Intro

Op de site van Zwitserland Toerisme staat geschreven:

Op de Grand Tour of Switzerland is de reis het doel.
De rond 1600 kilometer lange ontdekkingsreis gaat door vier taalregio’s, over vijf Alpenpassen, naar elf UNESCO-werelderfgoederen en twee biosferen en langs tweeëntwintig meren. Deze Tour laat alle kanten zien van de Zwitserse landschappen en culturele parels.

Dat spreekt aan.
On the move dus: Basel-Neuchâtel-Bern-Zürich-Luzern-Sankt Gallen-Sankt Moritz-Bellinzola-Lugano-Airolo-Montreux-Lausanne-Genève

Bekijk -om in de stemming te komen- het promotiefilmpje van Zwitserland Toerisme:

Krap 400 #1

Wat een lief klein parkeerplaatsje!
Zo’n vijftig kilometer voor Koblenz heb ik de A61 verlaten op zoek naar een plekje voor de nacht. Langs de L88 -ergens tussen Rodder en Niederzissen– zie ik een bordje naar een Parkplatz für Wanderer.

Er staat één auto. Het echtpaar zit aan de picknicktafel.
Of je hier ook mag overnachten, is mijn vraag.
‘Wahrscheinlich nicht’, zegt de vrouw, ‘maar ach, wie let daar op? En dan nog: mocht er Polizei komen, dan ben u toch even gestopt om een kopje koffie te drinken? En vanavond komt er beslist niemand meer langs hier. Dus zal mijn man onze auto even een stukje opschuiven? Dan kunt u in de lengte gaan staan.’ Ik bedank het echtpaar vriendelijk en parkeer m’n bussie.

‘Mooie plek voor mijn eerste overnachting’, denk ik als ik even later aan de koffie zit met achter me het wandelbos en rechts uitzicht op een appelboomgaard. Morgen naar Basel. Nog 396 kilometer.

Krap 400 #2

Zoals altijd geniet ik van Claire-mijn-Garminnetje.
Niet alleen wijst ze me keurig de weg naar Zwitserland, maar ook geeft ze me regelmatig (zeer regelmatig, want ik rijd door Duitsland) informatie: dat er ‘constructiewerkzaamheden zijn over vijftien kilometer’, dat er een ‘Stau is verderop de route’ en of ik ‘een omleiding wil volgen die me eenentwintig minuten tijd bespaart’. Prima geregeld allemaal. Ik kom niet voor verrassingen te staan en laat Claire zo nodig een alternatieve route berekenen.

‘Ongeval gemeld en vertraging op de A5‘, waarschuwt Claire me via haar luidsprekertje. ‘Bedankt voor de informatie, Claire’, mompel ik, ‘maar eh… dat ongeval is over 392 kilometer. Ben je niet een tikkeltje voorbarig?’

Kulturbanause

‘Ik heb de zalen 1 tot en met 5 bekeken, mevrouw en nu kom ik weer hier bij de receptie uit. Heb ik nu alles gezien?’ ‘Gezien misschien wel’, antwoordt ze met een zuinig mondje, ‘maar alle informatie gelezen en de video’s bekeken heeft u zeker niet. Daarvoor bent u te snel bij mij terug.’ Ik maak een verontschuldigend gebaar, zeg dat ik een indruk heb van ‘haar’ Vitra Museum met de tentoonstelling Making Africa en probeer uit te leggen dat ik een beetje een cultuurbarbaar ben. Ik kan niet op het juiste Duitse woord komen, maar haar collega begrijpt wat ik wil zeggen. ‘Ein Kulturbanause meinen Sie. Dat kan inderdaad kloppen als u in zo’n korte tijd de vijf zalen hebt gezien…’

Na dat korte bezoek aan het designmuseum in het Gehry Gebäude wandel ik naar het Vitra Haus. Het daar over vier verdiepingen tentoongestelde interieurdesign boeit me meer. Ik geniet en kijk mijn ogen uit. Jammer dat het vrouwtje van het museum me hier niet ziet ronddwalen. Zou ze misschien haar mening over so einer Kulturbanause wat bijstellen.

Wat een immens groot parkeerterrein hier op het Vitra Gelände! Wat een verschil met dat parkeerplaatsje van gisteren. Op weg terug naar m’n bussie knoop ik een praatje aan met de portier van de Vitra fabriek.
‘Natuurlijk mag je op het parkeerterrein overnachten’, zegt-ie, ‘het kost je alleen minstens twee braadworsten.’ Als ik niet-begrijpend mijn wenkbrauwen optrek, legt hij uit: ‘Kijk, vanavond komen mijn collega en ik natuurlijk even bij je langs en dan verwachten we wel dat je voor ieder van ons een lekkere verse braadworst hebt klaargemaakt! Voor wat, hoort wat, nietwaar?’ Ik schiet in de lach, wens ze nog een fijne dag en zet even later m’n bussie in een hoek van het parkeerterrein.

Der Kulturbanause schläft heute Nacht am Architektur Gelände

Op en neer

Dit wordt een dagje Basel met openbaar vervoer. Zorgvuldig stop ik alle spulletjes in mijn rugzak en neem bij de uitgang van het Vitra Gelände bus 55 naar de Claraplatz. Als ik op de brug over de Rijn sta, pak ik mijn fototoestel. Mijn fototoestel? Het zal niet waar zijn: ik graai driftig door de inhoud van mijn rugzak, maar een camera, no way. Vergeten! Zei mijn moeder het vroeger al niet: ‘Als je neus niet vast zat, vergat je die ook nog!’

