Ljouwert
Mahnreise, leuk en aardig, maar eerst naar Leeuwarden voor mijn jaarlijkse bezoekje aan de Caravana. Zoals ik dat al jaren doe, overnacht ik op de grote parkeerplaats van het WTC-Expo in het hoekje van de Nederlandse Kampeerauto Club. Met mijn lidmaatschap van die club heb ik daar voor Є 17 een overnachting-met-stroom, een entreekaart voor de beurs en een parkeeruitrijkaart. Ik ben de enige niet die gebruik maakt van dit arrangement, getuige de vele campers die er op de eerste beursdag al geparkeerd staan.
Als ik ’s middags op mijn fietsje stap om in het centrum van Leeuwarden wat boodschapjes te doen, merk ik pas goed hoe koud het is: weliswaar slechts vier graden onder nul, maar er staat een venijnige wind, die dwars door mijn luxe leren handschoenen waait. Dikke, warme handschoenen staan dan ook bovenaan mijn lijstje als ik mijn fiets op slot zet voor de winkel van Zeeman. Voor vier euro ‘investeer’ ik in warme handen. Ze zien er natuurlijk niet uit, die handschoenen, maar zijn wel lekker warm, net als die foeilelijke oudemannenpantoffels die ik even verderop bij de Schoenenreus koop.*)
Nadat ik mezelf getrakteerd heb op een Ljouwerse kapsalon (de snack uiteraard, moet er niet aan denken naar de kapper te gaan!), trap ik mezelf warm, terug naar m’n bussie. Daar staat mijn kacheltje dag en nacht probleemloos te snorren, dankzij mijn vlak voor deze trip aangeschafte gasflesverwarmingsdeken.**)
En heb ik nog iets gekocht op de beurs? Reken maar!
Een levensecht bord, dat normaal gesproken bij een officiële camperplaats staat. Lijkt me reuze handig om altijd bij me te hebben. Overnacht ik dan in de toekomst ‘wild’, zet ik simpelweg dat bord neer, waar ik ook ben. Handig toch?
*) Beter mee verlegen, dan om verlegen, zei mijn moeder altijd. Horen dan ook bij de standaarduitrusting van m’n bussie en komen altijd van pas.
**) Heb ik dus vorig jaar mijn twee flessen propaangas laten vervangen door een LPG-fles met een buitenvulaansluiting, merk ik, dat die LPG niet brandt bij lage temperaturen. LPG is namelijk een mengsel van propaan en butaan. Propaan vergast (bijna) altijd, maar laat nou dat butaan onder de vijf graden niet willen branden. De oplossing: een (voet)verwarmingsdekentje, dat met twee elastieken om de gasfles wordt bevestigd. Het werkt op 220V, houdt de gasfles op temperatuur en m’n gassie doet het altijd.
Uit-zicht
De route van Leeuwarden naar Bremen (waar Mahndorf ligt) loopt via Groningen. En wat stippelt Claire-mijn-nieuwe-Camper-Garminnetje een prachtige binnendoorroute voor me uit!
Geniet ik al domweg van afslagen met verwijzingen naar Garyp, Tytsjerksteradeel, Ureterp en Swichem (zal m’n bootverleden wel zijn), het Friese landschap doet daar nog eens een schepje bovenop. Het is eind januari en het vriest. Ik rijd door een winters landschap met besneeuwde akkers. Rijp zit op alle bomen en struiken. Op de slootjes ligt een dun laagje ijs.
Schitterend. Tenminste, wat ik ervan meekrijg, want eerlijk gezegd: ik zie er weinig van. Wat een mist!
Grotegaste
Eén van de verbeteringen in de nieuwe Claire-mijn-Camper-Garminnetje is de grote database met (ASCI-)campings en camperplaatsen. Ik weet wel, dat ik zo’n database ook op mijn tablet heb, maar geïntegreerd in mijn routeplanner lijkt me een hele vooruitgang. Net over de grens in Duitsland, besluit ik die nieuwe optie uit te proberen.
En het werkt. Wat een keuze in campings en camperplaatsen krijg ik voorgeschoteld en wat word ik er probleemloos naar toe geloodst! Maar wat een teleurstelling als de een na de andere camping gesloten blijkt te zijn of de camperplaatsen me niet bevallen. Ik heb geen zin meer nog langer kilometers rond te rijden en stop (ouderwets dan maar) bij een boer op een trekker aan de kant van de weg. ‘Een camping? Eentje die open is? Daar bent u vlakbij hoor. Het eerste weggetje gaat u links en dan für etwa zwei Kilometer nach oben. Dan bent u in Grotegaste en daar is een camping.’
Grotegaste dus. En die camping staat nou net niet in Claire-mijn-Garminnetje. Stomme Claire! ‘Het eerste weggetje links’ is een doodlopende weg. Als ik aan het eind van die weg ben, staan daar een kerk en een brandweerkazerne. Tegenover de kazerne is een parkeerplaatsje en een veldje met wat speeltoestellen. Geen camping te bekennen. Zo stom was Claire dus niet.
Tegen beter weten in, bel ik aan bij het huis naast de kazerne.
Een vrouw met een lange lap om haar middel (is het een rok?) en een groezelig shirt doet open. Ze veegt met een vermoeid gebaar haar vettige haar uit haar gezicht en kijkt me nors vragend aan. Of hier ook een camping is, vraag ik in mijn beste Duits. Ze kijkt me verwonderd aan, neemt niet de moeite de sigaret uit haar mondhoek te halen en zegt: ‘Een camping? Hier? In Grotegaste? Dan bent u echt verkeerd.’
Geen zin om nog verder naar een overnachtingsplek te zoeken, wijs ik op het parkeerterreintje tegenover haar huis en vraag ik of daar mag overnachten. ‘Dat maakt me helemaal niks uit’, zegt de slonzige sigaret, onverschillig haar schouders ophalend, ‘dat terreintje is van de Gemeinde. Dus als u wilt…’
Dat wil ik wel. Ik bedank de vrouw. Ze haalt de sigaret uit haar mond en piekt de peuk met een zwiep rakelings langs me heen de straat op. Dan mompelt ze iets dat op gute Nacht lijkt en sluit resoluut de deur. Ik denk er het mijne van, parkeer m’n bussie, zet de kachel aan en maak een kop koffie. Prima plekkie wel. Lekker stil. Rustig ook met het kerkhof schuin tegenover.
Oeps!
Onrustig geslapen vannacht.
Om een beetje beschut te staan tegen de kou heb ik gisteren naast een blokhutachtig huisje geparkeerd op mijn overnachtingsplek. ’s Nachts steekt de wind op. M’n bussie staat zachtjes te schudden, maar dat is het ergste niet. Aan dat blokhutje zit een luik en door de storm staat dat te klapperen. Nog niet erg, ware het niet dat het ijzeren scharnier daarbij een naargeestig piepend geluid maakt. Ik word er regelmatig wakker van, geef mijn kussen een stomp en dommel-doezel de nacht door.
Maar wat een verrassing als ik ’s morgens de rollo’s open doe! Het heeft niet alleen gestormd vannacht, maar ook gesneeuwd en ik sta in een schitterende winterwereld. Prachtig! Als ik de (Nederlandse) radio aanzet, hoor ik dat het in ons landje bar en boos is. De ANWB waarschuwt voor sneeuw en ijzel en raadt automobilisten aan thuis te blijven of hun snelheid aan te passen. Er wordt volop gestrooid en de treinen rijden (uiteraard…) een aangepaste dienstregeling. Maar ja, dat is Nederland. Hoe de situatie in Duitsland is, kan ik niet zien, want het is nog te donker buiten. Ik zoek op de radio een Duitse zender: vijf centimeter sneeuw is er gevallen, maar geen verkeersmeldingen. Geen paniek dus. Nu had ik daar al geen last van, dus zodra het licht is, ga ik op weg. Op naar Mahndorf!
Terwijl ik dit schrijf, bedenk ik me ineens, dat het in Duitsland verplicht is winterbanden te hebben. Oeps, die heb ik dus niet. Nou ja, zal zo’n vaart niet lopen toch? En dan: hoe moet ik dat allemaal weten…
En nog een verrassing.
Als ik bijna klaar ben om te vertrekken (de motor draait al een tijdje warm), zie ik mijn overbuurvrouw diep in haar jas gedoken en met een capuchon op door de sneeuw in de richting van m’n bussie schuifelen. Komt waarschijnlijk klagen over het langdurig stationair draaien van mijn motor, denk ik, indachtig haar afstandelijke houding van gisterenmiddag. Op voorhand geef ik haar al gelijk, want eerlijk gezegd, is het best a-sociaal wat ik doe.
