oorlog heeft men het landschap gelaten zoals het er na de bevrijding uitzag. Het pad naar de gedenknaald slingert tussen tientallen bomkraters, restanten van kapotgeschoten bunkers en bunkergangen vol kogelgaten door. Sinister. Voor de zoveelste keer een levende, zwarte bladzijde uit het geschiedenisboek. Ik prijs mezelf, dat ik zo’n vroege vogel ben. Moet er niet aan denken, dat ik hier rondschuifel tussen een lange sliert toeristen
Moet je gezien hebben #7
Frits leest voor:
Iedereen die het boek De langste dag heeft gelezen of de gelijknamige film heeft gezien, kent de beroemde scene waarin de Amerikaanse parachutist John Steele voorkomt.
Vijftienduizend parachutisten werden hier in de nacht van 5 op 6 juni 1944 rondom Sainte-Mère-Église gedropt, maar de onfortuinlijke Steele bleef halverwege het torendak van de kerk hangen. Ter herinnering aan die gebeurtenis hangt er nog steeds een levensgrote pop aan een parachute aan die beroemde kerktoren.
Ik heb de afgelopen week al aardig wat plekken bezocht waar de herinnering aan D-Day levend wordt gehouden. Dit poppengebeuren komt me een beetje carnavalesk voor, maar iedereen stopt hier wel even bij de Place de 6 Juin om een foto te (laten) maken. Kan ik toch niet achterblijven?
Na een krappe week en route en vrije overnachtingen besluit ik in Sainte-Mère-Église de camping op te zoeken en een rustig dagje te houden. Er is Wifi op het terrein (gratis bij de € 11,– voor de overnachting) en -vooruit- ik ’trakteer’ mezelf op ‘stroom van de paal’. Kost me € 3,– extra, maar dat kan wel lijden… (en failliet ga ik toch).
Alle apparaten worden stuk voor stuk weer voor 100% opgeladen, ik lees mijn email, bekijk de berichtjes op Facebook en werk mijn website bij. Ik maak maar weer eens een kop koffie en download mijn zaterdagkrant. Mijn fietsje staat al buiten de deur, klaar om straks naar de village te rijden en une morsure en plein air de la porte te eten (een hapje buiten de deur dus; als dat correct Frans is, vreet ik m’n pet erbij op!). Dat wordt trouwens pas de tweede keer dat ik uit eten ga sinds ik vertrokken ben. Gaat het wel goed met me?.
Aardig detail trouwens hier op de camping: in het sanitairgebouw is het plafond gedrapeerd met grote lappen parachutestof. Dat had soldaat Steele kunnen waarderen, maar ja, die overleed al in 1969.
2 april 2016 – 63 km
camping Sainte-Mère-Église – N 49 24.603 W 01 18.597
Zesentachtig
Frits leest voor:
Aan het begin van deze trip kreeg ik ergens een Visitor’s Guide 2015 (ik kijk niet op een jaar) met daarin een volledig overzicht van de museums, natural attractions and military cemetries die betrekking hebben op de invasie hier in Normandië in juni 1944. Dacht ik het thuis toch al aardig voorbereid te hebben. Dacht ik het merendeel van de bezienswaardigheden toch te hebben opgenomen in mijn route. Niets is minder waar.
Achterin dit tachtig pagina’s dikke boekje staat een overzicht. Ik tel maar liefst zesentachtig bezienswaardigheden. Zesentachtig! Ik heb er de afgelopen week een aantal bezocht en bekeken. Ik vind het wel genoeg zo. Bovendien betrap ik mezelf erop -met name in musea- dat het veel van hetzelfde is. Ik zal wel het een en ander missen, misschien wel heel belangrijke dingen. Maar voor mij is het welletjes. Ik moet er ook niet aan denken: Moet je gezien hebben #86…
Moet je gezien hebben #8
Frits leest voor:
Ik mocht nodig schrijven, dat ik de bezienswaardigheden van de Tweede Wereldoorlog nu wel zo’n beetje gezien heb. Vandaag wijk ik daar al meteen van af en stop in Quinéville bij het Musée de la Liberté Retrouvée (vrij vertaald: het bevrijdingsmuseum). Maar -zwak verweer- dit museum wijkt wel af van alle voorgaande die ik bezocht. Hier wordt namelijk een beeld geschetst van het dagelijks leven van de Franse bevolking in de oorlogsjaren. Er staan de nodige poppen in diorama’s en er is een ‘heus’ Frans dorpsstraatje nagebouwd.
Het gebouw staat aan de duinrand en de folder vermeldt met de nodige trots, dat de bezoeker vanuit het museum uitzicht heeft over het beroemde Omaha Beach. Klopt. Er is een zijgangetje met aan het eind een langwerpig smal raam, waar je gebukt doorheen kan kijken en dan zie je eh… zand. Boeiend!
Maar verder: leuk, interessant en toch weer anders. Maar dit was nu echt wel het laatste wat ik ‘gezien moet hebben’. Toch?
Le Nez de Jobourg
Frits leest voor:
Ik heb het gebied van de invasiestranden achter me gelaten en toer op een rustige zondagmorgen door lieflijke dorpjes en het ruige duinlandschap. In Jobourg volg ik de bordjes en draai even later de parkeerplaats van de Nez de Jobourg op. Deze ‘neus’ is -zegt de folder- de op een na meest bezochte bezienswaardigheid van het Kanaal. Hier namelijk bereiken de rotskliffen een hoogte van 128 meter (de hoogste van continentaal Europa), bij mooi weer zie je de Kanaaleilanden liggen en hier is ook een officieel vogelreservaat en nestelplaats van aalscholvers, stormvogels, zilvermeeuwen en raven.
Ik sta uit te waaien op de top van de klif. In de verste verte geen meeuw of ander krijsend gevogelte te bekennen. Wel oesters. Maar die liggen een half uurtje later gewoon op mijn bord in het restaurantje bij de klif. Het is de entree van een heerlijk vismenu. Lekker smikkelen met achter glas uitzicht over de kliffen.
Er loopt een wandelpad langs de klif. Ik loop het een paar honderd meter af en ga dan weer dezelfde weg terug, want slecht voor een mens hoor, intensieve lichaamsinspanning na een copieuze maaltijd. En als er iemand aan zijn gezondheid denkt…
Deze foto’s zijn dus bij de neus genomen.
Oei! Het moet niet gekker worden met die woordspelingen van me. Trouwens: flauwer kan het al niet meer…
Het parkeerplaatsje bij Le Nez staat redelijk vol met dagjesmensen. Aan het eind van de middag is iedereen vertrokken en sta ik moederziel alleen op ‘mijn’ plekje. Schitterend: links van me zie ik in het Kanaal Guernsey liggen en zodra het wat donkerder wordt, schijnt de vuurtoren regelmatig flauwtjes door m’n bussie. En… op de radio ontvang ik BBC Radio Guernsey, zeg maar de Radio Rijnmond van dat eilandje. Weliswaar hetzelfde urinale gezwam, maar dit versta ik tenminste…
3 april 2016 – 78 km
P Le Nez de Jobourg – N 49 40.673 W 01 56.288
Vakantiebudget
Frits leest voor:
‘Alleen koffie’, zegt de mannelijke helft van het echtpaar als de ober van het strandrestaurant vraagt of zij willen dineren. De man en vrouw krijgen een tafeltje toegewezen naast het mijne en terwijl zij van haar zandkoekje (…) knabbelt, leest hij haar de Nederlandse tekst uit de reisgids voor. Als de koffie op is, gaat de man betalen.
‘Wat was je nou kwijt?’, vraagt de vrouw -heel Hollands- als ze bij hun tafeltje de jassen weer aantrekken.
‘€ 8,80.’ ‘Voor die twee kopjes koffie?’
‘Voor die twee kopjes koffie, ja. Acht euro tachtig!’
Als ze naar buiten stappen, hoor ik hem nog net zeggen: ‘We gaan maar wat minder koffie drinken deze vakantie.’
Choucroute
Frits leest voor:
Stel je een ovale, hoge aarden schaal met deksel voor.
Als de ober het deksel weghaalt en me een bon appétit wenst, zie ik een schaal vol zuurkool met daar bovenop een Frankfurter en een stevige Normandische worst. Aan weerszijden ligt een in de schil gekookte aardappel. Door de zuurkool heen zitten grote stukken varkensvlees, waar (gelukkig!) de lillende vetrand nog aan zit. Smullen!
Of mijnheer nog een dessert wenst?
‘Non, merci, ik heb meer dan voldoende gegeten. Het was heerlijk.’
‘Zoals u wenst, mijnheer.’
‘Maar eh… wacht eens even. Ik zie op de kaart dat u zelfgemaakte crème brulée heeft. Tsja, in dat geval…’
Aartsengel Michaël
Frits leest voor:
Het zal zo’n beetje in de achtste eeuw zijn geweest, dat Aubert, de bisschop van Avranches, zich in zijn werkkamer zat te warmen aan het haardvuur. Hij doezelde wat in, maar schrok wakker van een vreemd geluid. Voor hem stond de aartsengel Michaël.