Ik loop terug naar de Claraplatz, pak de bus weer en sta een half uur later voor mijn eigen bussie. Als ik het kastje open doe waar mijn camera ligt, sla ik mijn hand op een lege plek. Ik kijk om me heen: nergens een fototoestel te bekennen. ‘Het zal niet waar zijn’, denk ik voor de tweede keer vandaag. Ik rits mijn rugzak open, kijk nog eens goed en… vind mijn camera, die ik in mijn jas had gewikkeld! Krap twee uur nadat ik op de brug in Basel ontdekt had dat ik mijn camera was vergeten, sta ik weer op diezelfde brug en neem een foto. Hoe zeg je dat eigenlijk in het Duits: korte termijngeheugen?

En dan nog wat.
Raak ik aan het einde van de middag in de bus terug naar Vitra in gesprek met een medepassagier. Vertel ik het verhaal van de ‘vergeten camera’. Vraagt ze: ‘Wat kost dit ritje u nou? € 3,10? En dat heb je vandaag dus vier keer betaald? Weet je wat een dagkaart kost waarmee je vierentwintig uur onbeperkt met alle openbaar vervoer kunt reizen?’ Ik moet het antwoord schuldig blijven. ‘Zeven euro’, zegt ze gniffelend.

Parkeerproblemen?

Het is wat lastig parkeren bij het Jean Tinguely Museum in Basel. Tegenover het gebouw is weliswaar de officiële parkeerplaats, maar die is onder een fly-over en daar durf ik met m’n bussie niet in vanwege de (niet aangegeven) hoogte. Pal voor de ingang zijn wel twee parkeerplaatsen, maar die zijn gereserveerd voor invaliden. De drukke weg langs het museum ondergaat op dit moment een onderhoudsbeurt en her en der staan grote machines. Ook voor het museum. Het is vandaag zaterdag en er zal -denk ik voor het gemak maar- niet aan die weg gewerkt worden. Prima plek dan toch? Ik manoeuvreer dat bussie van me voorzichtig centimeter voor centimetertje achteruit tussen een paar van die zware jongens. Voor de zekerheid zet ik een bordje Reserviert achter mijn voorruit met een briefje waarop mijn telefoonnummer staat. Tevreden doe ik de tien stappen naar de ingang van het museum. Nog tevredener ben ik als er na mijn museumbezoek geen bekeuring onder mijn ruitenwisser zit. Ach ja, soms moet een mens creatief parkeren.

Hoe kom ik er eigenlijk bij uit alle musea van Basel juist voor dit van Tinguely te kiezen? Zou best te maken kunnen hebben met Le Cyclop die ik op mijn reis door Frankrijk heb bezocht.*)
Hoe dan ook, ik geniet met volle teugen van dit bezoek. Is het gebouw zelf al van een architectonische schoonheid en staan er in de tuin prachtige sculpturen, eenmaal binnen val ik van de ene verwondering in de andere. Alles -nou ja, bijna alles- in het museum beweegt. Logisch, want Tinguely is vooral bekend vanwege zijn kinetische kunstwerken. Voeg daar de invloed van het Dadaïsme aan toe en je krijgt een bonte verzameling van ‘de beweging in kunst’. Kinderen rennen voor hun ouders uit om op knoppen te drukken, waarmee de kunstwerken in beweging worden gezet: ratelend, onvoorspelbaar en vaak met humor. In andere zalen worden kunstwerken met flikkerend licht en (veel) geluid tentoongesteld. Jammer dat het niet te fotograferen is. Had ik toch mijn videocamera moeten meenemen?

‘Staat u hier de hele dag?’, vraag ik een suppoost in een van die zalen.
‘Gelukkig niet mijnheer. Wij wisselen iedere twee uur van zaal.’
Ik kijk om me heen, neem geluid en licht in me op en verzucht: ‘Het is schitterend!’ De suppoost haalt haar schouders op. ‘Voor u misschien’, zegt ze, ‘maar u loopt zo meteen weer door. Ik moet hier twee uur lang staan. Gek word ik van die herrie!’ Ze kijkt op haar horloge: ‘Nou ja, nog een uurtje. Dan mag ik gelukkig naar een andere zaal.’

Zie: Langzaam door Frankrijk

Romeins uurtje

Twaalf kilometer voorbij Basel ligt Kaiseraugst en daar bevindt zich het Augusta Raurica. Daar staat het Romeins Museum met de belangrijkste zilverschat uit de late Oudheid. Daar is ook een Romeinse dierentuin met oude dierensoorten. Maar ik ben hier naartoe gereden voor de archeologische opgravingen, waaronder een amfitheater en een tempel.
Die opgravingen liggen verspreid over een groot terrein. Tikkeltje bizar om daar ‘in de oudheid’ rond te lopen met het geraas van de drukke A3 en overvliegende vliegtuigen in je oren. Bizar ook, dat die opgravingen midden in een bewoond gebied liggen. Ik loop langs boerderijen, langs akkers en weilanden om bij het amfitheater te komen. Eigenlijk valt dat tegen: veel is er niet van over (of ben ik verwend op mijn voorgaande reizen?). En het is me ook allemaal te netjes, te geordend, te fraai aangeharkt en -nota bene- deels wit gekalkt.