Ik schuif de deur open en wens haar een goede morgen. ‘Gute Morgen‘, beantwoordt ze mijn groet vriendelijk. Of ik misschien trek heb in eine heiße Tasse Kaffee, want ik zal het wel koud hebben gehad vannacht in mijn Wohnmobil en ze heeft de koffie klaar, dus als ik wil…
En zo zit ik even later bij haar in de keuken. Terwijl ik met kleine slokjes van mijn hete koffie drink en naar haar verhalen luister, bedenk ik me, dat ik gisteren weer eens te snel heb geoordeeld. Wat een netter Frau is dit! Wat kan een mens zich vergissen. Of ik nog een twee kopje wil? Aber gerne!
Schuiver
Wat ziet het landschap er fantastisch uit als ik wegrijd van mijn overnachtingsplekje in the middle of nowhere op weg naar Bremen. Er ligt inmiddels een dikke laag sneeuw en de weggetjes -voor zover die te zien zijn- liggen er ongerept bij. Er is nog niet gestrooid. Er zijn nog geen schuivers voorbij gekomen. Mijn bussie is vanmorgen het eerste voertuig dat sporen trekt in deze witte wereld. Twintig kilometer per uur rijd ik, soms nog langzamer. Harder rijden is niet verantwoord. Maar wat is het mooi. Heel af en toe zie ik iemand het pad voor zijn boerderij schoonvegen. Ik word gegroet en nagekeken. Tuffend door deze oogverblindende witte schoonheid geniet ik van elke kilometer die onder mijn wielen doorknarst.
Tot m’n bussie plotseling, zonder enige aanleiding, op een kaarsrecht stuk weg een schuiver maakt. Langzaam, tergend langzaam glijd ik naar de linkerkant van het weggetje. Ik laat mijn gas los, stuur bij en weet m’n bussie uit de berm te krijgen. Maar nu slip ik naar de rechterberm. Wat ik precies gedaan heb, weet ik niet, maar tot mijn geluk krijg ik m’n bussie weer op het rechte spoor en op de weg. Ik haal even diep adem en prijs mezelf gelukkig dat het zo goed afgelopen is. Ik stap uit en bekijk wat ik heb ‘aangericht’: achter me staan dikke, zwarte slipsporen in beide bermen en er ligt een hectometerpaaltje op één oor. Dat paaltje heeft een veeg op m’n deur gemaakt, maar die is er wel uit te poetsen. Lekker belangrijk trouwens. Ik kan er niet mee zitten. Ben allang blij dat ik met dat bussie van me nog op vier wielen sta in plaats van op z’n kant langs de sloot. Mijn uitstaptreetje, dat vanmorgen bij het wegrijden al vastgevroren zat en niet meer naar binnen wilde, zit inmiddels muurvast met aangekoekt ijs.
Als ik van de schrik ben bekomen, besluit ik letterlijk het roer om te gooien. Mijn route naar Bremen via ‘kortste weg binnendoor’ lijkt me niet langer verantwoord en ik laat Claire-mijn-Garminnetje een snelle route over hoofdwegen berekenen. Maar eer ik die grote weg bereik, moet ik zeker nog dertig kilometer binnendoor. Het weer verslechterd met de minuut: het gaat harder sneeuwen en het wordt ook mistig. Van het schitterende landschap zie ik niet veel meer. Ik krijg pijn in mijn handen van het krampachtig sturen en mijn ogen beginnen te branden van het getuur door de voorruit. Gelukkig past het overige verkeer zich ook aan de omstandigheden aan, maar het is vermoeiend rijden en vooral veel glibberen. Ik tel de kilometers af naar de A27. Nog 24, nog 18, nog 12… eindelijk, daar is de oprit. Nooit kunnen denken, dat ik -gek op de kleinste binnendoorweggetjes en gehuchtjes- tijdens een campertrip zo zou uitkijken naar een snelweg. Maar het is een stuk gerieflijker rijden, ook al is er maar één rijstrook goed berijdbaar en ligt de snelheid van het verkeer op zo’n tachtig kilometer per uur. Hard zat. Bremen loopt niet weg.
Mahndorf
En daar is-ie dan: de afslag Mahndorf!
Ik voeg uit en rijd dit voorstadje van Bremen binnen.
Niks bijzonders eigenlijk en een behoorlijk doorsnee-Duits-plaatsje. Als ik een andere achternaam zou hebben gehad, was ik nooit op het idee gekomen hier naartoe te rijden, maar nu: ach, het heeft wel wat.
Ik rijd via de Mahndorfer Heerstraße naar het station en vraag aan een wachtende reiziger of hij me op de foto wil zetten. Hij reageert wat verbaasd op mijn verzoek, maar als ik me voorstel en hem wijs op het bord met www.mahn.tv op de achterkant van m’n bussie wordt alles hem duidelijk. ‘Aber selbstverständlich! Herr Mahn. Ja, ja. Mahndorf! Alles klar…’
En eigenlijk was dat het wel. Niet wereldschokkend. Wel leuk om er geweest te zijn.
Blöder Unsinn
Het is hartje winter en dan kun je verwachten, dat het merendeel van de campings gesloten is. Thuis had ik dan ook al een camping in of nabij Bremen gezocht en gevonden, die het hele jaar geopend is.
Claire-mijn-Garminnetje brengt me keurig tot aan de ingang van deze Camping am Stadtwaldsee aan de Hochschulring in Bremen. Maar als ik bij de deur van de Anmeldung kom, is die op slot. Er hangt een briefje, dat de receptie alle werkdagen geopend is. Zaterdag en zondag is er niemand aanwezig. En wat voor dag is het vandaag? Juist: zaterdag! Wat een onzin: een stadscamping die in de maanden januari en februari in het weekeinde een onbemande receptie heeft! Een weekendje Bremen? Leuk. Maar dan niet op de camping. Ik probeer nog bij de slagboom wat binnenkomende kampeerders over te halen me te helpen, maar zonder resultaat. Gelukkig is het bijbehorende restaurant, dat niets met de camping te maken heeft, wel open en daar knabbel ik mijn ergernis weg met een pizza tonno.
Terug in m’n bussie vindt Claire-mijn-Garminnetje een camperplaats aan de andere kant van Bremen. Ik negeer de waarschuwing, dat ik, om die plek te bereiken, door een Umweltzone moet rijden en ga op weg. Na een krap half uurtje bereik ik de camperplaats. En wat voor een. Tweehonderd campers kunnen er staan. Er zijn elektrazuilen. Er is internet. En het kost me Є 13 per nacht. ‘Ik moet u wel zeggen, dat de toiletten niet beschikbaar zijn met deze vorst’, zegt de beheerder, ‘maar als u dat geen probleem vindt, zoekt u dan maar zelf een plekje uit en kom straks even met me af rekenen. Geef ik u meteen de code voor het internet.’
Er staat maar een tiental campers op het immense terrein. Ik parkeer m’n bussie, sluit de stroom aan en maak een kop koffie. Wie doet me wat? Niet in Bremen, toch in Bremen.
Mahlzeit!
‘Klopt’, zegt de beheerder van de camperplaats, ‘daar verderop, etwa driehunderd Meter von hier, waar u die lichtjes ziet, is een restaurant. Goed eten en niet duur. Hun specialiteit is kool met allerlei vlees. Ik kan het u aanraden.’
Het is warm en druk als ik restaurant Der Kuhhirte binnenstap. Veel gezelschappen, waarvan het ene regelmatig in meerstemming gezang uitbarst en er bij het andere al de nodige alcohol heeft gevloeid, getuige de decibellen die zij produceren. En kool is inderdaad de specialiteit hier. Sterker nog: er staat nauwelijks iets anders op de eenvoudige kaart. Groene kool, witte kool, bloemkool, bruine kool (?). Dampende schalen vol zie ik de serveersters naar de tafels brengen.
Ik bestel een Weizenkorn en een grote Becks en besluit het er van te nemen. ‘Doet u mij maar het Grünkohlmenu‘, zeg ik tegen de serveerster, ’tenminste als u me eerst even uitlegt wat het woordje satt betekent, dat bij het menu staat.’
‘Satt wil zeggen, dat u onbeperkt kunt eten, mijnheer. En wilt u er dan gebakken aardappelen bij of Salzkartoffeln?’ Ik ben verkocht en laat het allemaal aanrukken: Hühnersuppen vooraf en dan de Braunkohl satt mit Bratkartoffeln, Pinkel, Kochwurst, Bauchspeck und Kassler.
Van dat ene portie eten zit ik al meer dan vol, dus die satt laat ik voorbij gaan. Maar goed ook, want ik kom er achter dat ‘eten zoveel je wilt’ alleen opgaat voor de kool en niet voor het vlees. Schaal na schaal zie ik bij de andere tafels aangevuld worden. Niet voor mij: van die enorme kwak groen heb ik de helft al laten staan.
Ik ben wel benieuwd naar het nagerecht. Rote Grütze staat er op de kaart. Geen flauw idee. Ook niet naar gevraagd. Verras me maar.