‘Zeg eh… Aubert‘, zei de aartsengel, ‘ik hoop niet dat ik je stoor, maar eh… zou je op dat rotsachtige schiereilandje daar even verderop niet eens een leuk bidkapelletje laten bouwen? Het is natuurlijk maar een beginnetje en ik vermoed dat ze er in de komende eeuwen een abdij omheen bouwen, maar dat is van later zorg. Je moet klein beginnen, vind je niet?’
‘Goed idee, Michaël‘, zei Aubert, ‘ik laat ze volgende week meteen beginnen met de bouw. En wie weet kan dat hele spul later nog eens uitgroeien tot een van de grootste toeristische bezienswaardigheden in deze streek…’
Ik ben vandaag precies een week onderweg en voor de eerste keer loop ik mee in een toeristenstroom. Dat is niet zo vreemd: 3,5 miljoen bezoekers nemen jaarlijks een kijkje bij de beroemde Mont-Saint-Michel.
Heel wat jaren geleden bezocht ik dit schiereilandje voor de eerste keer. Wat is er veel veranderd. Niet aan de bebouwde rots zelf, daar is de ruimte niet voor. Wel aan de omgeving: hotels, pensions en restaurants rijgen zich tot in de wijde omtrek aaneen. De dam er naartoe, die bij mijn eerste bezoek door het water liep, ligt nu ‘op het droge’. Alleen bij springtij komt het water nog zo hoog, dat de dam noodzakelijk is om de abdij te bereiken. Nu is het een -bijna Hollands- kwelderlandschap geworden.
Vanaf de camping in Ardevan fiets ik de zes kilometer naar Le Mont. Jammer, dat het nu uitgerekend een beetje motregent terwijl het de hele dag stralend weer is geweest.
Vooral ’s avonds als de abdij in de schijnwerpers staat, biedt Le Mont-Saint-Michel een schitterende aanblik. Als ik na mijn middagbezoek terug in m’n bussie mijn avondeten op heb, stap ik voor de tweede keer vandaag weer op de fiets om de abdij ook bij avond te bekijken. Schitterend! Blij dat ik de moeite genomen heb.
Mooi niet!
Tegen zessen wordt het aardedonker op de camping en barst er een onweer los. Ja, ik ben daar gek! Ga me niet kleddernat laten regenen voor een fotootje van Le Mont bij avond. Niet nog een keer twaalf kilometer op en neer. Straks slaat de bliksem nog in mijn accu (…).
En dan: ook al was het droog en windstil geweest. Geen haar op m’n hoofd… Dat fraaie fotootje jat ik wel van internet. Weet toch niemand?
4 april 2016 – 190 km
Camping La Bidonnière – N 48 36.216 W 01 28.657
Anderhalf uur
Frits leest voor:
‘Goedemorgen, hoe laat vertrekt de next ferry to Jersey?’
‘Morgenochtend om acht uur, mijnheer. Er is maar één afvaart per dag.’ Ik kijk op de klok bij de balie van Condor Ferries in Saint-Malo: half tien. Anderhalf uur te laat dus. Geen probleem. Ik heb geen strak schema en is de charme van het reizen met m’n bussie juist niet het onverwachte? ’s Morgens gaan rijden en niet weten waar je die avond neerstrijkt voor een overnachting. Dat gaat dus nu niet lukken. Ik was echt van plan vandaag naar Jersey te rijden. Nee dus. Had ik me maar beter moeten voorbereiden. Thuis had ik gezien, dat dit Britse eiland op een steenworp afstand van het Franse vasteland ligt. Nou ja, steenworp: de ferry gaat er morgen een uur en twintig minuten over doen.
Ik tik bij het vriendelijke meisje aan de balie € 188,23 voor een enkele reis af (one hundred and eighty! het lijkt wel darten…). Als ik verbaasd reageer op dit forse bedrag, wordt me uitgelegd dat dit te maken heeft met de hoogte van m’n bussie. Het zal allemaal wel en eerlijk gezegd interesseert het me maar matig.
‘U moet dus een dag en een nacht wachten’, gaat het baliemeisje verder. ‘Als u wilt kunt u al in de boarding lane gaan staan. Dat doen meer mensen met een caravan of een camper. En (ze knipoogt erbij) dan bent u zeker morgenochtend op tijd als het inchecken om zeven uur begint. Weet u wat, ik geef u de inlogcode van ons internet mee. Hoeft u zich niet te vervelen…’
Ik bedank haar voor de tip en parkeer vlak voor het controlehokje van Condor. Alle tijd om dat bussie van me op mijn gemak eens stof- en zandvrij te vegen en de cabinemat uit te kloppen.
Om half elf ben ik helemaal aan kant. Eerst koffie en dan straks op de fiets naar het centrum van Saint-Malo. Ik kom de dag wel door. Zal me inderdaad niet vervelen.
Hoe zou ik me ook kunnen vervelen? Het is schitterend weer en ik fiets in m’n blote t-hempie na amper tien minuten door een van de stadspoorten van Saint-Malo. Die stadspoorten en ook de complete stadswal rondom de stad zijn bewaard gebleven gedurende het bombardement in 1944, terwijl de rest van de stad bijna volledig werd verwoest. Door de fraaie restauratie is daar gelukkig in het stadsbeeld weinig van terug te zien.
Ik rijd -tegen het eenrichtingsverkeer in- naar een gezellig druk plein, waar ik mijn fiets aan een bankje vastklik. En wat doe je dan? Hetzelfde als de talloze dagjesmensen hier: je struint langs de haven, je loopt over de stadswal en je stapstrompelt door de nauwe straatjes met ongelijke klinkertjes (weer die verkeerde schoenen met dunne zolen aan; ik zal het wel nooit leren).
Een toeristenstad, dat Saint-Malo, want veel, heel veel souvenirwinkeltjes, veel, heel veel kledingzaken van niet de minste merken en zoveel restaurants, crêperies en glaciers dat ik nauwelijks een keus kan maken. Uiteindelijk kies ik bij een Italiaan voor tagliatelle met gorgonzola (je bent per slot van rekening in Bretagne, nietwaar?) en fiets voldaan terug naar mijn ‘overnachtingsplek’.
5 april 2016 – 51 km
Condor-terminal Saint-Malo – N 48 38.496 W 02 01.393
Spaakgebek
Frits leest voor:
Het aanbod is matig in het restaurant van de ferryterminal. Ik kan koffie, thee, frisdrank of bier bestellen en op de toonbank liggen van die driehoekige, in plastic voorverpakte benzinestation-sandwiches. En er staat een schaal met croissants. Of er ook iets warms te krijgen is, vraag ik de Fransman achter de toonbank. Iets met vlees of zo? Hij wijst op de sandwiches en croissants en doet zijn best me in het Engels te antwoorden: ‘That’s all. I’m afaid no hot food.’
Hij draait zich half om en roept wat naar de keuken achter hem. Blij me toch van dienst te kunnen zijn, zegt-ie uitnodigend dat hij wel a coque monsieu heeft, no ham, only cheese.’
‘Een coque monsieu?’, herhaal ik. Waarschijnlijk bedoelt-ie een cRoque monsieuR, een tosti dus, maar hij heeft zelf niet in de gaten wat hij me door zijn spraakgebrek nu aanbiedt.
De man die op de hoek van de toonbank aan een biertje zit, heeft het gesprek gevolgd. ‘Zou ik niet nemen, mate‘, zegt-ie met een vette knipoog, ‘a cock with cheese…’ Ik geef hem een knipoog terug, bedank de man achter de bar en maak in m’n bussie een boterhammetje. Met kaas.
Ferry well Jersey
Frits leest voor:
De lichtbak boven het Condorkantoortje geeft ’s middags aan dat het inchecken morgenochtend om tien over half zeven begint. Voor de zekerheid heb ik mijn wekker gezet. Je weet het maar nooit. Stel dat ik per ongeluk eens een keer uitslaap, mis ik die ferry.
Maar als mijn mobieltje om zes uur begint te klingelen, heb ik me natuurlijk (…) al lang en breed gewassen en aangekleed en staat er al een eerste mok dampende koffie op het aanrechtje.
Om half zeven komt er een ploeg gele Condorhessen aan en inderdaad: exact om 6:40 gaan de rolluiken van het kantoortje open en kan ik oprijden naar het loket. Ik geef mijn papieren af, krijg in ruil daarvoor een boardingpass en een biljet om voor mijn voorruit te hangen, waarmee aangegeven wordt dat ik ‘hoog’ ben en naar Jersey vaar. Of ik nog iets heb aan te geven, vraagt het vrouwelijke gele hesje vanachter het loket. ‘Eh… nee, niks eigenlijk’, antwoord ik, ‘of het zouden die twee vrouwen moeten zijn die ik onder m’n bed verstopt heb.’ Ze kijkt me bestraffend aan: ‘Please, be serious’, zegt ze, ‘dit is de tijd en het moment niet om grapjes te maken. Ik neem tenminste aan dat u het niet meende?’ Ik bied mijn verontschuldigingen aan, krijg mijn papieren mee en mag tweehonderd meter oprijden naar de douane.