Om de restanten van de Grienmatttempel te bereiken, moet ik een paadje door een weiland volgen, afgezet met schrikdraad. Aan het eind staat -tussen twee maïsvelden- de tempel. Nou ja, een partijtje stenen en drie zuilen, dat is alles. En daar wordt in de reisgidsen en folders dan zo lovend over gesproken. Het zal wel aan mij liggen. Ben waarschijnlijk weer een Banause.

Ach, wat zal ik zeuren? Ik heb een uurtje heuvel-op-heuvel-af over het terrein gewandert. Laat het dan geen enorme indruk hebben gemaakt, het is in ieder geval goed geweest voor m’n spijsvertering. De krentenbol, het beschuitje en de plak ontbijtkoek zijn er weer van afgelopen.

Watch Valley

Ik val met mijn neus in de boter bij aankomst in La Chaud-de-Fonds: er is een drie dagen durende jaarmarkt. Niet dat ik van plan ben hier zo lang te blijven: een uurtje slenteren tussen de kramen is net gezellig. En een hapje eten natuurlijk. Ik ben per slot van rekening in Zwitserland, dus (!) zit ik tegen het middaguur bij de kraam van een typische Zwitserse Vietnamees achter een bord kerriekip met nasi. ’s Lands wijs, ’s lands eer, nietwaar?
Hoe ik hier verzeild ben geraakt, vraagt de Vietnamees die even bij me aan tafel komt zitten. En waar ik vandaan kom. Wat mijn plannen zijn. En -dat mag hij toch wel vragen?- hoe oud ik ben. Ik laat hem raden. Hij roept zijn vrouw erbij die in de dampende wokken staat te roeren. Ze kijkt me aan en komt tot de conclusie dat ik achtenzeventig moet zijn. Daar is haar man het niet mee eens: hij houdt het op negenenzestig. Als ik mijn werkelijke leeftijd vertel, haast de vrouw zich onder luid gekerm terug naar haar keuken. ‘U moet het haar niet kwalijk nemen’, zegt de man, ‘zij keek naar uw haren en baard. Ik keek naar uw handen.’ Het zal allemaal wel. Ik laat er mijn bordje Oosters eten niet minder om smaken.

La Chaud-de-Fonds ligt in het kanton Neuchatel, maar omdat hier al meer dan honderd jaar het wereldwijde centrum van de uurwerkindustrie is gevestigd, heet dit kanton in de (toeristische) volksmond Watch Valley. Logisch dus, dat in dit stadje het Musee International d’Horlogerie is gevestigd. Niet dat ik nu zo buitengewoon geïnteresseerd ben in klokken en horloges, maar je bent in Zwitserland, de bakermat van de precisie-uurwerken, dus een bezoek aan dat museum hoort er gewoon bij. Net als het eten van dat typisch Zwitserse gerecht bij de Vietnamees dus.

Musee International de l’Horlogerie

La Chaud-de-Fonds is ook de geboortestad van Charles Edouard Jeanneret-Gris. Nooit van gehoord? Klopt. Charles Edouard zou later wereldwijd bekend worden onder een andere naam: Le Corbusier. In 1912 ontwierp deze vermaarde architect voor zijn ouders zijn allereerste huis. In 2005 werd dat huis in de oorspronkelijke staat gerestaureerd en dit Maison Blanche is tegenwoordig te bezichtigen.
Ik moet een behoorlijk eindje omhoog de heuvels in aan de rand van La Chaud-de-Fonds. M’n bussie heeft het zwaar te verduren en ik ben blij als ik het bord zie, dat de locatie van Maison Blanche aangeeft. Verdere aanwijzingen zijn er niet en op goed geluk neem ik het bospad naast de parkeerplek. Dat gaat steil omhoog. Steunend klauter ik naar boven, af en toe ingehaald door enthousiaste joggers en mountainbikers. Na zo’n minuut of tien heb ik nog steeds geen bordje gezien, dat naar Maison Blanche verwijst. Ik loop terug naar het grote bord, sla de hoek om en… sta voor de ingang van het huis. Nou ja, heb ik ook mijn beweging voor vandaag weer gehad…

Maison Blanche

Wat een prachtige tocht heb ik vandaag gemaakt, dwars door de ruwe Jura, met af en toe uitzicht op schitterende meren. Langs de rivier de Doubs en door dorpjes als Le Locle en La Brévine (het Siberië van Zwitserland). Tegen drieën vind ik het welletjes voor vandaag en besluit een overnachtingsplaats te zoeken. Dat valt niet mee. Talloze keren schiet ik zijweggetjes in, maar ik zie geen geschikt plekje of het weggetje loopt midden in een weiland dood. Ik heb geen zin meer, word ook moe en ik geef Claire-mijn-Garminnetje opdracht dan maar een camping te zoeken.
En kijk: een half uurtje later sta ik riant op Camping Paradis Plage (de naam alleen al!) in Colombier. Reed ik vanmorgen nog weg in een miezerig regentje en was het frisjes, op het eind van de middag zit ik in korte broek naast dat tienjarige bussie van me lekker in die Sonne. Fout! Soleil moet ik zeggen, want ik zit in het Franstalig deel van Zwitserland. Da’s even wennen, want veel meer dan Frans spreken de Zwitsers hier niet. Maar ach, zei mijn moeder al niet (daar heb je d’r weer): ‘Je hebt een Hollandse tong in je mond, dan kom je er wel.’ Ze heeft gelijk. Ik red me wel, al blijft dat Frans voor mij een lastige taal.