Nou, verrast word ik. Voor mijn neus staat een grote ijscoupe vol Rote Grütze: allemaal rood fruit dus. Besjes, framboosjes en weet ik al niet wat, met één duidelijke overeenkomst: allemaal bekkentrekkend zuur. Gelukkig is het overgoten met een Vanillesauce, maar om nu te zeggen dat ik zit te smikkelen. Nou ja, ik heb in ieder geval vers fruit gegeten…
Bremen
Eintausend zweihundert Meter is het vanaf Reisemobil Stellplatz Am Kurhirten naar het oude centrum van Bremen. Prima aan te lopen, volgens de beheerder van de camperplaats en -als ik dat wil- kan hij ook een taxi voor me regelen die me voor Є 5,50 naar de Altstadt brengt. Lopen? Een taxi? Ik heb toch niet voor niks mijn fietsje meegenomen? Even twijfel ik: als mein Fahrrad onderweg maar niet wordt afgepikt. Per slot van rekening ben ik in Duitsland…*)
Het is koud, er liggen nog resten sneeuw van gisteren en af en toe valt er een spatje regen. Niet bepaald omstandigheden om een stad te bezoeken, maar in mijn geval ideaal. Het is elf uur en er zijn nauwelijks mensen op straat. Wel de nodige groepen grijze duiven, die met een Reiseführer door het centrum worden geloodst.
Af en toe blijf ik even bij zo’n groep staan om wat informatie op te vangen. Over de Schnoor bijvoorbeeld, de oudste wijk van Bremen met kronkelige steegjes en 15e en 16e eeuwse huisjes.
Natuurlijk bekijk ik in de Altstadt de St. Petri Dom en sta ik stil bij Roland, het ‘vrijheidsbeeld’ van Bremen op het Marktplein (het grootste standbeeld van deze ridder in Duitsland, hoor ik een gids zeggen). Ik loop langs het Rathaus, sla de hoek om en sta oog in oog met het beroemde standbeeld van die Bremer Stadtmusikanten uit het sprookje van de gebroeders Grimm. Nou ja, oog in oog: mijn uitzicht op het beeld wordt behoorlijk belemmerd door de zoveelste groep gecapuchoneerde senioren. Ik wacht even om een foto-zonder-toeristen te kunnen nemen en luister ondertussen naar het verhaal van de gids.
Grappig wel: als u een wens wil doen, dames en heren, gaat u recht voor het beeld staan en kijkt naar de kop van de ezel. Pak dan met beide handen de voorpoten van de ezel stevig vast (en niet de snuit, niet de staart, waarschuwt de gids). Knijp nu uw beide ogen stevig dicht en doe uw wens. Laat de poten los, kijk de ezel nog even aan, draai u om en loop weg naar het westen (de gids wijst de richting aan). Om de wens werkelijk te laten uitkomen, mag men vierentwintig uur niet omkijken in de richting waar de Stadtmusikanten staan. En denk erom, dames en heren, beëindigt de gids zijn verhaal: u moet de ezel met twee handen vastpakken anders is het of de ene ezel de andere de hand schudt! (Lachen…)
Voor me in de groep staat een stijf gearmd echtpaar. Al tijdens de uitleg van de gids begint de vrouw haar man in zijn zij te porren. Zo’n wens, dat is wel wat voor hem, laat ze hem weten. De man reageert stoïcijns. Als de gids klaar is met zijn verhaal, duwt de vrouw haar man in de richting van de beeldengroep. Hij kijkt haar van opzij ongelovig aan, haalt zijn wenkbrauwen op en trekt haar bij de groep vandaan. Andere leden van het gezelschap doen wel een wens: een beetje lacherig pakken ze de glimmende bronzen poten vast en sluiten hun ogen. Op een afstandje bekijkt ‘mijn’ echtpaar dit ritueel. Aan haar houding zie ik, dat de vrouw nog een laatste poging doet, maar de man schudt gedecideerd zijn hoofd en kijkt neutraal een andere kant uit.
Ook bij een putdeksel op het Marktplein staat een groepje senioren. Ze verdringen zich om een muntje in een gleuf te gooien en hebben de grootste lol als er dan vanuit de put het slecht ingeblikte geluid van een ezel, een kat, een hond of een haan opklinkt. ‘Ein Mal noch, ein Mal noch’, jutten ze elkaar op en iedere keer schieten ze weer in de lach als er zo’n dierengeluidje klinkt. Ik heb oogcontact met de gids die terzijde van de groep het gebeuren welwillend glimlachend bekijkt. Nauwelijks merkbaar trekt ze even haar schouders op. ‘Tsja’, zeggen haar ogen…
Niks voor mij, dat wensen doen en muntjes gooien. Kinderachtig.
Nee, dan die Kerstman die ik in een straatje zie staan. Daar wil ik wel mee op de foto. Da’s tenminste een volwassen actie. Toch?
*) Flauwe opmerking, moet ik niet meer doen, zeventig jaar na de oorlog. Zal wel komen doordat die gedachte me met de paplepel is ingegeven.
Hallo?
Dacht ik toch altijd, dat die Duitsers zo’n beleefd volkje zijn. Nou, dat valt vies tegen.
Heb ik in m’n bussie de radio aanstaan op de Westdeutsche Rundfunk, kijk ik op de display, staat daar een keurig: Hallo.
Beleefd toch? Maar direct na deze begroeting spreken ze me wel heel erg unhöflich aan…
Mahnreise #2
Door omstandigheden moest ik in januari mijn Mahnreise na Bremen afbreken. Als ik in november van hetzelfde jaar een reis door Denemarken*) maak, bedenk ik me op het eind van die trip dat ik die afgebroken Mahnreise best kan afmaken.
Mahndorf had ik al afgevinkt. Mahnburg en Mahnbrück nog niet. En daar kwamen nog wat andere plaatsjes bij. Wat te denken van Fritz am Sand en Fritzdorf? Als ik nu toch bezig ben.
Also, jetz geht’s weiter. Fahren mit das Wohnmobil!
Deutschland
Twee dingen vallen me op, de eerste kilometers op Duits grondgebied. Ik mis de verkeerslichten ‘aan de overkant’ van de kruising. Makkelijk was dat in Denemarken, vooral als ik als eerste bij een verkeerslicht stond, dat ‘mijn’ licht ook aan de overkant stond. Hoefde ik niet schuin omhoog te turen of het licht al oranje-groen werd.
En de snelheid waarmee mijn medeweggebruikers rijden. Opvallend hoe keurig de Denen zich aan de toegestane maximumsnelheid houden. Een weg waar je tachtig mag en dan een paar honderd meter voor of na een afslag zeventig? Ze doen het. Vijftig in de bebouwde kom? Ze rijden het. Rijd ik in Duitsland keurig de maximumsnelheid, zitten ze achter me te ‘duwen’ en zoeven me voorbij als het maar even kan (of net niet en moet ik in de remmen). Is nog even wennen na mijn ontspannen maand in Denemarken.
Mahnburg
Is mijn eigen dorpje klein, Mahnburg stelt nog minder voor.
Is mijn eigen dorpje rustig, Mahnburg is uitgestorven.
Ik stop bij het bord dat de gemeentegrens aangeeft. Ik wacht tot er iemand langs komt die me op de foto wil zetten. Ik maak een kop koffie en wacht. Ik ruim de koffieboel op en wacht.
Na een half uur komt er een man op een fiets voorbij. Natuurlijk wil hij een foto van me maken, zeker als ik hem mijn bordje achterop m’n bussie laat zien en hem vertel wat mijn achternaam is. Mahnburg dus. Kan van mijn lijstje af.
Bos in, bos uit
Hier waren Deutschland und Europa bis zum 13. April 1990 um 9 Uhr geteilt, staat er op een groot bord langs de weg. Ik stop en stap even uit. Vreemde gewaarwording om met m’n bussie in vrijheid op een plek te staan, waar vijfentwintig jaar geleden nog een muur stond, die de Bundesrepublik en de DDR van elkaar scheidde.
Een paar kilometer verderop begint een bos. Ik minder vaart en kijk uit naar een zijweggetje om te lunchen. Het rood-witte hek staat wagenwijd open, dus voel ik me uitgenodigd het bos in te draaien. Zeker een half uur rijd ik door dat immense bos met een gangetje van zo’n tien kilometer. Harder is niet verantwoord op dit ‘wegdek’. Ik heb geen idee meer waar ik ben. Ook Claire-mijn-Garminnetje heeft het opgegeven.
Ik stop bij een van de vele betonnen paaltjes die er staan. Ze zijn zo oud en verweerd, dat ik niet kan zien waartoe ze dienen. Vaag onderscheid ik een wapen. Oude grenspalen? Ook zie ik regelmatig ‘paalwoninkjes’. Uitkijkposten?