Het hek is nog dicht. Ik probeer me niet te ergeren aan de douanebeambte die achter dat hek verveeld heen en weer stapt met zo’n ‘cowboy-loopje’: borst vooruit, armen iets van het lichaam, zich bewust van zijn autoriteit. ‘Blijf kalm, Frits, houd je rustig, zeg geen domme dingen’, prent ik mezelf in, ‘voor je het weet word je aan de kant gezet voor een grondige controle.’
Om zeven uur gaat het hek open, wordt mijn paspoort gecontroleerd en krijg ik een wuifje dat ik mag doorrijden. Het is inmiddels al een beetje licht geworden als ik als eerste in de lane bij de ferry stop. Omdat alle (lage) personenauto’s eerst de veerboot op mogen, duurt het nog een half uur tot ik -als laatste- het schip op mag.
At eight o’clock sharp worden de trossen los gegooid en varen we de haven van Saint-Malo uit. Ik zie er weinig van, want -vanmorgen nog niet ontbeten- zit ik op dat moment al aan een Big English Breakfast: worstjes, gebakken aardappelen, witte bonen in tomatensaus, gebakken eieren, tomaat, spek en geroosterd brood. Jersey here I come!
Geverfd?
Frits leest voor:
Tijdens het wachten in de ferrylane raak ik aan de praat met een Engelsman die ook vakantie gaat vieren op Jersey.
‘Weet u’, zegt-ie op een gegeven moment, ‘met uw uiterlijk zou u zomaar voor een jihadist kunnen doorgaan.’
‘Maar jihadisten hebben toch zwarte baarden en geen grijze zoals ik?’, werp ik tegen.
De man is niet overtuigd: ‘Hm. Misschien heeft u hem wel geverfd, wie zal het zeggen?’
Very small Jersey
Frits leest voor:
Alice-van-de-douane in Saint-Helier, de hoofdstad van Jersey, doorzoekt m’n bussie grondig. ‘Sorry, Frits’, zegt ze terwijl ze onder het bed, onder het dekbed, in de kast, in de wc, in de keukenkastjes, je zelfs in de koelkast een kijkje neemt, ‘sorry, maar het zijn rare tijden. We letten vooral op mensensmokkel. En wapens. Maar die heb je niet bij je, neem ik aan?’ Indachtig mijn twee-vrouwen-onder-het-bed-verhaal van een paar uur geleden in Saint-Malo slik ik maar in, dat ik alleen twee pistolen in het keukenlaatje heb liggen. Je moet de goden niet verzoeken, nietwaar?
‘En voor je het eiland oprijdt’, gaat Alice verder, ‘ik zie dat je een camera en een navigatiesysteem hebt. Dat laatste is toegestaan, maar die camera is hier verboden. Dat zijn bewegende beelden, nietwaar, en je kijkt onder het rijden toch ook geen televisie? Je mag hem alleen aanzetten bij het achteruit rijden, maar verder moet-ie uit als je tenminste geen bekeuring wil krijgen. Enne… ik schat in, dat je een wildkampeerder bent. Is verboden, Frits. Er zijn twee campings op het eiland. Daar kun je overnachten. Nergens anders.’
Ze wenst me tot slot een fijn verblijf op Jersey toe, blijft even naast m’n bussie staan om vast te stellen, dat ik na het starten van de motor inderdaad mijn camera keurigjes uitzet en geeft dan met een joviale armzwaai aan dat ik mag vertrekken.
Even moet ik wennen aan het links rijden en me goed concentreren bij afslagen en rotondes, maar dat is snel over. En wat is dat Jersey klein! Ik wist al dat dit eiland maar 10 bij 16 kilometer groot is, met een oppervlakte van 116 vierkante kilometer. Zeg maar de grootte van Texel, maar als ik de ochtenddrukte van Saint-Helier achter me heb gelaten, ben ik al met drie minuten bij mijn eerste bestemming van vandaag: de Saint Matthews Glass Church in Millbrook. Dat is even wennen, zo kort als die bestemmingen hier bij elkaar liggen.
Aan de buitenkant is het niks bijzonders, dit kerkje. Bijna saai. Maar eenmaal binnen kijk ik mijn ogen uit: alle versieringen en ornamenten zijn stuk voor stuk glazen kunstwerken van René Lalique. Ik haal het ook maar uit een boekje hoor…
Voor ik weg rijd, zet ik Claire-mijn-Garminnetje om van kilometers naar miles. Wel zo makkelijk met de snelheidsbeperkingen.
Moet je gezien hebben #9
Frits leest voor:
Nee, consequent ben ik niet met mijn opmerking dat ik inmiddels wel genoeg gezien heb tijdens deze trip van alles wat met de Tweede Wereldoorlog te maken heeft. Niet ver van Saint-Helier (maar wat is ver op Jersey?) liggen de War Tunnels, het onvoltooide voormalige ondergrondse Hospital H08, dat hier tijdens de Duitse bezetting werd gebouwd.
Er staat één andere auto op de parkeerplaats bij de War Tunnels. Maar ja, het is dan ook pas kwart over tien. Ik pak portemonnee en camera, maar als ik bij de ingang kom, gaan de automatische deuren niet open. Gek hoor. Op het bordje naast de deur staat toch duidelijk, dat het museum geopend is vanaf tien uur. Er komt een vrouw met een emmer en een bezem voorbij. Ik vraag haar hoe laat het is. Kwart over negen! Juist ja. Wel Claire-mijn-Garminnetje van kilometers naar miles omgezet, maar vergeten dat Jersey een uur tijdsverschil heeft met het vasteland. Goed voorbereid, Frits!
Over goed voorbereiden gesproken: ik heb altijd gedacht, dat de Kanaaleilanden -net als Engeland zelf- ‘buiten’ de oorlog waren gebleven. Maar ook Jersey is vijf jaar lang door de nazi’s bezet geweest. Nooit geweten.
Zo’n vijfduizend krijgsgevangen uit door de nazi’s bezette West- en Oosteuropese landen werkten hier -in opdracht van de bezetter- twee jaar lang onder erbarmelijke omstandigheden aan dit ziekenhuis. En wat heeft men er een schitterend museum van gemaakt. Met veel -soms angstig aandoende- licht- en geluidseffecten. Met heel veel informatie, waardoor me duidelijk wordt, dat de omstandigheden op Jersey veel gelijkenis vertonen met ons land in bezettingstijd. Logisch natuurlijk, want de nazi’s voerden in alle bezette landen dezelfde maatregelen in. Dus ook op Jersey radio’s inleveren, met houten fietsbanden rijden, verzetskranten, Jodenvervolging, enz. En wat heb ik vandaag nog meer opgestoken? Een nieuw woordje voor mijn Engelse woordenschat: moffenhoeren werden hier op Jersey jerry bags genoemd.
Very stormy Jersey
Frits leest voor:
Een zonovergoten bloemeneiland met als extra troeven een bijna subtropisch klimaat, mooie zandstranden en overal een grote bloemenpracht. Stop onderweg en maak een praatje met de hartelijke en gastvrije locals van Jersey.
Geen woord van gelogen in die folder (want zo’n tekst komt niet uit mijn pen). Het is schitterend weer en de baai van Saint Aubin ligt er prachtig bij. En het blijft mooi als ik stop om een ijsje te eten bij de vuurtoren aan het eind van de B83, ‘helemaal’ aan het andere eind van het eiland. En de mensen zijn inderdaad aardig. Die chauffeur van de mij tegemoetkomende auto bijvoorbeeld, die me niet kon passeren omdat ik stond te modderen in een scherpe bocht, die ik alleen maar met voor- en achteruitsteken kon nemen. Die niet geïrriteerd raakte, maar uitstapte, me aanwijzingen gaf en me vervolgens nog een fijne dag wenste.