Paradijs?

Camping Paradis Plage ligt in Colombier, vlakbij Neuchatel aan het gelijknamige meer. Vijfhonderd meter vanaf de afslag van de drukke A5 is de ingang. Ik meld me bij de (hiep hiep hoera) Frans, Duits en Engels sprekende receptie. ‘Geen enkel probleem om hier een nachtje te blijven, mijnheer’, zegt de vriendelijke receptioniste. ‘U rijdt hier vandaan een klein stukje over het eerste gedeelte van de camping, dan gaat u onder de Autobahn door (…), passeert het restaurant en als u een stukje verderop aan uw linkerhand chalets ziet staan, kunt u op het veld ernaast zelf een plekje uitzoeken. Er is stroom en drinkwater bij iedere plek en waarschijnlijk wilt u ook internet, dan geef ik u meteen de code en het wachtwoord mee. Oh ja, en voor de sanitaire ruimtes heeft u een key nodig. Ik pak hem gelijk voor u.’

Zo’n camping dus.
Als ik me op plaats 256 heb geïnstalleerd, bekijk ik op m’n gemak de folder die ik bij de receptie heb meegekregen. Vier hectare groot, 160 jaarplaatsen, 124 toerplaatsen en 20 plaatsen voor campers, dat liegt er niet om. En alles is er: een zwembad, een pierenbadje voor de kleintjes, een zandstrand, een speeltuin, een winkel en een restaurant. En als extra service voor de camperaars zijn er bij de receptie gratis fietsen te leen.

‘Wij komen hier een half jaar lang ieder weekend’, zegt de man die samen met zijn vrouw op een paar meter van m’n bussie van het zonnetje zit te genieten.’
‘Komt u van ver?’
‘Nee hoor, we wonen hier twintig minuten vandaan. Maar het is hier zo heerlijk, we komen helemaal tot rust en alles is er, hè?’
‘En welke camper is van u?’, vraag ik, het veld rondkijkend.
‘Geen enkele. Wij hebben geen camper, maar een stacaravan. Die staat een eindje verderop, maar daar hebben we ’s middags geen zon, dus pakken we onze stoelen op en gaan lekker hier zitten.’ Ze zullen wel zeshoog in een flat wonen met een piepklein balkonnetje, anders kan ik me niet voorstellen dat ze hier zo vaak komen. Nou ja, ieder zijn meug. Ze genieten. Maar mijn keuze zou het niet zijn.

’s Avonds zoek ik met het razendsnelle campinginternet even naar informatie van Paradis Plage. Vermoedde ik al: een richtprijs van CHF 41,70 per nacht (1 euro = 1,08 CHF). Als ik de volgende morgen om vijf over acht afreken (de slagboom gaat pas om acht uur open…), valt die overnachtingsprijs nog mee. ‘Dat is dan genau CHF 34,00, mister Mahn. U betaalt met een bankcard?’ Vierendertig franc, da’s precies de helft van wat ik gisteren op camping Vermes betaalde. Ik wist het al voor ik vertrok: Zwitserland is een duur land en het geld vliegt dan ook mijn zak uit. Nou ja, een beetje geld moet een mens als reservepotje hebben staan, maar de rest mag wat mij betreft rollen. Failliet ga ik toch wel.

foto’s gekopieerd van de website van Camping Paradis Plage

Zweet op de rug

Was ik op mijn vorige trip door Denemarken gewend overal en nergens ‘wild’ te overnachten, in Zwitserland gaat die vlieger tot nu toe niet op. Ik ben nu een week onderweg en heb al twee keer op een camping moeten overnachten (hoor, wie er klaagt…). Het landschap is schitterend en bijna dagelijks speur ik de omgeving af naar een mooi plekje voor de nacht. Maar er zijn buiten de bebouwing nauwelijks parkeerplekken, ook niet om even een kop koffie te drinken. En als ik al een leuk zijweggetje zie, is dat meestentijds afgesloten.

Ik rijd over een prachtige bergweg in de Voralpen op weg naar Moléson-sur-Gruyères als ik weer zo’n klein zijweggetje zie. Eigenwijs of dom, vul maar in, besluit ik dat weggetje toch maar in te gaan. Het bestaat uit grote en kleine stenen. En het is smal. En het wordt na een paar honderd meter nog smaller en ‘grinderiger’. Links dikke bomen en struiken, waar ik geen ‘aanvaring’ mee wil hebben, rechts gaat het steil naar beneden. ‘Is dit nou wel slim, Frits?’, mompel ik. ‘Ach wat’, spreek ik mezelf moed in, ‘straks kom ik vast en zeker op een prachtig open plekje. Zul je eens zien wat een magnifieke slaapplaats ik vannacht heb!’
Ik heb de woorden nog niet uit mijn mond (klopt, ik praat inderdaad hardop tegen mezelf) als het weggetje na een flauwe bocht plotseling steil omhoog gaat. Ik geef een dot gas om dat hellinkje te nemen, maar halverwege beginnen mijn banden te slippen, gaat de vaart er uit en begint m’n bussie achteruit te lopen. Alleen door stevig op de rem te trappen, blijf ik op die helling stil staan. Een mogelijkheid om te keren is er niet, dus ik moet dat weggetje achteruit terug. Het is heerlijk weer en ik heb het lekker warm, maar ik krijg het behoorlijk warmer als ik metertje voor metertje achteruit die steile heuvel afdaal. Het zweet komt op mijn rug als ik rechts de diepte inkijk. Wat heb ik aan weerskanten over? Zal het een centimeter of twintig zijn? Regelmatig stop ik en wurm me naar buiten om de toestand achter m’n bussie te bekijken. En wat ben ik opgelucht als ik uiteindelijk de afslag heb bereikt en weer asfalt onder me heb.