Uitgestorven stil is het. Af en toe zie ik een afgesloten weggetje met de waarschuwing Verboten Privat. Een lunchplekje zie ik niet, althans ik durf het niet aan m’n bussie in de zachte blader- en takkenberm te zetten.
Met meer geluk dan wijsheid kom ik dat bos weer uit. Ook Claire-mijn-Garminnetje weet weer waar ze is: even verderop ligt het gehucht Klein Bartesleben (natürlich!) en via drie boerderijen en anderhalve straat brengt ze me weer terug op de route.
‘Het bos bij Bartesleben?‘, zegt de eigenaresse van de Gaststätte in Beendorf als ze mijn mineraalwater brengt, ‘keine blasse Ahnung van wie dat is. En die betonnen zuiltjes? Weet ik niet. Die ‘huisjes op poten’, zoals u ze noemt, dat weet ik wel. Die zijn voor de jacht. Daar zitten de jagers in. En heeft u al een keuze kunnen maken uit ons menu?’
Ik heb mijn oog laten vallen op de grill-platte met vijf verschillende soorten vlees. Ik bedoel: een beetje verdwalen in een bos is leuk, maar er moet wel geluncht worden, nietwaar? ‘En doet u er maar Bratkartoffeln bij enne… groente?’, vraag ik voor de vorm. Jammer genoeg (…) hebben ze die niet, maar, zegt de vrouw: ‘In de sauzen over het vlees zit paprika en uien.’ Gelukkig maar…
Even later wordt me alvast een kleiner Gruβ aus der Küche gebracht: wat stokbrood en een peterselie-appel sausje. Ik geniet ervan, ook van mijn hoofdmaaltijd en bedenk ondertussen, dat het voor vandaag wel weer mooi genoeg is geweest. Of het gestattet ist dat ik op de parkeerplaats achter de Gaststätte blijf overnachten, vraag ik. Dat mag, ‘omdat het maandag is’ (?). Ik besluit mezelf lekker te verwennen. Terwijl ik de code van hun internet opberg, informeer ik vanaf hoe laat ik morgenochtend kan ontbijten. ‘Vanaf zes uur is er iemand in de keuken, dus kijkt u zelf maar.’ Dat zal ik doen ook, morgenochtend, op mijn ‘wilde’ overnachtingsplek aan de Schulplatz in Beendorf.
Hoera!
Er ligt een stapel shirtjes met korte mouwen in het kastje boven mijn bed en achterin m’n bussie staan nog twee kratjes ‘voor reserve’. Vandaag, op de vierendertigste dag van mijn trip, loopt de temperatuur ’s middags eindelijk zo lekker op, dat ik voor de eerste keer zo’n shirt met korte mouwen aan kan trekken. Hoera!
Dom of Kik?
Ik rijd door de ochtendspits van de stad, die bekend staat om haar halve bollen (de oplettende lezertjes moeten nu maar even in hun middelbare school-natuurkunde-geheugen duiken). Wat ben ik blij dat Claire-mijn-Garminnetje me door de drukte loodst, want door de laagstaande zon kan ik nauwelijks borden onderscheiden. Als ze meldt dat ‘de bestemming is bereikt aan linkerzijde’, sta ik bij de beroemde Sankt Katharina Dom. De deuren zijn nog gesloten. Hindert niet: ik maak een kop koffie, bel het thuisfront en groet ondertussen vriendelijk twee parkeerwachters die de Parkscheine controleren. Die heb ik voor het gemak maar even niet uit de automaat getrokken, maar dat blijkt geen enkel probleem, want de twee uniformen groeten me lachend terug en vervolgen hun weg. Ondertussen overweeg ik wat te doen na de koffie. Zal ik wachten tot de Dom open gaat of zal ik…
Ik neem een beslissing, start en roep tegen Claire-mijn-Garminnetje dat ik naar Zeeman wil (ik probeer ook maar wat). Zeeman? Claire snapt het nog ook en laat me weten, dat ik daar over twaalf minuten zal aankomen. Ik rijd weg bij de Dom en parkeer inderdaad een klein kwartiertje later bij een enorme Kaufland. Daar binnen en geen zin om te zoeken, schiet ik een bezoeker aan om de weg te vragen. Als ik ook de aard van mijn boodschappen uitleg en het gebruik ervan, reageert de vrouw met een beslist: ‘Nein, nein, dan moet u niet bij Zeeman zijn. Gaat u maar naar Kik, dat is op de eerste etage. Daar zijn ze viel billiger!‘ Wat een goeie tip, want daar liggen ze in een graaibak: bundeltjes van vier onderbroeken voor € 3,99!
Had ik -toen ik besloot mijn Denemarkentrip te verlengen- keurig mijn medicijnen en rookwaar gecontroleerd, pakte ik vanmorgen mijn laatste schone weggooi-onderbroek. Was ik even vergeten naar te kijken. Maar zie: voor een euro per stuk bij de Kik kan ik er weer even tegen. En voor dat geld gaat zo’n onderbroek na het dragen –toedeledokie– de vuilnisbak in. Kicken!
Bauhaus
Heb ik al een meer dan gemiddelde belangstelling voor de landen van het (voormalige) Oostblok (hoeveel kilometers zou ik daar al hebben weggetrapt?), als ik op de bewegwijzeringbordjes Dessau zie staan, móet ik daar gewoon naar toe. Het ligt weliswaar niet op mijn route (welke route?), maar Dessau -onlosmakelijk verbonden met het Bauhaus– kan en wil ik niet missen. Terwijl ik er, een paar jaar na de Wende, ook al ben geweest tijdens een Zimmer-frei-zwerftocht.
En weer, net als toen, heb ik datzelfde, letterlijk adembenemende gevoel als ik de Gropiusallee opdraai. Dat gebouw alleen al: hard, strak en genadeloos. Daarin rond te lopen en te weten, dat een Walter Gropius, een Ludwig Mies van de Rohe, een Marcel Breuer en vele andere vernieuwende architecten en ontwerpers, dat vóór mij hebben gedaan. Ik kan niet onder woorden brengen wat het met me doet. Ik ben (voor de tweede keer) diep onder de indruk.
Ieder jaar bezoeken zo’n honderdduizend geïnteresseerden van over de hele wereld deze geboorteplaats van het Modernisme. Ze proberen iets mee te krijgen van de geest van deze invloedrijke School of Design. Honderdduizend bezoekers per jaar. En daar was ik er vandaag een van. Sentimentele ouwe kerel.
Evil thinking?
Aan de rand van het dorp eindigt de weg en gaat verder -afgesloten met een stevige rood-witte paal- als fiets- en wandelpad. Op het kleine, lege parkeerplaatsje zet ik m’n bussie neer voor de nacht.
Drie kwartier later komt er een auto ‘mijn’ parkeerplaatsje oprijden. De vrouw, ik schat haar een dertiger, stapt niet uit. Ze doet de zonneklep omlaag, bekijkt zichzelf in de make up spiegel en frunnikt wat aan haar kapsel. Nog geen vijf minuten later rijdt een tweede auto het terreintje op en parkeert naast de auto van de vrouw. De man met een glad kaalgeschoren hoofd stapt uit, doet de achterklep van zijn auto open en laat zijn hond eruit. De vrouw is ook uitgestapt. Ze omhelzen en zoenen elkaar en als de vrouw haar schoenen heeft omgewisseld voor laarzen, de man de hond heeft aangelijnd, lopen beiden in de richting van het wandelpad. Ze kijken even om naar dat ‘vreemde’ bussie dat hier geparkeerd staat. ‘Ja, ja’, denk ik met mijn dirty mind, ‘ja, ja…’
‘Niks ja, ja’, probeer ik andere gedachten te krijgen, ’trek nou niet meteen van die conclusies, Frits! Da’s natuurlijk gewoon een keurig getrouwd echtpaar. Zij is uit haar werk naar hier gekomen. Hij ook, maar heeft eerst bij hun thuis nog even de hond opgehaald. En nu gaan ze samen een eindje wandelen.’
Een flink eindje wandelen, want pas na een dik uur zijn ze terug. De hond springt weer in de kofferbak, de vrouw wisselt van schoeisel. Het kost beiden moeite afscheid van elkaar te nemen. Of moet ik zeggen: elkaar los te laten? De ene omhelzing volgt op de andere, dwalende handen over lichamen en zoenen, en zoenen en nog eens zoenen.
Ben ik een voyeur, dat ik dit alles zo nauwkeurig kan beschrijven? Tsja, ze staan op twee meter van mijn voorruit, bijna tegen mijn bumper aan. Ik moet het wel zien. Ik heb al hard gehoest, ik heb door m’n bussie gelopen, zelfs mijn schuifdeur met het nodige lawaai open en dicht gedaan, maar of ze trekken zich er niets van aan of ze merken mijn aanwezigheid niet, zo gaan ze in elkaar op. Drie keer laten ze elkaar los en lopen naar hun auto, even zovele keren draaien ze zich om en vallen weer in elkaars armen. Dan is het klaar. De vrouw stapt in, de man neemt nog even afscheid door haar geopende portierraam en daarna rijden beiden weg. ‘Naar hun huis, Frits, naar hun huis waar ze samen gelukkig getrouwd zijn. En hou’ nou eens op met die achterdochtige gedachten. Denk nou eens niet aan… Nee, ze zijn nu op weg naar hun huis. Hetzelfde huis! Waar ze samen wonen!’