Of die man die me aansprak bij de haven toen ik daar een beetje om me heen stond te kijken. Of hij me ergens mee kon helpen. ‘Nee, dank u wel. Ik sta hier gewoon te genieten van het prachtige uitzicht. Of, nou ja, nu ik u toch spreek…’
Ik leg hem uit, dat ik graag ‘wild’ overnacht, maar dat zoiets verboden is op Jersey. ‘Klopt. En doe het maar niet, want ze controleren heel vaak’, zegt de man. ‘Maar je hebt twee keer geluk. Eén: ik weet een plek waar het sinds kort wel mag en twee: ik heb een kaart van het eiland die je mag hebben en waarop ik je kan laten zien hoe je daarheen moet rijden. Makkelijk te vinden hoor: je volgt de B45, da’s de grote doorgaande weg, en op een gegeven moment zie je links de parkeerplaats. Pal aan zee. Schitterend. Wacht, ik teken het even in op de kaart’. Dat van ‘die grote doorgaande weg’ is relatief, want als me een vrachtwagen of een bus tegemoet komt, ben ik gedwongen m’n bussie op de smalle stoep te manoeuvreren, zodat we elkaar kunnen passeren. Maar de parkeerplaats is inderdaad schitterend. Ik zet m’n bussie met de kont naar zee en ben de man dankbaar voor zijn tip.
6 april 2016 – 30 km
P La Porte – N 49 12.408 W 02 13.388
In de loop van de middag slaat het weer om. Het begint stevig te waaien en bij vlagen komt de regen met bakken uit de hemel. Op het eerst zo lieflijke plekje staat m’n bussie nu te schudden in de steeds harder wordende wind. En het wordt vloed. Wat heet: nog nooit in mijn leven heb ik de vloed zo snel zien opkomen. Regelmatig kijk ik naar buiten en zie het water met de minuut dichterbij komen. Het rustig kabbelende zeetje wordt wilder en wilder en als op een gegeven moment een enorme golf water van over het muurtje tegen mijn achterdeuren plenst, besluit ik het zekere voor het onzekere te nemen en ‘verhuis’ naar een hoger gelegen gedeelte, verder van de muur af. En zelfs daar slaat het zeewater nog tegen mijn huis-op-wielen aan.
‘Het is bar en boos’, zegt Andy naast me aan de bar, waar ze samen een fish and chips en een Guiness wegwerken. ‘Jij bent van die groene camper hè, hier een stukje verderop. Ik heb je zien staan. Je bent verder van de zee gaan staan, zag ik. Verstandig. Ja, ’t is bar en boos. En weet je, Frits, over een uurtje hebben we het ergste gehad, maar morgenochtend komt het water nog hoger.’
Een zonovergoten bloemeneiland met een subtropisch klimaat?
Nou, nu even niet. Maar ach, het heeft ook wel wat. Je maakt eens wat mee. Mijn hele bus is ziltzoutplakkerig. Maar het levert ook mooie foto’s op. Ik hoop alleen dat de storm wat gaat liggen, want dat schudden van m’n bus is niet bepaald bevorderlijk voor een goede nachtrust. En morgenochtend? Ach, dan zien we wel weer.
Watersnoodje
Frits leest voor:
Andy-van-gisteren-aan-de-bar heeft gelijk met zijn weersvoorspelling. Ik hoef maar naar buiten te kijken om het weerbericht van BBC Radio Jersey bevestigd te krijgen: windkracht 7, with heavy rain and probably hailstorms.
De woest aanrollende golven slaan regelmatig over de muur heen. Het lijkt wel of ik middenin journaalbeelden sta. Het water nadert ook steeds meer m’n bussie, ondanks de hogere plek die ik gisteren nog heb opgezocht. En een rustige nacht? Nauwelijks. Mijn bed stond te schudden in de stormvlagen.
Om kwart over zeven besluit ik het wassende water niet langer aan te kijken. Wegwezen!
Van deze tijd
Frits leest voor:
Ze komt naast me zitten op het grote, platte rotsblok waar ik van het zonnetje en het uitzicht geniet. ‘Lovely view’, begint ze, ‘bent u hier ook op vakantie? Mijn man en ik ook. Kijk, daar beneden, daar fietst-ie. In dat gele jack. Hij zei, dat het voor mij te steil is, dus ik zei: ga jij dan maar alleen, zei ik. Ja, en zo zijn we dan onverwacht voor een weekje op Jersey. Wie had dat kunnen denken?’
Ik trek niet begrijpend mijn wenkbrauwen op.
‘We zouden eigenlijk een week naar Brussel gaan’, legt de vrouw uit, ‘maar van de reisorganisatie kregen we te horen, dat onze reis niet kon doorgaan. De vliegmaatschappij vond het onverantwoord nu alweer op Zaventem te vliegen.*) Gelukkig konden we last minute dit reisje naar Jersey boeken. Ach, Brussel loopt niet weg. Doen we nog wel een keer. Oh kijk, daar is mijn man alweer terug. We gaan weer verder. Have a nice day.’
*)
Op 22 maart 2016 werden diverse aanslagen in en rond Brussel gepleegd waarbij in totaal 35 mensen om het leven kwamen. Het federaal parket sprak op 23 maart 2016 van 31 dodelijke slachtoffers en 270 gewonden van verschillende nationaliteiten.
ArcheoloBie
Frits leest voor:
‘Ik zag u een half uurtje geleden al door Saint-Helier rijden’, begint de man die op een drafje komt aanlopen als ik heb geparkeerd bij La Hougue Bie. ‘En nu komt u naar ons toe. Wat leuk. We gaan eigenlijk pas over een kwartiertje open, maar u kunt wel vast naar binnen hoor. Betty daar, kan u alles vertellen over onze site.’
Had ik al gezegd, dat de Jersianen (heten ze eigenlijk zo?) zulke aardige mensen zijn? Dat geldt ook voor Betty, die mij een kaartje verkoopt en me vriendelijk en (zeer) uitgebreid vertelt wat er allemaal te zien is. ‘U begint straks in de prehistorie in het gebouw hier tegenover. Daar kunt u naar een film kijken over ons complex. En daar liggen ook alle archeologische vondsten van deze plek. Let u vooral op de vele Keltische munten die hier gevonden zijn en neem een kijkje in ons laboratorium aan het einde van het gebouw, waar die munten onderzocht worden. Als u weer buiten komt, loopt u om de heuvel heen naar de ingang van het ganggraf. Pas op, de eerste meters zijn erg laag. U moet daar gebukt doorheen. En laat -als u terug gaat- uw ogen alstublieft eerst even wennen aan het daglicht dat naar binnen schijnt.
Daarna gaat u naar de twaalfde eeuw. Om daar te komen, beklimt u de heuvel naar het kleine kerkje bovenop, de Notre Dame de la Carté, met daarnaast de Jerusalem Chapel uit de zestiende eeuw. Past u wel op, want het heeft behoorlijk geregend en het pad naar boven toe is erg glibberig. Dat u niet uitglijdt.
Neem hetzelfde pad terug en u bent in de twintigste eeuw als u de ondergrondse bunker uit de Tweede Wereldoorlog gaat bekijken. En u eindigt weer in de eenentwintigste eeuw, want dan bent u terug bij mijn kantoortje. En hier om de hoek zijn de toiletten! Over drie kwartier komt Susan, die een rondleiding geeft. Misschien wilt u daar op wachten?’ Ik bedank haar vriendelijk, zeg dat ik aan haar uitleg ruim voldoende heb en ga op pad.
Als ik bijna op het eind van de rondgang de bunker uitkom, barst er op dat moment een hagelbui los. Ik blijf even schuilen, maar ren dan -met mijn jas over mijn hoofd- op een holletje naar het kantoortje van Betty.
‘Ach, wat ben je nat geworden, love‘, verwelkomt ze me. ‘Hier heb je een handdoek. Kun je je even droogwrijven. En je hebt het koud, hè? Wacht, ik maak een lekkere kop thee voor je. Gratis. Of heb je liever koffie? Milk and sugar?’
Ik zeg het nog maar een keer: reuze aardige mensen, die Jersianen.
Bumper away #1
Frits leest voor:
Al meteen de eerste dag hier op Jersey heb ik Claire-mijn-Garminnetje ‘verboden’ nog langer op binnendoorweggetjes te rijden. Erg leuk, die weggetjes, maar ook heel erg smal, met veelal aan weerszijden muurtjes met van die giftig-gemene puntige stenen, vaak begroeid met mos of gras. En dan die half over de weg hangende bomen. Regelmatig zwiepen de takken krassend langs de zijkant van m’n bussie. Ik moet veel te geconcentreerd rijden om het leuk te houden, dus Claire, neem de grote wegen maar. Nou zijn die grote wegen ook nog betrekkelijk smal, met uitzondering van die paar A-wegen die over het eiland voeren, maar het rijdt in ieder geval een klein beetje relaxter.
Ontspannen is het niet als ik op weg ben naar de camping. Ik kan hem niet vinden. Claire-mijn-Garminnetje laat me in de steek en als ik -ouderwets- aan mensen de weg vraag, word ik steeds een andere kant opgestuurd. Ik moet er vlakbij zijn en stop bij een eettentje om nog maar eens te vragen. Twee jonge kerels zijn zo aardig me er naar toe te brengen. ‘Als we onze koffie op hebben, rijd je maar achter ons aan. We brengen je wel.’