Een paar kilometer verderop is het grondstation van de funiculair naar Plan-Francey en Sommet du Moléson op 2002 meter hoogte. Bij dat kabelbaanstation is een groot parkeerterrein. Er staan al een paar campers aan de rand en ik prik m’n bussie ertussen.
‘Ja mijnheer’, zegt de caissière van het grondstation, ‘u mag hier gratis parkeren.’
‘En ’s nachts ook?’, vraag ik, ‘en mag ik dan in mijn Wohnmobil slapen?’ Het is allemaal gestattet.
‘Zie je nou wel?’, begin ik weer praatjes tegen mezelf te krijgen, ‘zie je nou wel, dat je een mooi plekje voor de nacht zou vinden? Toegegeven: je moet die andere auto’s en het asfalt even wegdenken, maar kijk dan eens naar de omgeving? Prachtig toch?’ Ik trek mijn van het (angst)zweet stinkende shirt uit, stop het in de waszak en trek een schoon aan. Koffie dan maar?

Dom

Als het mooi weer is -en dat is het tot nu toe- heb ik het portierraam aan de bestuurderskant helemaal open. Lekker: schijnt het zonnetje naar binnen en waait de wind door m’n bussie. En -niet onbelangrijk- kan ik de as van mijn sigaar naar buiten tikken.

Op de schitterende, zonovergoten bergweg zet ik de radio zachtjes aan en steek een dikke sigaar op. Als ik de as naar buiten wil tikken, druk ik die sigaar uit tegen het portierraam. Shit! Vergeten open te doen. Sigaar geknakt, vonkjes naar beneden, schroeiplekjes in de portierbekleding. Goed zo, Frits. Lekker bezig!

Berg op, berg af

‘Het is goed te doen hoor’, zegt de man van mijn leeftijd met wie ik samen op 2002 meter hoogte op de top van de Sommet du Moléson sta. Vanaf het grondstation zijn we zojuist met de tandradbaan en de gondel een krappe kilometer naar boven gevoerd en nu staan we samen te genieten van wat in de folder beschreven wordt als ‘een schitterend panorama over het Meer van Genève en het kanton Gruyère’. De man was me in de gondel al opgevallen met zijn bergschoenen en rugzak, compleet met wandelstokken.
‘Goed te doen dus’, herhaalt hij. ’tenminste’, dat hebben ze me beneden verteld. Dat het goed te doen is om te voet de berg weer af te gaan. Kijk, daar begint het pad. Ziet er uit als een normaal wandelpad toch?’
Ik kijk in de aangewezen richting en zie een pad vol ongelijke stenen. Niks voor mij. Zo sportief ben ik niet. ‘De tandradbaan en de kabelbaan brengen u naar de top van de berg, zonder dat u een stap hoeft te lopen’, stond in de folder en dat sprak me aan. Dat was me wel CHF 33 waard voor een retourtje. Trouwens: dat ‘geen stap’ uit de folder is niet helemaal waar, want om de echte top te bereiken, moet nog een stukje geklommen worden (het pad links op de foto).

‘Ach nee, heeft u een retourkaartje gekocht?’, zegt de sportieveling wat meewarig, ‘nou ik niet hoor. Daar ben ik nog te jong voor. Maar u, tsja… Ik kan me voorstellen… nou ja, ik lóóp in ieder geval lekker naar beneden.’ Hij maakt nog even een foto van me, haalt de stokken uit zijn rugzak en begint aan de afdaling. Ik klauter (met mijn foute schoenen natuurlijk…) het pad naar de top op. Vind ik alweer een hele prestatie met die niet-conditie van me. Heb op dat pad zelfs drie keer moeten stoppen om uit te puffen…

Als ik de gondel instap om weer naar beneden te gaan, zit tot mijn verbazing de man-met-de-rugzak al op het bankje.
‘Dat heeft u snel gedaan’, doe ik gemeen, ‘u bent al heen en weer naar beneden en weer naar boven geklauterd? En nu trakteert u zichzelf op de gondel terug?’
Hij kijkt me even aan en zegt dan zuchtend: ‘Goed te doen, goed te doen. Ze kunnen me nog meer vertellen daar beneden. Een paar honderd meter heb ik over dat pad gestrompeld. Het werd steeds slechter. Dus ik zei tegen mezelf: Gustav, zei ik, Gustav, da’s niks meer voor jou, daar word je te oud voor. Dus ik heb zojuist een kaartje voor de gondel gekocht. Weet u, mijnheer, een mens moet zijn grenzen kennen. Da’s hard, maar waar.’
Ik ga naast hem op het bankje zitten en geef hem een hand: ‘Welkom bij club.’ ‘Thank you sir, thank you.’ Dan zet de gondel zich langzaam in beweging. Tien minuten later staan we weer met beide benen op de grond. Of stond die man dat al een kwartiertje eerder?