Ik heb net mijn boterhammetjes op als er ’s avonds kort achter elkaar twee andere auto’s het terreintje oprijden. ‘Het zal toch niet’, denk ik, als een man en een vrouw uitstappen, als er uit de kofferbak een hondje springt, als ze elkaar vol passie begroeten en daarna in de richting van het wandelpad lopen. Met een half uurtje zijn ze terug. ‘Dat is vlug’, denk ik (en ik verbied mezelf ook maar aan het woord ‘vluggertje’ te dénken). Maar, vluggertje of niet (doe ik het toch!), het zal toch niet waar zijn: is mijn overnachtingsplek een meeting point?‘ Hoe heet het hier eigenlijk waar ik m’n bussie vanmiddag voor de nacht parkeerde? Straβe der Freundschaft. Juist ja.
Anders dan anders dagje
Bijna 183.000 kilometer staat er op mijn teller en volgens het kaartje in mijn portier moet ik (nou ja, m’n bussie) bij 195.000 kilometer of eind augustus voor een grote beurt naar de garage. Maar al een week staat er als ik start zo’n gereedschapsymbooltje in de display en een knipperende nul. Ik vertrouw maar op de boordcomputer en kijk dus al enige dagen uit naar een Citroëngarage. Volkswagen, Opel, BMW en Audi genoeg onderweg, maar geen Citroën te bekennen. Tot ik in het Gewerbegebiet Eula-West een groot pand zie van Autohaus Heuter.
‘Een grote beurt voor uw Wohnmobil?‘, zegt Herr Danny, ‘dat kan, maar vandaag niet meer.’ Hij kijkt even in de planning: ‘Morgen zou het kunnen om, even kijken, meteen om acht uur.’
Jammer, denk ik en ik vraag of ik dan ‘voor de deur’ kan overnachten. Dat is geen enkel probleem. Samen lopen we naar buiten en er wordt me een plekje aangewezen vlak naast de ingang van de showroom. ‘Kijk’, zegt Danny, ‘als u hier gaat staan, kunt u ook uw stroom aansluiten.’ Ik spreek mijn tevredenheid uit over zijn medewerking, maar doe toch nog een poging de grote beurt vandaag gedaan te krijgen. We lopen weer naar binnen, Danny kijkt nogmaals in de planning en komt dan met het voorstel nog diezelfde middag om twee uur de werkzaamheden uit te voeren. Uiteraard ga ik daar volmondig mee akkoord en ik vraag meteen of ik in de buurt een hapje kan eten. Dat blijkt alleen bij het naastgelegen tankstation te zijn, maar dat trekt me niet. ‘Tsja,’, verontschuldig Danny zich, ‘verder is hier helaas niks, tut mir leid.’
Eigenwijs steek ik toch even later de weg over en rijd het dorpje Eula in. Er loopt een man achter een rollator en ik stop om te vragen naar een restaurant in de buurt.
‘Bitte?’ ‘Ik zoek een restaurant in de buurt.’
‘Bitte?’ Ach gut, de oude man is niet alleen slecht ter been, maar ook nog doof, of in ieder geval hardhorend. ‘Ik zoek een restaurant!’, schreeuw ik door het open raampje.
‘Een restaurant? Dat is hier hoor. In der Schule, daar kunt u eten.’
In de school? Heb ik dat goed verstaan?
‘Ja, in der Schule. U rijdt een klein stukje hoch, slaat links af en dan ziet u het vanzelf. Het is naast de kerk. Er staan meer auto’s, dus het kan niet missen.’
De school blijkt een Kindertageseinrichtung te zijn en aan het hek hangt inderdaad een bordje, dat er een Mittagstisch gegeten kan worden voor de somma van € 3,50. Het naambordje van de school vermeldt ook, dat ik hier te maken heb met een instelling van de Volkssolidarität.
Ik word zo’n dertig jaar terug geworpen in de (DDR)tijd. Via een kale, verveloze gang en een betonnen trap kom ik in de kelder terecht. Daar staat een vrouw in de keuken, die me uitlegt, dat ik inderdaad de Mittagstisch kan gebruiken. Of ik honger heb, vraagt ze. Als ik bevestigend knik, schept ze een bord vol gekookte aardappelen voor me op, doet er twee hardgekookte eieren bij in mosterdsaus en completeert dat met een groen schaaltje fijngesneden sla, die -merk ik later- drijft in mierzoete azijn. Tegenover haar keuken opent ze een deur. In de ruimte staan wat tafels, gedekt met een plastic uiltjeskleed. ‘De kinderen komen pas over een uurtje eten’, zegt ze, ‘dus u mag gaan zitten waar u wilt.’
Met het bonkende geluid van die heen en weer lopende kinderen in het lokaal boven me eet ik netjes mijn bordje Volkssolidarität leeg. Of het gesmaakt heeft, wil de vrouw weten als ik mijn bord naar de keuken terug breng. ‘Wie früher bei meine Mutter’, zeg ik, ‘de aardappelen, genau zoals zij ze kookte, de eieren, de saus en ook de sla!’ Ze glundert.
Terug bij de garage na mijn ‘oostblok-diner’ gaat m’n bussie tegen tweeën op de Hebebühne. Binnen wordt me een ruimte gewezen met lekkere luie stoelen, een televisie en een koffiemachine. Ik haal mijn boek uit m’n bussie en dood de tijd met een paar hoofdstukken. Na de proefrit en de (gratis) wasbeurt loopt het toch al tegen vieren. Ik heb geen zin om de weg nog op te gaan en besluit hier te overnachten. En dat is niet voor het eerst tijdens mijn reizen, zo’n overnachting bij een garage…
Verrassende grens
Wat een schitterende streek rond dat Mahnbrück, dat hemelsbreed twintig kilometer van de Tsjechische grens ligt. Ik zwabber langs die grens door het prachtige heuvellandschap van het Elstergebirge. ‘Prachtige route heb je weer uitgestippeld, Claire’, mompel ik goedkeurend tegen mijn navigatiekastje. Mooie weggetjes, prachtige bossen en dorpjes waar je maar met dertig kilometer per uur doorheen mag.
Ik stop op het marktplein van Adorf, waar ik bij een kraampje een halve frisches Knusperhähnchen en twee broodjes koop. Na die ‘lunch’ vind ik het wel weer welletjes voor vandaag. Per slot van rekening zat ik al om half zeven op de weg, dus ik vraag Claire-mijn-Garminnetje een camping voor me te zoeken. Negentien kilometer zuidelijker ligt de dichtstbijzijnde: Camping Amerika. Gaan!
Ik weet heus wel, dat ik tegen de Tsjechische grens aanschurk. Toch ben ik onverwacht verrast als ik na zo’n kilometer of tien het grote bord zie staan, dat aangeeft, dat ik de grens met Tsjechië heb bereikt. Oeps, Camping Amerika ligt niet in Duitsland! En ik heb helemaal geen Tsjechisch geld, bedenk ik. Waar betalen ze mee in dat land? Zijn dat geen kronen?
Dat is dus helemaal geen probleem bij de receptie van de meer dan rustige camping: ik kan gewoon met euro’s betalen. € 8,60 om precies te zijn! Voor dat bedrag sta ik hier een nacht, douche ik gratis, kost de stroom en het internet me niks, kan ik mijn drinkwatertank vullen en mijn toilet legen. Vond ik Duitsland al een stuk billiger dan het dure Denemarken, dit slaat alles.
Op aanraden van een Duits, gepensioneerd echtpaar eet ik ’s avonds in het restaurant bij de camping. ‘Gut und billig‘, had de man gezegd, ’trouwens alles is hier spotgoedkoop. We hebben kleding gekocht, mijn vrouw twee paar schoenen en overal kun je gewoon met euro’s betalen. Ze wisselen in de winkels nog gunstiger dan bij de bank. Dus, ga nou maar lekker eten, maar schiet wel op, want het is nog voorseizoen hè, en dan sluiten ze om zes uur. En je kunt daar ook gewoon met euro’s betalen hoor!’
Eigenlijk was ik van plan een boterhammetje te eten, maar zo’n dagmenu spreekt me meer aan: soepje vooraf, als hoofdschotel forel, palačinky toe en dat alles weggespoeld met een halve liter Budweiser. Het meisje moet even haar rekenmachientje erbij pakken om de prijs van mijn maaltijd naar euro’s om te rekenen: € 5,96!