Het gaat allemaal goed (ze rijden iets te snel naar mijn zin) tot ze rechtsaf een weggetje inslaan. Er staat een bord dat het verboden is voor caravans en campers en dat wordt me snel duidelijk. Ik kan de mannen in hun Caddy niet bijhouden, zo voorzichtig moet ik rijden. Met het zweet op mijn rug eindig ik uiteindelijk bij de camping.
‘Sorry mate’, verontschuldigen zij zich, ‘wij nemen dat weggetje altijd. Hadden geen rekening gehouden met jouw breedte. Gaat het een beetje?’
Ik stap uit om de mannen te bedanken en zie dat ik onderweg een stuk bumper eraf gereden heb. Ach, dat is de eerste keer niet en ik ben bang ook niet de laatste…
7 en 8 april 2016 – 66 km
Beuveland Camp Site – N 49 12.592 W 02 02.701
Flat in Saint-Helier
Frits leest voor:
Stap ik eens op de fiets, rijd ik die zes kilometer van de camping naar Saint-Helier, ben ik bijna in het centrum, krijg ik een lekke band! ‘Zie je nou wel’, denk ik, ‘fietsen is niet goed voor een mens, dat wordt hier maar weer eens bewezen.’
Het vervelende is, dat bandenplakspulletjes niet tot de standaarduitrusting van m’n bussie behoren. Immers: wie rijdt er nou in zijn vakantie een lekke band? Maar erger nog: wie kan er straks zes kilometer terug naar z’n bussie lopen met een fiets aan zijn hand?
Er steekt een man met een kinderwagen over. Ik spreek hem aan, wijs op mijn platte achterband en vraag -al bang voor een ontkennend antwoord- of hier in de buurt mijn band geplakt kan worden. En wat een geluk heb ik weer: vijf minuten verderop zit een fietsenmaker! ‘Loop maar met me mee’, zegt de man, ‘ik wijs het je wel even.’
De fietsenmaker kijkt een beetje moeilijk naar mijn achterwiel. ‘Lastig’, zegt-ie, ‘maar kom over een uurtje maar terug, dan is je fiets weer in orde.’ En wie peddelt er een uur later, na betaling van omgerekend € 15, zielstevreden terug naar de camping? Juist. Deze lucky devil…
Saint-Helier dus. Haven- en hoofdstad van Jersey. Met de beroemde drukke winkelstraten King Street en Queen Street. Ik loop er doorheen. Het maakt op mij geen indruk. Geen gevalletje ‘moet-je-gezien-hebben’. Inwisselbaar voor andere steden. Been there (oh nee, dat komt nog).
Wel apart is de overdekte Central Market in het centrum. Niet vanwege het winkelaanbod: veel bloemen-, fruit- en eetkraampjes. Wel vanwege de architectuur. De hal is gebouwd in Victoriaanse stijl. Mooi.
Ik eet een bak satay roasted pork with noodles bij Brian’s Noodle Bar, kijk op mijn horloge, zie dat het reparatie-uurtje bijna om is en slenter terug naar de fietsenmaker.
Been there
Frits leest voor:
Mooi. Schitterend. Lieflijke vissersplaatjes. Grillige kusten. Prachtige natuur. Een ideaal eiland om te fietsen of te wandelen (maar ja, mijn wandelschoenen blijven keurig in de kast; moet er niet aan denken).
Ik schreef het al: de wegen zijn smal hier op Jersey. Geen wonder dat er op dit hele eiland maar twee campings zijn. Geen camper gezien onderweg. Hier op de camping staan er wel een paar, maar die zijn ‘onbewoond’ en naar mijn idee seizoenplekken.
Geen zin om voor die paar luttele dagen dat ik Jersey bezoek wat Engelse pounds te wisselen, betaal ik met euro’s. Geen probleem, maar ik krijg steeds (niet inwisselbaar) Brits/Jersey’s muntgeld terug. Mijn ING-pasje wordt niet overal geaccepteerd, mijn creditcard gelukkig wel.
Ik ben blij, dat ik de oversteek heb gemaakt. Had het niet willen missen. Drie dagen is voor mij genoeg. Been there, done that, got the t-shirt…
Toch nog even over de bewoners van dit eiland: geen onaardig mens ben ik hier tegen gekomen. Neem nou bijvoorbeeld Patrick, met wie ik samen douche (ieder in een aparte cabine, dat wel), die onder de warme straal luidkeels staat te zingen.
Als ik me aangekleed heb en uit de douchecabine stap, complimenteer ik hem met zijn vrolijke gezang. We raken aan de praat. ‘Heb je trek in een biertje?’ vraagt-ie als we naar buiten stappen.
Even later zitten we samen aan de campingbar: cheers, Patrick en bedankt voor het biertje. Bij iedere nieuw binnenkomende gast stelt hij me voor als ‘zijn nieuwe vriend uit Holland’. Er worden handen geschud, er wordt gekust, er wordt geknuffeld. Ik heb de mensen nog nooit gezien, maar ‘hoor er meteen bij’.
Ik spreek mijn verbazing en waardering uit over zoveel hartelijkheid. ‘Ach, weet je Frits, het is heel simpel’, legt Patrick uit. ‘Wij hier op Jersey kennen geen vreemden, alleen maar mensen die we nog niet eerder ontmoet hebben. Nog een pint?’
Bretagne
9 april 2016 – 125 km
D21 P Bois de Beaugouyen – N 48 38.727 W 02 53.889
Gesneuveld…
Frits leest voor:
Ach wat sneu nou: mijn plantje is gesneuveld.
Vanmorgen -bij het wegzetten van mijn fietsje- stootte ik ertegen en knap! zei het steeltje. Gevalletje plastic-moeheid? Per slot van rekening stond-ie al dik vier jaar op zijn eigenste vensterbankje voor het raam te pronken. En de laatste tijd begon-ie ook steeds meer haren te verliezen.
Maar het blijft jammer.
Geen gezicht hoor, zo’n leeg, bloot potje.
Bretagne!
Frits leest voor:
Het is zondagmorgen tegen tienen. Ik rijd door het mooie, stille, heuvellandschap van Noord-Bretagne en zoek een plekje om te stoppen, want ik heb trek in een kop koffie. Dat valt niet mee: links en rechts zijn heel veel boer- en landerijen en geen gelegenheid even te parkeren. Dat was gisteren ook al zo en slechts met moeite heb ik toen een ‘wild’ plekje gevonden om te overnachten.
De wegen hier zijn overwegend goed, maar wel hobbel ik regelmatig hele stukken over gedeeltes waar men vergeten is het asfalt te repareren of waar het slipperig modderig is door de vele trekkers die hier op doordeweekse dagen rijden. Negentig kilometer per uur mag je hier, ook op deze smalle, bochtige weggetjes. Ik ben praktisch alleen op de weg en tik mijn cruise-control op vijftig. Hard zat. En zo zie ik nog eens wat.
Dat de aanwijzingsborden hier tweetalig zijn bijvoorbeeld: in het officiële Frans en in het Bretons. Te vergelijken met de situatie bij ons in Friesland. Wat me ook opvalt in de vele dorpen en stadjes waar ik doorheen tuf, zijn de kerken met die typerende Bretonse architectuur.
Menez Are in Braspart is geen kerk, maar een restaurant. En daar vermeldt de menukaart gegrilde canard. Ik geniet van een heerlijke filet Donald Duck (kan ook Kwik, Kwek of Kwak geweest zijn), geserveerd met salade en een prutje van courgette en tomaat.
Pointe de Pen-Hir, op een steenworp afstand van Camarat-sur-Mer, is een prachtige klif. Ik neem een weggetje naar beneden en kom terecht op een klein stukje asfalt, pal aan zee.
Er komt een kromgebogen oud vrouwtje aansloffen. Of je hier mag overnachten? Nou, wat haar betreft wel. En de politie? ‘Ach’, lacht ze haar brokkelige bruine tanden bloot, ‘ik zal ze niet bellen!’
‘En de vloed, madame? Hoe laat is het hoog water?’
‘Om zeven uur vanavond’, weet ze me te vertellen, ‘en morgenochtend dan een uurtje vroeger hè?’ ‘En zoals ik hier nu sta met mijn camionette, houd ik dan droge voeten?’ Ze haalt haar schouders op. ‘Soms wel, soms niet hè’, grijnst ze, ‘bonne nuit!’. Ze draait zich en loopt het weggetje terug omhoog.
Soms wel, soms niet? Daar koop ik niks voor, zo’n antwoord.
Ik houd de zee in de gaten. De vloed komt steeds verder opzetten.
Als het ook nog flink begint te regenen en de wind aanwakkert, moet ik terug denken aan mijn overnachtingsplek in Jersey. Gaat de histoire zich repèten? Maar daar op Jersey was tenminste nog een muurtje tussen de zee en m’n bussie. Nou ja, ik zie het allemaal wel. Het is en blijft een schitterende plek. Lijkt me heerlijk hier morgenochtend de zon te zien opkomen.