Photoshoot

Even wachten! Ik ben nog niet zo ver…
Ik moet mijn buik nog inhouden…
Ja, hij kan. Druk maar af…

Met dank aan de twee Zwitserse meiden die de Moléson te voet beklommen en deze foto’s wilden maken:

En mag mijn vriendin Maria dan nu met u op de foto?
Daar op die plek? Maar dat is tegen de zon in. Gaat niet lukken hoor.
Juist wel, mijnheer. Kijkt u maar: Jezus en Maria in tegenlicht…

Ellendig?

Misery?
Misère?
Ellendig?
Niks daarvan.
Zwitserland is geweldig!

Toerisme-de-luxe

Gstaad ligt niet op de Grand Tour de la Suisse. Ik moet er -dezelfde weg heen en terug- een stukje voor omrijden. Maar zo dichtbij één van de meest populaire vakantieoorden in de Zwitserse Alpen heb ik die extra kilometers er graag voor over om die aaneenschakeling van hotels, die talloze winkels-met-grote-merken, die luxe chalets en vooral die bloemen, waar je ook kijkt, met eigen ogen te zien.

Ik heb het gezien. Een klein uurtje zwierf ik door Gstaad, samen met voornamelijk oudere, keurige echtparen. Chiquer gekleed dan ik en niet wandelend, maar flanerend of van hun koffie nippend op een van de vele terrassen. Ik ben er geweest. Not my cup of tea.

 

Build a burger

Wat ben ik blij, dat ik niet in Gstaad geluncht heb. Anders was ik nooit bij McCarthy’s, Lord of the Burgers terecht gekomen. In het verder lege restaurant mag ik plaats nemen aan een tafel onder een levensgrote zwart-wit foto van Julie Andrews (the hills are alive with the sound of music…).

Ik krijg van de ober een formuliertje waarmee ik mijn eigen burger kan samenstellen. Leuk, nog nooit eerder zoiets gezien (maar dat zegt meer over mijn burger-onkunde). Hoewel ik de enige gast ben, wordt er wel van me verwacht dat ik mijn naam en tafelnummer invul en daarna begin ik op het formulier kruisjes te zetten om mijn eigen burger te builden.
Heerlijk gegeten! En de oplettende lezertjes (met ook nog eens heel goede ogen) kunnen hiernaast vaststellen, dat ik ook sla heb aangekruist!

Tegenover McCarthy’s is een parkeerterreintje voor de gasten. Dat is eigendom van de eigenaar van het restaurant. Geen enkel probleem als ik daar wil overnachten. Niet bepaald rustig, want aan een behoorlijk drukke weg, maar wat een uitzicht!

Opgevangen…

In het stadje staat een fors uit de kluiten gewassen vrouw voor de ingang van een openbaar toilet. Bloemetjesjurk, lichtgroen vestje, suède stappers en op de grond een reistas, die ze met haar benen stevig omklemd. Haar man -keurig beige colbert, broek met een vouw- komt het toiletgebouw uit.
‘Und?’, vraagt de vrouw hem, ‘ist es sauber?’ De man knikt.
‘En is het gratis?’ De man knikt weer.
‘Dan kan ik ook wel even gaan. Let jij intussen goed op de tas?’

Bitterzoete reis door de tijd

Als u tijdens de Grand Tour het plaatsje Broc aandoet, mag u niet verzuimen een bezoek te brengen aan de chocoladefabriek van Cailler. Tijdens een interactieve, audiovisuele rondwandeling wordt de geschiedenis en de fabricage van dit vermaarde Zwitserse chocolademerk uit de doeken gedaan. Voelen, ontdekken, genieten en meebeleven hoort allemaal bij de unieke ervaring tijdens een bezoek aan deze chocoladefabriek.

Cailler?
Een vermaard Zwitsers chocolademerk? Nooit van gehoord. Maar geen reden om die fabriek niet te bezoeken.
Om tien uur gaat het complex voor het publiek open en beginnen de rondleidingen. Om half tien draai ik het parkeerterrein op en wandel een stukje naar de Maison Cailler. Ik ben niet eens de eerste. Een groep Espagnolen zit al op de bankjes rond de fontein en diverse andere bezoekers drentelen voor het ticketoffice heen en weer. Ik drink in het Café Cailler een kopje koffie en koop een kaartje.

Strak georganiseerd, anders kan ik het niet noemen, die rondleidingen. Ik krijg een Engelse audioguide en word ingedeeld bij groep 3, samen met nog drie andere Engelstaligen. Als het grote scherm in de hal aangeeft, dat de departure voor groep 3 begint, mogen we met z’n vieren een ruimte in, waar het twintig minuten durende ‘spektakel’ begint. We worden automatisch van de ene naar de andere ruimte gevoerd, met in iedere afdeling een stukje geschiedenis over chocolade. Met lichteffecten worden verschillende bewegende objecten uitgelicht en aan het einde van die rondleiding zien we -achter glas weliswaar- een stukje van de productielijn. Mooi hoor, interessant ook wel, maar een tikkeltje Disneyworld. Uiteraard maakt op mij het einde van de rondleiding de meeste indruk: daar mogen we van alle chocolaatjes naar hartenlust proeven. Graag had ik meegedaan met de workshop, maar -tut mir leid, sir- dat had ik van tevoren moeten reserveren.