‘En u bent vandaag per ongeluk Tsjechië binnen gereden en gaat morgen weer terug naar Duitsland?’, zegt de Duitse Rentner, ‘ik zou maar een weekje hier rondtoeren. So viel billiger!’
Daniela
Als Daniela-van-Camping-Amerika de stroom op mijn plekje komt aansluiten, ziet ze het bordje achterop m’n bussie. ‘Wat leuk, u heeft een eigen website. Ik ga straks meteen even kijken.’
Als ik een uurtje later mijn laptop aanzet en naar mijn email kijk, is daar een berichtje van Daniela bij met een verwijzing naar een website. En kijk: op een van de vele foto’s staat de receptioniste van de camping, maar nu in haar hoedanigheid van lid van een Tsjechische, folkloristische, overwegend rondborstige dansgroep.
Die Daniela! Zie ik haar toch -ik kan het ook niet helpen- met andere ogen…
Het zal allemaal wel…
In Denemarken kon ik met een beetje fantasie de taal nog wel een beetje volgen.
Mijn Duits is voldoende om de taal te kunnen spreken en lezen.
Maar dat Tsjechisch?
Ik word gewaarschuwd, dat begrijp ik nog wel, maar waarvoor?
Ik kan er geen chocola van maken.
Nou ja, het zal allemaal wel…
Bedvluchteling
Nog geen tien caravans en campers staan er op de camping. En allemaal bevolkt door Rentners. Als ik ’s morgens om half zeven met mijn tasje met toiletspulletjes de sanitaire ruimte wil binnen gaan, komt op dat moment een fris gedouchte gepensioneerde naar buiten, natte handdoek om zijn nek.
‘Goedemorgen, mijnheer’, begroet ik hem, ‘ik dacht altijd dat ik een vroege vogel ben, maar u bent nog eerder.’ ‘Ja’, antwoordt de man, ‘mijn vrouw noemt me dan ook ein Bettflüchtling…’
Blumenkohl mit Sauce
Na krap drie uurtjes rijden ben ik weer van Tsjechisch grondgebied af en rijd Duitsland binnen. Om meteen rechtsomkeert te maken, want, had het billige camping-echtpaar me bezworen: ‘Nog wel even tanken in Tsjechië hoor. Scheelt je mindestens dertig cent op een liter!’ Een kwartiertje later passeer ik met een volle tank voor de tweede keer vandaag de grens.
Politiek gezien heeft de deelstaat Bayern nu niet bepaald mijn voorkeur, maar (ik krijg het bijna niet uit mijn strot): wat is het er mooi! Mijn route voert dwars door het Bayerischer Wald en de lente is nu definitief losgebarsten. Ik rijd tussen een scala aan tinten groen, afgewisseld met uitbundige bloesem.
Ik zie op de hellingen bovengemiddeld grote landhuizen, met lange, houten balkons en talloze bloembakken. Ik lees overal opschriften in die zo voor dit deel van Duitsland kenmerkende Buchstaben. Verstaan doe ik ze niet, de mensen hier, maar dat doe ik ook een Limburger of Groninger niet in ons eigen land. Als het op eten aankomt, praat de serveerster Hochdeutsch en brengt me dan ook zonder markeren een heerlijke Fischplatte. De frische Gemüse bestaat voornamelijk uit bloemkool… met een papje. Nou ja, je kunt niet alles hebben.
‘Nu ben je een dikke vijf weken onderweg, Frits, en je hebt nog niet één keer overnacht op een camperplaats’, zeg ik tegen mezelf. ‘Doe dat nou eens een keertje. Andere camperaars overnachten zo vaak op dat soort plekken.’
Claire-mijn-Garminnetje heeft in haar geheugen een meer dan uitgebreide database met campings en camperplaatsen. De dichtstbijzijnde is die in Landau An der Isar. Ik zie het al helemaal voor me: gek als ik ben op water, sta ik straks natuurlijk in dat Landau aan de oever van de rivier. Mooi niet. Als de ‘bestemming is bereikt’, ben ik bij een heel groot terrein voor vrachtwagens aan de rand van de stad. De eigenlijke camperplaats is een honderd meter verderop, in een hoekje van de parkeerplaats van de McDonalds…
|Natuurlijk -met de nadruk op natuur- is het drie keer niks, deze plek. Aan twee kanten davert het verkeer langs, maar ik kan hier wel eten (en morgen ontbijten?), ik kan naar de wc en met mijn externe wifi-antenne pak ik probleemloos het internetsignaal van McDonalds op. En wat heb ik de afgelopen weken niet op schitterende plaatsen overnacht? Dan kan dit plekje voor een keertje eigenlijk wel. En ach, het heeft ook wel weer wat.
Zaterdagmorgen
Helemaal naar mijn zin sta ik toch niet, hier op de camperplek pal naast de McDonalds. Door mijn voorruit heb ik uitzicht op de drive through, het is vrijdagavond en ik verwacht wel de nodige drukte hier, terwijl ik zo op mijn privacy en rust gesteld ben. Ik loop even naar de Mac en zie dat het filiaal tot middernacht geopend is. Ik zet alle losse spulletjes even ‘stormvast’ en rijd met een voorzichtig slakkengangetje een stukje verderop. Ver genoeg verwijderd van het grote terrein voor de vrachtwagens parkeer ik m’n bussie aan de rand van een groot, uitgestorven veld, op ‘veilige’ afstand van de Mac en helemaal alleen. ‘Prima besluit’, denk ik als ik de rollo’s dicht doe voor de nacht.
Ik ben meestal voor dag en dauw op en al vroeg on the move. Eerlijk gezegd lig ik vaak ’s morgens in bed te wachten tot het een beetje licht begint te worden. Maar dat vroege opstaan moet wel vrijwillig gebeuren.
Ik word wakker van knarsende autobanden over het gravel. Ik hoor portieren slaan en mensen praten. Het is kwart over zes en als ik voorzichtig een rollo open, rijd op dat moment een auto met aanhanger rakelings langs m’n bussie. Het blijft niet bij die ene auto: er staan er al talloze naast me geparkeerd. Overal zijn mensen bezig hun koopwaar uit te stallen. Dat heerlijke, allenige plekje blijkt op zaterdagmorgen de locatie van een vlooienmarkt te zijn!
Ik maak zo snel mogelijk de boel aan kant om te vertrekken.
Als ik even de markt opwip om een foto te maken van deze toch wel unieke situatie herkennen de standhouders mij als ‘de man van das Wohnmobil’, dat zo vreselijk in de weg staat. Ik word er ook op aangesproken en niet bepaald op een aardige toon. Wat kan ik in dit land anders zeggen dan: ‘Ich habe es nicht gewuβt…’
Fritz am Sand
Het wordt almaar mooier om me heen, naarmate ik Fritz am Sand nader. Het laatste stuk rijd ik door de uitlopers van de Alpen. Het wordt ook navenant drukker en toeristischer: ’s winters is het hier een wintersportgebied, ’s zomers komen mensen hier wandelen. Tegelijkertijd is het ook een historisch beladen streek: ik zie bordjes die verwijzen naar Dachau en Berchtesgaden.
Vreemd wel, dat Claire-mijn-Garminnetje aangeeft, dat ik over vijf minuten in Fritz am Sand zal zijn, maar dat ik nog geen Schild heb gezien met de vermelding van dat dorpje. Maar zoals altijd heeft Claire gelijk, want inderdaad: daar staat het bordje! En daar staat dus verder niks. Helemaal niks. Het is een bushalte tegenover een Alpengasthof met de naam, dat dan weer wel: Fritz am Sand. Het zal niet waar zijn!
Een paar honderd meter verderop zijn een man en een vrouw bezig met het verzagen van twee gekapte bomen. Ik loop er naartoe. Ze stoppen met hun werk, kijken me nieuwsgierig aan en stellen zich voor als Thomas en Doris (zoals in Doris Day, zegt ze erbij). Als ze mijn naam horen, begrijpen ze waarom ik naar deze afgelegen plek ben gekomen.
‘Maar eh… dat hele Fritz am Sand bestaat dus helemaal niet’, vraag ik als ik ze mijn Mahnreise heb uitgelegd, ‘het is alleen die bushalte?’
‘Fritz am Sand bestaat wel’, zegt Doris-zoals-in-Doris-Day, ‘het is alleen wat kleiner dan u het zich had voorgesteld. Het zijn die paar huizen hier langs de weg.’
‘En u woont hier ook? U bent inwoner van Fritz am Sand?‘
Thomas wijst op hun huis. ‘Kijk’, zegt-ie, ‘daar wonen wij, maar dat is Fritz am Sand al niet meer hoor. Ons huis is het derde vanaf de bushalte waar uw Wohnmobil staat en dit hier is dus al een andere gemeente. Fritz am Sand heeft maar twee huizen: onze buren en de Gasthof.’