10 april 2016 – 168 km
Point de Pen-Hir – N 48 16.908 W 04 34.168
Bumper away #2
Frits leest voor:
‘Bonjour, kunt u even mee naar buiten lopen en naar mijn camion kijken?’, vraag ik aan de balie van de Citroën garage in Quimper.
Quimper is een behoorlijk grote stad en ik heb Claire-mijn-Garminnetje opdracht gegeven me naar een garage-van-mijn-merk te brengen. Daar -heb ik bedacht- kunnen ze ongetwijfeld mijn verloren stuk bumper en tegelijkertijd het kapotte en met lijm niet te repareren stuk op mijn schuifdeur vervangen. Ik ben met m’n bussie in het moederland, nietwaar, dus dat moet geen probleem zijn.
Is het ook niet. Aan de hand van mijn kentekenpapieren kunnen de twee onderdelen besteld worden. ‘Blijft u nog lang in deze streek?’, vraagt de baliemedewerker, ‘want het verzenden van die onderdelen duurt achtenveertig uur, dus -als u akkoord gaat met de prijs van € 148- kan ik voor u een reparatie afspreken op woensdag om eh… negen uur. Schikt u dat?’
‘Maak er maar acht uur van’, zeg ik. Of ik dan nog wel het verschuldigde bedrag vooraf wil betalen, want dat is gebruikelijk (…).
Mooi. Dat is geregeld. Ik blijf twee dagen rondtoeren in de buurt van Quimper. Geen enkel probleem, want er is genoeg te zien hier. En belangrijk: mijn (bijna traditionele) vakantieschade is dan ook weer opgelost.
Orange: oui/non?
Frits leest voor:
Meteen een van de eerste dagen in Frankrijk heb ik in een telefoonwinkel van Orange een Franse simcard gekocht met een tegoed van € 20,–. Doe ik eigenlijk altijd als ik in ‘een buitenland’ verblijf. Ben ik in ieder geval bereikbaar. Niet voor gezellige penis-verhaaltjes, maar voor eventuele noodgevallen. Dat tegoed van twintig euro was, zei de Orange-medewerker, ruim voldoende voor wat ik wilde.
Ik was dan ook stomverbaasd, dat ik na drie (3) dagen en het versturen van vier (4) Whats-appjes van Orange een sms ontving met de mededeling, dat ik naar een winkel moest komen met mijn identiteitskaart omdat anders mijn beltegoed ontoereikend zou zijn. ‘Dat moet een vergissing zijn’, dacht ik nog in mijn naïviteit.
‘Uw tegoed is inderdaad helemaal op’, zei het Orange-mannetje, ‘waarschijnlijk is dat opgegaan aan de apps die op uw telefoon zijn geïnstalleerd en die regelmatig worden geüpdatet. Ik raad u aan uw toestel vanaf nu in de vliegtuigmodus te zetten en alleen als u het wilt gebruiken die modus weer uit te schakelen.’
‘Dus mijn twintig euro heb ik er in drie dagen doorheen gejaagd? En ik kan dus nu niet meer bellen?’ ‘Als u wilt bellen en bereikbaar wil zijn, moet u een nieuw tegoed kopen. Voor dertig euro heeft u voor een maand ruim voldoende.’
‘En voor dat geld kan ik dus internetten en bellen?’, vraag ik voor de zekerheid. ‘Absolut en ik maak het meteen even voor u in orde.’ Toch een beetje met de pest in mijn lijf tik ik dertig euro af…
Wie schetst mijn verbazing als ik na een week precies dezelfde sms van Orange ontvang, dat mijn tegoed op is. Of ik (weer) naar de winkel wil komen. Binnen een week? En geen telefoontje gepleegd. Wel geprobeerd, maar dan kreeg ik een Franse tante aan de lijn met een verhaal waar ik geen hout van snapte. En in die week ben ik ook nog vier dagen op Jersey geweest. Daar heb ik mijn telefoon niet eens aangehad…
‘Klopt, mijnheer. Ik zie dat uw beltegoed inderdaad op is. U kunt nog wel internetten.’ Mijn Frans is ontoereikend om de verbazing en de woede uit te spreken over deze gang van zaken. ‘Als u ook nog wilt bellen (…) , kunt u een nieuw tegoed kopen van € 15,–. Daarmee kunt u dan zestig minuten naar Holland bellen.’ Nog eens vijftien euro neertellen? Ik pieker er niet over. Ik vind dat ik in de afgelopen twee weken al genoeg heb uitgegeven bij Orange, geld waar ik niks van heb kunnen doen. Ik klap mijn telefoontje dicht, bedank de man voor zijn hulp (hij kan er ook niks aan doen) en verlaat de winkel. Dan alleen maar whats-appen. Het zal wel aan mij liggen hoor. Of aan mijn te beperkte kennis van de Franse taal. Of aan de beheersing van het Engels bij de Orange-piepeltjes. Iemand moet het mij nog maar eens rustig en duidelijk uitleggen…
Quimper = Kemper
Frits leest voor:
De meest Bretonse stad van alle Bretonse steden, juicht de folder over Quimper. Kemper heet deze stad in het Bretons en dat spreekt mij als camperaar natuurlijk meer aan.
Ik parkeer mijn kemper dus ‘ergens bij een kerk’ en trek de stad in.
Ik heb het allemaal gezien en gedaan hoor: de buiten- en binnenkant van de kathedraal Saint-Corentin, het Musée des Beaux-Arts (uitzonderlijk: op maandag geopend), de middeleeuwse Rue Kéréon en de talloze zijstraten met de fraaie gevels en pleinen, de vele bruggen over de rivier en de kerk en het klooster van Locmaria op de plaats waar Quimper oorspronkelijk gesticht is.
Alles bij elkaar een behoorlijke wandeling (zei ik nou echt wandeling?) en dan is het noodzakelijk de verbrande calorietjes tussendoor weer aan te vullen. In een originele Bretonse crêperie bijvoorbeeld. Met een flinterdunne, vierkante crêpe avec salmon, met ernaast une bolée cidre. Zo’n bolée is wat ze bij ons in Holland een uit de kluit gewassen theekopje zouden noemen.
Of ik nog iets toe wens, vraagt de vrouw: ze hebben namelijk een origineel dessert Breton, bestaande uit regionale bakproducten. Samen met een dubbele espresso werk ik nog drie heerlijke stukjes gebak naar binnen (die crêpe was maar net genoeg). Pannenkoek en taart: medisch bewezen krachtvoer om weer nieuwe energie op te doen!
Wachtend tot ik aan de beurt ben in een winkel in het centrum raak ik aan de praat met de man voor me in de rij. Waar ik vandaan kom, hoe ik reis, wat ik al gezien heb en wat mijn verdere plannen zijn. De gebruikelijke conversatie.
‘Als u de tijd heeft’, zegt de man, ‘rijdt u dan naar Locronan, dat is een middeleeuws stadje hier zo’n twintig kilometer vandaan. Helemaal in oude staat en beslist de moeite waard.’ Ik bedank hem voor de tip, haal in de loop van de middag bij het Office de Tourisme wat folders, zoek m’n kemper weer op en laat de stad achter me.
Middeleeuwse tip
Frits leest voor:
Als ik de parkeerplaats bij het middeleeuwse centrum van Locronan opdraai, wordt er vriendelijk naar me gezwaaid door een viertal mensen dat bij een camper staat. Ik parkeer m’n bussie naast hun voertuig.
‘Leuk’, beginnen ze, ‘een Hollander hier. Je komt zeker voor het middeleeuwse stadje hè? Dat is die kant op. Je mag er met de camper niet in, maar het is maar cinquante meter lopen hoor.’
‘Er staat op dat bord daar dat het hier tussen tien uur ’s avonds en negen uur ’s morgens verboden is voor campers’ zeg ik. ‘Jammer, ik had hier wel willen overnachten.’
‘Wij hebben vorige nacht op een prachtige plek gestaan’, zegt een van de vrouwen, ‘wacht maar even’. Ze stapt haar camper in en komt even later weer naar buiten met een uitgebreid, handgeschreven logboek van hun reis. ‘Hier’, wijst ze aan, ‘in Plonevez Porzay aan de Plage de Sainte Anne. Schitterende plek met uitzicht op zee.’
Ik bedank voor de tip, wens ze een bon voyage en als ze vertrekken, nemen we hartelijk afscheid alsof we elkaar al jaren kennen. Ach ja, camperaars onder elkaar, nietwaar?