Deutsche Sprache

Via de Jaunpass bereik ik het Berner Oberland. Heerlijk, ik zit weer in een Duitstalig gedeelte van Zwitserland. ’t Is allemaal wel te doen hoor, dat Frans, en ik red me wel, maar Duits ist so viel einfacher.
En als ik op het eind van de middag dan ook nog op een prachtig plekje kom te staan op een camping aan de Thuner See, kan mijn dag helemaal niet meer stuk.

Top van Europa

Dat ik ook in de vakantie een vroege opstaander ben, komt me vandaag goed uit. Financieel dan. Ik ben namelijk van plan vanuit Interlaken een dagexcursie te maken naar de Jungfraujoch, het hoogst gelegen treinstation van Europa. Als ik bij de receptie van de camping naar de mogelijkheden informeer, wordt me verteld dat ik een Good-morning-ticket kan kopen. Dat kost ‘maar’ CHF 145 en is alleen geldig in de trein van 6:35 of 7:05 uur. Voor alle treinen die later op de dag vertrekken, kost een kaartje CHF 204,40. Bijna zestig CHF verschil. Daar kan ik andere leuke dingen van doen en wakker ben ik normaal toch.
‘Maar’, zegt de man van de receptie, ‘zo vroeg rijdt er morgenochtend nog geen bus en als u verstandig bent, koopt u vandaag al een kaartje, want het kan soms druk zijn en dan zijn de tickets uitverkocht.’ Geen bus? Ik heb toch een fietsje bij me? Op de stadsplattegrond wordt me uitgelegd hoe ik die zes kilometer moet rijden naar station Interlaken-Ost. ‘Het is eenvoudig te vinden hoor’, zegt de campingbaas, ‘en als u vandaag heen en weer rijdt, weet u morgenochtend de weg en kunt u zo instappen.’
Ik spring, nou ja, stap op de fiets en probeer zo goed mogelijk de aanwijzingen van de receptie te volgen: over de brug, bij de rotonde links aanhouden, de weg uitrijden, bij station Interlaken-West naar links en door de winkelstraat recht op het station-oost af. Inderdaad: doodsimpel en onderweg let ik goed op een paar oriëntatiepunten: het ziekenhuis, de naam van een hotel, het youth hotel, enz. Komt me morgen vroeg allemaal van pas.

Nee dus, komt me helemaal niet van pas.
Twee minuten voor mijn wekkertje afgaat, ben ik wakker. Ik was me, kleed me aan, ontbijt en stap om kwart over zes op de fiets.
Oriëntatiepunten? Op dat tijdstip is het nog stikdonker. En het eerste gedeelte van de weg is onverlicht. Het fietspad is nauwelijks te zien en ik heb behoorlijk last van de verblindende lichten van mij tegemoet komende auto’s. Met meer geluk dan wijsheid (was hier nou de afslag naar het ziekenhuis waar ik rechtdoor moest?) bereik ik om kwart voor zeven het station. Goed dat ik voor die paar kilometertjes drie kwartier heb uitgetrokken. Mijn moeder nog maar een keer citeren? ‘Beter vijf minuten te laat thuis, dan tien minuten eerder in het ziekenhuis…’

Er zijn niet zoveel passagiers die net als ik de trein van 7:05 uur nemen. Twee keer moet ik overstappen gedurende de rit van twee uur en een kwartier en op de tussenliggende stations vult ‘mijn’ trein zich meer en meer. Voor het merendeel met Koreaanse toeristen, een stuk of vier groepen van een man of dertig die braaf via hun ‘oortje’ de aanwijzingen van hun leidster-met-parapluutje volgen.

En -eenmaal op de Jungfrau aangekomen- hebben ze een haast!  Dat is dringen en duwen bij de hekjes, proppen en prakken in de liften en voordringen bij het buffet, alsof ze bang zijn dat die berg wegloopt. De enige plek waar ik ze rustig heb gezien, was in het Eis Palast, een gangenstelsel in de gletsjer met ijssculpturen. Eén Koreaans echtpaar maakte toch haast en een behoorlijke schuiver. Vlak voor mijn neus gingen ze gillend onderuit. Ik heb mijn lachen ingehouden (…) en die twee overeind geholpen.

Het Ice Palace is maar een van de bezienswaardigheden op de Jungfrau, samen met de Eiger en Mönch de grote drie genoemd. Natuurlijk zijn er de nodige souvenirwinkeltjes, is er een luxe filiaal van Lindt en kun je er speciaal hier gebrouwen Jungfrau-whisky kopen. Maar het meest bijzondere is toch wel dat je -letterlijk tandje voor tandje- naar een op 3454 meter hoog gelegen station wordt vervoerd. Dat je -in het dal nog in het zonnetje- na een fantastische treinrit op het Glacier Plateau in de ‘eeuwige sneeuw’ staat. En ik was eerder deze reis al zo onder de indruk van de Sommet du Moléson. Dit overtreft het vele malen. Zou het in het vervolg van mijn trip nog mooier kunnen worden?

Ik heb alles heb gezien en neem de trein terug naar Interlaken. En ach, so nett: de conducteur die mijn kaartje knipt, geeft me als dank voor mijn bezoek aan de Jungfraujoch een chocolaatje (van Lindt uiteraard).
Halverwege de treinrit betrekt het en worden de bergen in nevelen gehuld. Mooi dat ik hier al zo vroeg was toen het zicht nog helder was. Als ik mijn fiets uit de stalling haal, begint het te regenen, waardoor ik kleddertje-nat bij m’n bussie terug kom. Jammer, maar het doet niks af aan deze fantastische dag.