‘Dus ik heb honderden kilometers gereden om twee huizen en een bushalte te zien?’ We moeten er alle drie om lachen, zien er de humor wel van in. ‘Zal ik even met u mee terug lopen en u bij het bordje op de foto zetten?’, stelt Doris voor, ‘het werk kan wel even wachten.’
‘Op weg terug’ naar Fritz am Sand legt Doris me uit waar die naam vandaan komt. Eeuwen geleden hadden de mensen nog geen achternamen en woonde op de plek waar nu het Gasthof staat een zekere Fritz. Toen de bevolking groeide en er meer Fritzen kwamen, ging men de mensen bijnamen geven om ze uit elkaar te kunnen houden: Jan de Bakker, Piet de Slager, Kees van het Woud, enz. Het huisje van der Fritz stond aan de voet van de berg waar de Grubel (het Sand) naar beneden kwam en waar hij ook zijn brood mee verdiende. En dus werd der alte Fritz door iedereen Fritz am Sand genoemd.
Doris is ook zo nett om even het Gasthof binnen te stappen en eigenaar Stephan van zijn werk te halen, die bezig is met een forse verbouwing van zijn etablissement. Hij heeft er geen enkel bezwaar tegen als ik naast zijn hotel blijf overnachten. ‘Het is eigenlijk verboden in Duitsland, maar ja, wat men niet weet, weet men niet…’
Hij moet in twee weken nog vijf badkamers realiseren, dus veel tijd voor een praatje heeft hij niet. Ik help hem even met het naar binnen sjouwen van een stapel gipsplaten, want ‘het gaat vanavond regenen’. ‘Gelukkig’, zegt-ie onder het sjouwen door, ‘gelukkig hoef ik het werk niet alleen te doen, want ik heb hulp van een jongeman. Nou ja, hulp: ik moet precies zeggen hoe alles moet, want ruimtelijk inzicht heeft-ie niet. Dat geldt trouwens voor alle jongelui. Hebben geen inzicht meer. En praten niet meer. Komt allemaal door de moderne technologie. Over tien jaar, ik voorspel het je, wordt er geen gesprek meer gevoerd. Whatsappen ze alleen nog maar. En lui zijn ze ook, de huidige generatie. Hij daar (hij wijst op zijn hulpje dat net voorbij komt), hij daar is zo vreselijk lui, dat-ie het liefst een app zou hebben om z’n Arsch mee af te vegen! Maar je wilde mijn Gerätepasswort voor het internet hè? Wacht even, dan maak ik een kopietje voor je. En zullen we dan samen een biertje drinken? Dat werk krijg ik toch niet meer af vandaag.’
Schitterende wandel- en fietspaden zijn er hier uitgezet en ’s middags pak ik mijn fietsje en maak een fraai rondje. De omstandigheden zijn prima: ik fiets met korte mouwtjes, de temperatuur ligt rond de drieëntwintig graden en ik geniet van de natuur om me heen. En vraag me nou niet hoe al die bomen, struiken of planten heten, vraag me ook niet welk vogeltje ik hoor fluiten, want dat weet ik allemaal niet. Boeit me ook niet. Ik geniet -gespeend van iedere kennis- domweg van de natuur rondom ‘mijn’ Fritz am Sand.
Ik ben dik tevreden, dat ik hier ben terecht gekomen. Had het niet willen missen. En zo’n overnachtingsplek, het heeft wel weer wat. Klein minpuntje: de weg hier is mateloos populair bij motorrijders. Er jakkeren er wat voorbij! Maar die rijden niet in het donker. Toch?
Het bos in
Al geruime tijd rijd ik over een prachtige weg met links en rechts bos. Lijkt me prima daar ergens te overnachten. Ik zie wel regelmatig zijweggetjes, maar die zijn afgesloten voor auto’s en motoren, met uitzondering van Forstwirtschaftlicher Verkehr. ‘Ach wat’, denk ik na het zoveelste afgesloten weggetje, ‘dan ben ik maar even Forstwirtschaftlich. Ik ga gewoon een klein, heel klein stukje het bos in, keer om zodra dat kan en zet m’n bussie op een plekje ‘in de berm.’
De weg is redelijk verhard, maar beslist te smal om te draaien. Bovendien vertrouw ik die bebladerde zijkanten niet. Op goed geluk neem ik af en toe een zijweggetje, maar nergens een slaapplek. Zo langzamerhand weet ik absoluut niet meer in welke richting ik rijd of waar ik ben. ‘Ga naar weg’, is het enige dat Claire-mijn-Garminnetje nog heeft te melden. Ik heb helemaal geen behoefte om ‘naar weg’ te gaan, het is veel te mooi hier. Ik zou alleen graag een plek om te slapen willen vinden…
Als ik een dik half uur gedesoriënteerd door dat prachtige bos heb getutteld, kom ik bij een open plek. Daar staat een bord en ik zie dat ik in Naturpark Spessart ben in de Revier Breitenbrunn. Am Parkplatz ‘Sandacker’, om precies te zijn. Kijk, dat is duidelijke taal.
Niet dat ik nu enig idee heb waar ik ben. Ik heb de stad Wertheim achter me gelaten en ben -heel vaag gezegd- op weg naar Frankfurt am Main. Het boeit me niet echt: deze plek is zo mooi, dat ik geen meter verder rijd vandaag. Ik stap uit. Ik hoor een vliegtuig en in de verte een auto. Dan wordt het stil, doodstil, op wat uitsloverige vogels na, die hun snavel natuurlijk weer niet kunnen houden.
Op het bord bij de Parkplatz staat ook een kaart van dit gebied en drie routes om door dit bos te wandelen of fietsen. Ik vind het helemaal prima. Mijn accu’s zijn boordevol, dus stroom genoeg. De cassette van mijn toilet heb ik vanmorgen geleegd. Mijn watertank is gevuld en eten, ach, was het voorzienigheid dat ik vanmorgen bij de Lidl een blik Eintopf Sauerkraut heb gekocht?
Niet te geloven!
Rijd ik vanmorgen weg aan de andere kant van die open-plek-in-het-bos-parkeerplaats, wordt dat onverharde bosweggetje na tweehonderd meter keurig asfalt en rijd ik na nog geen kilometer een dorpje in. Heb ik gisteren dat hele bos durchquert! Umsonst? Absoluut niet, daar was die bosweg veel te mooi voor. Maar toch: denk ik geslapen te hebben midden in een bos…
Gezien onderweg
Juist ja, daar heeft die Frank zich dus versteckt: 30 kilometer ten zuiden van München
Dat ze een sauber volkje zijn, onze Oosterburen, is bekend, maar om nu zelfs de straat te gaan schrobben…
Auto’s, auto’s, auto’s
Dacht ik toch tijdens mijn trip langs de Route National 7 door Frankrijk*) wel het een en ander gezien te hebben aan autotentoonstellingen, maar het Auto- und Technikmuseum in Sinsheim slaat alles wat ik tot nu toe op dit gebied heb meegemaakt.
Om negen uur gaat het museum open en om tien voor negen draai ik het parkeerterrein op. Ik drink een kop koffie in het restaurant en stap dan de eerste van de twee hallen binnen. Overweldigend wat daar te zien is! Ik kijk mijn ogen uit in die ruimtes met maar liefst driehonderd klassieke auto’s en motoren. Natuurlijk veel van eigen bodem: Mercedes is goed vertegenwoordigd, Opel is flink aanwezig, maar ik slenter ook langs Bugatti’s, Ferrari’s en Lamborghini’s. Een groot gedeelte van de tentoonstelling wordt ingenomen door militaire voertuigen. Dat boeit me minder, maar er staan ook landbouwmachines, er zijn treinen, racewagens, bromfietsen en zelfs vliegtuigen, heel veel vliegtuigen. Ik klauter in een echte Franse Concorde. Ik loop door een heuse Russische Tupolev.
Ik weet niet waar ik kijken moet! Het thuisfront had me getipt hier eens langs te gaan ‘als ik in de buurt was’. Het thuisfront heeft gelijk: wat een ervaring!
Jeder Vorteil hat seinen Nachteil
Het is een mooie, idyllisch gelegen camping langs de oever van de Neckar even buiten Heidelberg. Maar… aan de overkant van de rivier loopt de drukke B37, waar het zware vrachtverkeer voorbij dendert en er meer dan regelmatig een trein langs komt. Erg rustig is het niet.
Het sanitair is keurig verzorgd, schoon en van alle gemakken voorzien. Maar… om te douchen moet ik voor een euro een muntje kopen, dat me vijf minuten warm water levert (en dat is kort, heel kort).
Ik heb een mooi, verhard plekje in mogen nemen vlak naast de receptie, ver van de officiële kampeerplaatsen vandaan. Niet voor mijn rust, maar vanwege internetbereik, dat alleen maar in de buurt van het kantoortje is. Maar… ondanks mijn buitenantenne is het signaal zo zwak, dat ik eigenlijk weinig, zeg maar niets, op internet kan doen.