Ze hebben geen woord teveel gezegd, die twee echtparen: wat een prachtige plek en wat een mooi uitzicht. Weliswaar niet zo dicht aan zee als ik op eerdere plaatsen heb overnacht (waarschijnlijk sta ik niet precies op de plek die het viertal bedoelde), maar daarom niet minder fraai. En wat het allemaal nog fijner maakt: het is ook nog eens heerlijk weer. Ik ben de laatste om te klagen over de weersomstandigheden (ieder weertype heeft wel wat), maar een lekker zonnetje is toch wel meegenomen. Voor de eerste keer deze reis gaat mijn zijraampje en de schuifdeur open. Voor het eerst hoef ik mijn warme pantoffels niet aan. Voor me de duinen, een kerktoren en een dorpje. Achter me de zee. God in Frankrijk. Wie doet me wat?
11 april 2016 – 62 km
P Plage Sainte Anne – N 48 08.033 W 04 16.120
Tegen zonsondergang loop ik nog even naar zee. Moet je gezien hebben #10…
Het is best nog wel een eindje lopen van m’n bussie tot ik aan zee sta. Eerst moet ik een flink stuk land oversteken, begroeid met mossen, gras en distels. Aan het eind daarvan is een pakweg zeven meter brede haag van in elkaar gegroeide venijnige doornstruiken op borsthoogte. Geen doorkomen aan. Ik loop langs die rij maquis tot ik een platgetreden smal paadje zie. Daarna moet ik nog een stuk duin op, duin af, maar dan sta ik ook aan zee. Ik ga in het helmgras zitten en maak mijn foto’s.
Terug naar m’n bussie overvalt de duisternis me. Wat wordt het snel donker als die zon eenmaal onder is. Zo goed mogelijk probeer ik dezelfde weggetjes te volgen. Door de duinen is dat geen probleem, maar bij de ‘doornengrens’ aangekomen, zie ik nergens het smalle paadje. Ik sta met m’n bussie helemaal alleen op mijn overnachtingsplekje, in de verste verte is geen mens te bekennen, het wordt alsmaar donkerder en ik begin me zorgen te maken.
Gelukkig ontdek ik net op tijd ‘mijn’ paadje. Opgelucht begin ik tussen de stekelige struiken door te lopen. Tot halverwege. Dan houdt het paadje op. Ik probeer nog me door de struiken heen te wurmen, maar moet het na een paar meter opgeven: te dicht, te stekelig, ondoordringbaar. Met steeds meer schrammen op mijn handen ga ik terug. Zwetend van (in)spanning -het is nu echt bijna donker- loop ik op goed geluk naar links en ontdek niet veel later de gezochte doorgang.
En wat ben ik opgelucht als ik na die struikenbarrière uiteindelijk m’n bussie weer bereik. Als ik op de bank neerplof, steken de doornen door mijn broek heen in mijn billen. Ik trek de broek uit en haal de stekels eruit. Maquis, ik heb het ooit vroeger op school geleerd, was de geuzennaam van de Franse verzetsgroepen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De leraar had toen ook uitgelegd waar die naam vandaan kwam: onverzettelijk, onbreekbaar, niet te buigen. Vanavond heb ik aan den lijve die betekenis (pijnlijk) ervaren. Ik was het bloed van mijn handen, maak een kop koffie en bekijk de foto’s. Nou ja, die zijn tenminste gelukt…
Zoete broodjes bakken
Frits leest voor:
Op stap met m’n bussie mag ik graag kant en klaar gesneden wittebrood eten. Lekker makkelijk en bovendien, zei mijn moedertje het al niet? ‘Wittebrood, daar zit ook alles in wat een mens nodig heeft.’
Hoe goed ik in de winkel ook zoek, hoe goed ik de verpakking ook lees, ik kom regelmatig met het verkeerde brood thuis. Smeer ik een boterhammetje, leg ik daar een lekker plakje brie op, neem ik een hap: zoet! Kijk ik nog eens goed op de verpakking, lees ik pain pur beurre et à la crème fraîche. Crème fraîche!
Ik degradeer de witte boterhammetjes tot ontbijtsneetjes en ga morgen nieuw hartig-beleg-brood kopen. En nog beter de verpakking lezen!
Lentelicht
Frits leest voor:
‘Kijk’, begint de oma met kleinkind tegen me als ik in de Notre Dame de Roscudon naar het Mariabeeldje aan de muur sta te kijken met de prachtige lichtinval door de gebrandschilderde ramen. ‘Kijk: de hele winter staat de Heilige Maagd in het donker, maar in de lente als de zon weer begint te schijnen, is zij gehuld in prachtige kleuren.’ Ik geef toe, dat het een schitterend gezicht is en nadat ze haar kleinkind nog even heel trots in het Engels tot tien laat tellen (formidable!), groet ik haar en verlaat de kerk weer.
Een uurtje geleden had ik m’n bussie op het parkeerterrein bij de school in Pont Croix neergezet. Ik word met de dag meer comme les Français, want bij de eerste de beste Bar Tabac ga ik lekker buiten in het zonnetje op het terras zitten en bestel een kopje koffie. Tussen de andere Franse mannetjes-op-leeftijd, die elkaar –salut Maurice– begroeten, hun krantje lezen en een praatje beginnen. Hoe simpel en ongecompliceerd kan het leven zijn. Ik spiegel me er graag aan.
En na de koffie dus die kerk. Met die oma.
En daarna het historisch centrum van Pont Croix, petite cité de caractère. Met de geveltjes. En de smalle straatjes. Eerlijk gezegd, heb ik het wel zo’n beetje gezien allemaal. Al een paar dagen bezoek ik kathedralen en kerken, bekijk ik middeleeuwse geveltjes en straatjes en slenter ik door oude stadscentra. Ik raak een beetje historisch verzadigd. Ik hoef even geen steile, ruwstenen straatjes meer te beklimmen. Ik hoef even geen middeleeuwen meer. Allemaal prachtig, maar ik heb mijn grens bereikt.
Van de mevrouw in het Office de Tourisme krijg ik toestemming te overnachten naast het muurtje van het wandel- en fietsparcours langs het Goyen estuarium. ‘Eigenlijk niet toegestaan’, zegt ze, ‘maar ach, het is april. Gaat u er maar fijn staan.’
Doe ik. En de rest van de dag? Niets. Lekker m’n gemak er van nemen. Een beetje tuttelen. En kijken naar de fietsers en wandelaars. Inspannend genoeg…
12 april 2016 – 33 km
Pont Croix – N 48 02.416 W 04 29.666
Foldertaal
Frits leest voor:
Waarom zal ik mijn hoofd breken over een tekst over Concarneau?
Ik laat gewoon de folder spreken:
De blauwe stad
Concarneau toont veel versies van het maritieme schouwspel en elke versie is nog beter dan de vorige. Haar verleden als kustvaarthaven en vesting komt bijeen in de dikke vestingmuren die in de 17e eeuw door Vauban zijn voltooid. Het belang van haar havenverleden wordt geïllustreerd door de 200 vissersboten aangemeerd bij de kades en de drukke visafslag. Op de zandstranden en bij de jachthaven spelen zich de badplaats- en watersportactiviteiten af.
De tijd heeft er geen vat op
Wees gewaarschuwd: de ommuurde stad is een van de meest bezochte plekken van Bretagne. ‘s Zomers kunt u uw bezoek beter in de ochtend plannen. Gelegen op een eilandje van 350 m lang en 100 m breed onderscheidt de ommuurde stad zich door haar vriendelijke klokkentoren en zonnewijzer. Via twee bruggetjes bereikt u de deuren van de vestingmuren.
De verkeersader, de Rue Vauban, wordt omzoomd door mooie huizen met uithangborden in de stijl van de stad. Aan weerzijden van de verkeersader glippen geplaveide straatjes weg naar de vissershaven. Sla bij uw bezoek de mooie fontein van de Place Saint-Guénolé niet over. Goede (foto)vangsten…
13 april 2016 – 92 km
Pont Aven – N 47 51.492 W 03 45.069
Min en plus
Frits leest voor:
Min
Ik krijg een sms van de garage in Quimper: helaas, er is iets fout gegaan met de bestelling van de onderdelen voor m’n bussie. Die worden nu pas donderdagmiddag geleverd. De geplande reparatie op woensdagmorgen kan dus niet doorgaan en wordt verzet naar vrijdagmorgen. Of ik daarmee akkoord ga. Betaald heb ik al, dus heb ik keus? Jammer wel, maar geen ramp. Ga ik over twee dagen terug naar Quimper.
Plus
Ik stap even na twaalven een havenkroeg binnen in Concarneau.
Ik heb ergens gelezen, dat de Franse restauranteigenaren zich ergeren aan Hollanders die hun zaak binnenstappen en ongevraagd zomaar ergens aan een tafeltje gaan zitten. Onbeleefd vinden ze dat. Dus ik wacht netjes aan de bar en kijk ondertussen de zaak rond. Het is al behoorlijk druk. Aan hun kleding te oordelen bestaat het merendeel van de clientèle uit schilders, stukadoors en andere bouwvakkers.
Als mij een tafeltje is toegewezen, kies ik voor het dagmenu van € 12,50. Voor dat geld mag ik een schaaltje heerlijke voorgerechten vullen aan het buffet en krijg ik daarna een bord met gekookte aardappelen, sperzieboontjes en een forse lap kalfsvlees, overgoten met roomsaus. Een mandje brood erbij, een fles water en smullen maar. En genieten van het gezelschap om me heen. Allemaal mannen, die met smaak aan de maaltijd zitten, die stukken stokbrood afscheuren en daarmee hun bord schoon vegen. Voor die mensen de gewoonste zaak van de wereld. Voor mij is het genieten: van de ‘eenvoudige, doch voedzame maaltijd’, maar vooral van de ambiance. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.
Na een crème caramel met koffie reken ik af, groet het gezelschap en stap tevreden naar buiten. Eigenlijk had ik op dit moment bij de garage in Quimper moeten zijn. Moet je toch niet aan denken…
Obelix in de regen
Frits leest voor:
Met meer dan tweeduizend uren zonneschijn per jaar ligt Carnac aan de meest zonnige kust van Bretagne.
Ik voel me danig achtergesteld. Ze doen het er natuurlijk om, die francofiele weergoden, want uitgerekend als ik er ben, regent het! En niet zo’n beetje ook. En het is koud. Waterkoud.
Het is maar goed, dat ik mijn zeiljack-van-ooit-op-de-boot heb meegenomen. Weliswaar helemaal achter in de kast gepropt (want wanneer zal ik dat nou nodig hebben?), maar vandaag haal ik het maar al te graag tevoorschijn.
Maar de gedachte niet naar Carnac te gaan, is niet eens bij me opgekomen. Hier staan namelijk -in ordentelijke rijen van ieder een kilometer lang- bij elkaar zo’n drieduizend menhirs. Moet je gezien hebben #11…
De bestuurder van het toeristentreintje-met-speelgoedlocomotiefje haalt met een wisser het ergste regenwater van de bankjes, gaat er daarna met een handdoek overheen en gebaart mij dan uitnodigend plaats te nemen. Er zit wel een dak op dat treintje en aan een kant hangt zo’n plastic flap (daar zit ik dan ook), maar het dak lekt en de flap kiert. Nog voor het treintje zich in beweging zet, zit ik al met een natte kont op het bankje.
Vijfenvijftig minuten duurt het ritje langs de menhirs. We kijkdruppelen langs de velden van Menec, Kerlescan en Kermario. Om boven het gekletter van de regen op het dak uit te komen, zet ik het koptelefoongeluid van de Vlaamse uitlegmevrouw fors harder.
‘Stoppen we nergens?’ vraagt het Engelse echtpaar naast me, ‘we willen op ons gemak kijken en foto’s maken.’ ‘Nee’, antwoord ik, ’toen ik een kaartje kocht, werd me verteld dat er maar één stop wordt gemaakt. Dat is bij de haven. Daar kunt u uitstappen en eventueel een hapje eten. Dit treintje is hop-on hop-off. Ieder half uur kunt u weer opstappen.’ ‘Strange’, is het enige commentaar van de Engelsman.
Strange vind ik het inderdaad ook. Het komt er op neer, dat iedereen vanuit het rijdende treintje zo goed mogelijk foto’s probeert te maken en dat we het moeten doen met wat er in onze oren wordt getoeterd: ‘Als u hier rechts het pad zou uitlopen, komt u bij de Reus uit Manilo, een menhir met een hoogte van 6,50 meter. Vanaf hier niet te zien.’ Zoef! We zijn er alweer voorbij…
Vijfenvijftig minuten is lang hoor als je met opgetrokken knieën op zo’n nat skai bankje zit. Behalve natter begin ik het ook steeds kouder te krijgen, ondanks mijn hemd met lange mouwen, daar overheen een dikke fleece en dan nog eens mijn zeiljack. Stijf, stram en verkleumd stap ik uit het treintje, zet in m’n bussie meteen de kachel aan en eet een boterhammetje. Gòh, in de albums van Asterix en Obelix is het altijd mooi weer…
Overnachten bij de kasteelheer
Frits leest voor:
Op weg naar Quimper, waar ik morgen een afspraak bij de garage heb, ben ik -op zo’n half uur, drie kwartier van de stad verwijderd- al vier keer bij een gesloten camping gestopt. Ik geef het op. Ga er van uit, dat Quimper campings heeft die wel het hele jaar geopend zijn.
Is dit echt de toerit naar de camping, Claire?
Het majestueuze smeedijzeren hek staat wagenwijd open en langzaam rijd ik de oprijlaan op. Claire-mijn-Garminnetje vergist zich niet, want na een paar honderd meter zie ik links de accueil waar ik mijn aankomst moet melden.
Ik word vriendelijk welkom geheten op de Orangerie de Lanniron, een landgoed dat vroeger aan de bisschoppen van Quimper behoorde, maar dat in 1969 werd ‘verbouwd’ tot golfcourt en camping. Ik kan het kasteel bezoeken en door de schitterend aangelegde tuinen wandelen. Mevrouw en mijnheer Massol en hun team wensen mij in ieder geval een aangenaam verblijf toe. Het staat allemaal te lezen in de papieren die ik bij de receptie ontvang.
Nadat ik -helemaal echt en officieel- mijn gegevens heb ingevuld, gaat de vrouw zoekend met haar vinger over de plattegrond van de camping en besluit, dat ik op P7 mag staan. Ik rijd met behulp van de plattegrond over de camping naar mijn plekje. Camping? Ik heb nog nooit zoiets gezien. Het is een schitterend aangelegd park met prachtige bosschages (op een camping zijn boompies en bossies, hier niet). En het aardige is: op het hele terrein kom ik geen andere kampeerder tegen. Alle plekken zijn leeg. Geen tent, caravan of camper te bekennen. Daarom moest die vrouw natuurlijk zo zoeken naar een plekje voor mij…
Zou dat uitgestorvene misschien te maken hebben met de prijs voor een overnachting? € 30,65 betaal ik voor mijn nachtje P7. En dan is het nog voorseizoen. Overal elders (nou ja op die drie andere campings waar ik overnachtte) betaalde ik tussen de elf en vijftien euro. Best wel aan de prijs dus deze Orangerie.
Dus (…) warm ik ’s avonds een blik Cassoulet van de Carrefour op (witte bonenprut met viande pur porc). Als dessert (ik eet op een landgoed natuurlijk geen toetje…) neem ik een kuipje yaourt à la Grecque, sur lit de fruits fraise van de Lidl. Ja, het moet uit de lengte of de breedte komen…
14 april 2016 – 233 km
Camping Lanniron – N 47 58.616 W 04 06.660
Nou, vooruit dan maar…
Nog één keer: bumper (merci Thanh).
Nog één keer: mooie geveltjes
En retour
Frits leest voor:
Het waait hard en het blijft hard waaien.
Het is koud en het wil maar niet warmer worden.
Het regent en het blijft regenen.
Door mijn gestaag heen en weer zwiepende ruitenwissers door zie ik een zwaar bewolkte hemel. In open stukken langs de route schudt m’n bussie in de wind.
In mijn voorbereiding staat nog één stad genoteerd: Vannes, jachthaven, vestingstad, middeleeuwse stad, stad van kunst en historie. Vannes dus nog bezoeken en daarna huiswaarts gaan, zoals in mijn oorspronkelijke plan?
Ik laat me nu toch een beetje leiden (lijden?) door de mindere weersomstandigheden. En bovendien: jachthaven? Vestingstad? Middeleeuwse stad? Was ik al niet eerder een tikkeltje ‘historisch verzadigd’?
Ik zet Claire-mijn-Garminnetje op ‘snelste route, tolwegen vermijden’, start de motor en begin noordwaarts te rijden. En verdraaid: na zo’n anderhalf uur trekt de hemel open en verschijnt er even later een zonnetje. Het blijft nog wel af en toe regenen en de wind gaat ook niet liggen, maar het ziet er in ieder geval aangenamer uit.
Ik stop, maak een kop koffie en trek mijn dikke fleece uit.
Als ik weer op pad ga, kan zelfs de verwarming van m’n bussie een paar tandjes lager. Gek hoor: normaal gesproken rijden de mensen naar het zuiden voor de zon en het mooie weer. Bij mij is dat het tegenovergestelde. Hoe noordelijker ik kom, hoe fraaier het weer. Nou ja, het zij zo. Ik gooi er mijn plannen niet voor om. Frits on the move, pardon: Frits en route. Op de terugweg dus, naar Nederland. Bon journée au France et au revoir!
En kijk: als ik een plekje voor de nacht heb gevonden, begint het gelukkig weer vertrouwd te regenen…
15 april 2016 – 521 km
P Montours – N 48 26.705 W 01 18.493
16 april 2016 – 380 km
P Neuilly-l’Hôpital – N 50 10.188 E 01 52.620
17 april 2016 – 584 km
P Goudswaard – N 51 47.606 E 4 16.478