De andere kampeerders staan een behoorlijk eind van me vandaan en ik heb mijn plek helemaal voor mezelf alleen. Maar… twee mannen in witte overalls zitten op drie meter van m’n bussie vandaan luidkeels te telefoneren. Eén van die twee begint daar om half zeven mee. Als ik tegen elven onder mijn dekbed kruip, zit-ie nog steeds te bellen. Waarschijnlijk naar zijn hardhorende vriendin, want hij moet behoorlijk tegen zijn tablet schreeuwen. De andere morgen om kwart over zes hoor ik hem alweer bellen. Naar diezelfde hardhorende vriendin waarschijnlijk, want met zijn gesprek toeterde hij me wakker. Ik mag aannemen, dat-ie vannacht wel even naar bed is geweest.
En dat is twee
Het Auto- und Technikmuseum in Sinsheim en het Technikmuseum in Speyer werken nauw samen. Het tentoongestelde vertoont dan ook veel overeenkomsten. Is het daardoor, dat de verassing en het overweldigende minder is in Speyer? Terwijl er ook hier volop te zien is. Aan de klassieke auto’s loop ik wat sneller voorbij dan gisteren; mijn belangstelling wordt meer getrokken door de vele vliegtuigen en vooral de historische schepen die hier tentoongesteld staan. Ik klauter schip op, schip af en laat me zakken in het binnenste van een duikboot. Wat een geweldige ervaring toch weer!
Tegen de tijd dat ik alles zo’n beetje bekeken heb -ook de ruimtevaarthal met de Apollo en een Airbus– komen de eerste groepen schoolkinderen en dagje-uit-met-de-bus-gezelschappen het terrein op. Goed dat ik hier zo vroeg al was. Wegwezen!
Uit de folder:
Das MUSEUM WILHELMSBAU auf dem Gelände des Technik Museum Speyer ist ein faszinierendes Raritätenkabinett mit Tausenden Exponaten aus dem 19. und 20. Jahrhundert, die den Zeitgeist längst vergangen geglaubter Tage wieder lebendig werden lassen. Der Jugendstil und die wilden Zwanziger Jahre sind hier genau so vertreten wie die Rock’n Roll Ära.
En wat ontdek ik op die vier Stockwerken mit ca. 3000 qm Ausstellungsfläche? Mijn tweede zeemeermin van deze reis! Groter dan in Kopenhagen, wulpser ook en een veel huishoudelijker type dan haar zusje in de hoofdstad van Denemarken. Lekker sauber machen, daar houden ze van hier in Duitsland. Een andere verklaring voor die stofzuiger naast haar heb ik niet.
Loreley
Warum ist es am Rhein so schön?
Tsja, ’t is gewoon mooi, ’t is gewoon schitterend.
Claire-mijn-Garminnetje heeft haar best weer eens gedaan en voert me over de B9 langs de oevers van de Rijn. Natuurlijk heten de hotels hier Rheinblick en hebben de meeste restaurants een Rheinterasse. Op de rivier zelf zie ik veel Rijncruiseschepen.
‘Enne… die eh… Loreley? Waar is die nou precies?’
Claire heeft me het Fähre Loreley opgestuurd en de man die me een kaartje verkoopt, wijst (logisch) naar de overkant. ‘Meteen als je de pont afrijdt, naar rechts, tussen die twee witte gebouwen door links hoch en dan ben je er na drie kilometer. Moet je doen hoor. Moet je gezien hebben als je hier toch bent.’
Eigenlijk moet ik van Claire na het veer linksaf, maar ik negeer haar. Claire versus Loreley, de keuze is snel gemaakt, want inderdaad: moet je gezien hebben…
Mahnbrück
Het wegwijzerbordje naar Mahnbrück wijst naar rechts. Daaronder hangt een bordje, dat de breedte van de weg aangeeft: twee meter. Na negenhonderd meter over dat smalle, opgelapte asfaltweggetje bereik ik de gemeentegrens van Mahnbrück.
Ik stap uit en kijk om me heen: een weg, een paar verspreid liggende huizen en wat onverharde zijweggetjes. Ik rijd drie van die zijweggetjes in, maar ze eindigen allemaal bij een boerderij. Ik draai op het erf. Bij een van die boerderijen komt net een man naar buiten, die vraagt of ik iets zoek.
‘Mahnbrück‘, antwoord ik.
‘Daar bent u, maar u staat nu op een privat weg.’
‘Dus, als ik het goed begrijp’, zeg ik, ‘is Mahnbrück dat geasfalteerde weggetje. En verderop? Ga ik daar het dorp weer uit?’
‘Verderop is niks meer, alleen een paar huizen. U kunt niet verder, u moet dezelfde weg terug.’ Dat is het dus, Mahnbrück, een doodlopende, slecht verharde weg met wat huizen. Ik moet wel heel langzaam rijden om er niet binnen twee minuten doorheen te zijn.
Ik stop onderaan de heuvel van Mahnbrück in het dorpje Veitenhäuser bij het gelijknamige Landgasthof voor een kop koffie. De waardin (want zo’n Gasthof is het) kan me meer vertellen over ‘dat gehuchtje hier hoch’. Terwijl er een luid krijsende papegaai door de gelagkamer vliegt, waarvan ik bang ben dat-ie op mijn hoofd poept, begint ze haar uitleg.
‘Vroeger’, zegt ze, ‘heette het Mohnbrück en was het een tolplaats. Er was een klein bruggetje en daar moest je betalen om er overheen te mogen. Dat Mohn veranderde door de jaren heen in Mahn.’
‘En wat is de betekenis van Mohn dan?’ vraag ik.
‘Dat is een bloem. Wacht, ik pak even een briefje en schrijf het voor u op.’ Voor de duidelijkheid tekent ze de bloem erbij. Ik vermoed, dat het een klaproos is en dat klopt ook als ik het later op internet opzoek.
Een Brücke dus, waar veel klaprozen groeiden en waar je tol moest betalen. Toch wat geleerd vandaag. ‘Dank u wel voor de uitleg en doet u nog maar een kopje koffie.’
Fritzdorf
Mahndorf vlakbij Bremen, Mahnburg in de buurt van Wittingen, Mahnbrück bij de grens met Tsjechië, Fritz am Sand aan de Oostenrijkse grens, je zou toch denken dat ik het zo langzamerhand allemaal wel gezien heb met die Frits-Mahnige-plaatsjes in Duitsland. Bijna, want er bestaat ook nog zoiets als Fritzdorf, op luttele kilometers van Bonn.
Het is zwaar bewolkt en het regent af en toe als ik Fritzdorf binnen rijd. Er is geen mens te bekennen bij het weggetje waar het bord staat. De man die open doet bij het huis even verderop hoort mijn verhaal glimlachend aan als ik hem vertel waarom ik hier ben (ich bin verrückt, ich weiβ…) en is niet te beroerd om me op de foto te zetten. Wijzend op zijn blote voeten vraagt-ie me even geduld te hebben, zodat hij schoenen en een jas kan aantrekken.
Ik vraag hem van twee kanten een foto te maken: één met de voorkant van m’n bussie en een andere met de achterkant. De eerste om aan te geven, dat ik Fritzdorf heb bereikt, de tweede om te laten zien, dat de Mahnreise vollendet ist.
Want het zit er op.
Twaalf dagen toerde ik door Duitsland na mijn maandje Margueritruten in Denemarken.
2197 kilometer Duits asfalt ging er onder mijn wielen door om die ‘naamplaatsjes’ aan te doen. Ik weet, ik ben tatsächlig verrückt.
1 – Mahndorf
2 – Mahnburg
3 – Mahnbrück
4 – Fritz am Sand
5 – Fritzdorf
In de laatste twee zinnen van De Avonden van Gerard Reve zegt de hoofdpersoon uit het boek, Frits Egters, het volgende:
‘Het is gezien’, mompelde hij, ‘en het is niet onopgemerkt gebleven.’
Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.
Die diepe slaap zal nog even moeten wachten, want ik moet nog een stukje rijden naar Nederland. Maar mijn Mahnreise heb ik inderdaad gezien en is niet onopgemerkt gebleven. Weer wat uit de emmer. En de bodem is (gelukkig) nog niet in zicht…
En wat heeft dat bussie van me de voorbije vijfenveertig dagen probleemloos over wegen, weggetjes en onverharde wegen gereden. Geen enkele schade, geen mankementen, ’t is bijna uitzonderlijk, vergeleken met mijn eerdere reizen! En wat heeft de verjongde Claire-mijn-Garminnetje me in die 6876 kilometer perfect naar alle gaten er uithoeken geleid!
Maar bussie en Claire krijgen eventjes rust.
Even geen weken achter elkaar op stap.
Even geen lange afstanden ‘rijen’.