Gelezen

Slaapkamerfoto

‘Meneer, meneer! Waarom maakt u een foto van mijn slaapkamerraam?’
‘Entschuldigung, mevrouw, maar ik wist niet dat het uw slaapkamer is. Ik rijd de Grand Tour van Zwitserland, heb net een schitterend stuk langs de Brienzersee gereden en volgens de beschrijving in het routeboek moest ik zeker hier in Brienz even stoppen om de beroemde Brunngasse te bekijken. Vandaar die foto.’
‘Oh, wat leuk. Maar loopt u dan even mee hier naar het huis op de hoek. Daar hangt nog een oude foto van de Gasse. Kijk, zo zag het er vroeger uit. Twee grote branden hebben we hier in het verleden meegemaakt. U kunt het nog zien aan dat huis daar bij het balkon. Maar alles is weer keurig hersteld. En dat komt u allemaal op de foto zetten? En waar komt u vandaan als ik vragen mag?’
‘Uit Nederland, mevrouw.’
‘Helemaal uit Nederland?’, mengt haar man zich in het gesprek. ‘En dan een foto van ons huis? We zijn vereerd.’ ‘Mag ik u bij ons binnen een kopje koffie aanbieden?’, vraagt de vrouw. ‘Aber gerne, gnädige Frau. Die foto’s kunnen nog wel even wachten…’

Brienz

Klee & Kandinsky

Wat een geluk heb ik vandaag!
Na een pittige onweersbui van een paar uur gisterenavond, is het vandaag weer een stralend zonnige dag. En stond het Zentrum Paul Klee in Bern al hoog op mijn things-to-do-list (alleen al vanwege het fraaie gebouw van de architect Renzo Piano), bij aankomst blijkt er ook nog eens een overzichtstentoonstelling te zijn van Klee en Kandinsky!
Twee, wat zeg ik: drie vliegen in één klap.
Vooral het gedeelte over hun gezamenlijke tijd bij het Bauhaus in Dessau boeit me, maar dat heeft alles te maken met mijn fascinatie voor die stroming. Topdag!

Vita parcours

Op zoek naar een plekje voor de nacht, rijd ik in de buurt van Bäreswil een bosweggetje in tot een bord me verbiedt verder te rijden. Er staat ook een bord met een P, dus ik besluit hier te blijven. Een stukje verderop staat nog een bord: blijk ik te hebben geparkeerd aan het begin van het zogenaamde Vita parcours. ‘Herzlich wilkommen’, staat er, ‘wij nodigen u uit hier aan uw conditie te werken en de tweeëntwintig activiteiten onderweg uit te voeren.’ Even (grapje) overweeg ik dat parcours te lopen, maar ik vind dat ik vandaag alweer genoeg beweging heb gehad: rondgelopen door Brienz, rondgelopen in het museum in Bern, een mens moet zijn grenzen kennen…

 

In de namiddag wordt het drukker op ‘mijn’ plekje. Er stopt regelmatig een auto, waar enthousiast blaffende honden uitspringen (hoe kleiner de auto, hoe groter de hond). Ik word vriendelijk gegroet. Met een half uurtje, drie kwartier heeft iedere hondenbezitter zijn rondje gelopen en vertrekt weer. Dat gaat zo door tot het schemerig wordt.

De volgende morgen om half acht (ik heb nog maar net op tijd een forse bruine boodschap in het bos achtergelaten) stopt de eerste ‘hondenauto’ alweer naast m’n bussie. Ik zit -met de deur open- op mijn gemak aan het ontbijt.
‘Gute Morgen’, begroet de vrouw me verbaasd-vriendelijk, ‘heeft u hier wirklich geslapen?’
Als ik bevestigend antwoord, vindt ze dat reuze leuk. Ze lijnt haar hond aan en wenst me nog ein schöner Tag. ‘Ebenfalls, ebenfalls…’

Elf

Leuk toch?
Het plaatsje Solothurn heeft elf musea, elf fonteinen, elf kerken, de St. Ursenkathedraal heeft elf altaren, er hangt een klok met maar elf uren op de wijzerplaat en er wordt zelfs een Öufi-bier (11-bier) gebrouwen.

Solothurn

Gefundenes Fressen

Gatenkaas

Je bent in het Emmental, dus op naar het plaatsje Affoltern. Op naar de Emmental Dairy Show. Je hangt een audioguide om je nek, je laat je alles uitleggen over de bereiding van de Emmentaler en aan het eind weet je nu eindelijk hoe die beroemde grote gaten in die kaas komen. Heel simpel eigenlijk: de propionibacteriën fermenteren het melkzuur en de koolhydraten die vrijkomen van de kooldioxide vormen de gaten in de kaas. Hoe eenvoudig kan het zijn? Ik had het zelf kunnen bedenken.

Op het eind van de rondleiding is er natuurlijk de onvermijdelijke winkel, waar je zo’n lekker stuk Emmentaler kunt kopen. Maar dat had ik ’s morgens al gedaan. Bij de Coop…

Welkom of niet?

Ik ben de bergen maar weer eens ingereden op zoek naar een vrij plekje voor de nacht. Het zijn smalle weggetjes met links en rechts boerderijen en met schrikdraad afgezette weiden en akkers. Als ik een mooi vlak plaatje beton zie naast een schuur prik ik daar m’n bussie in.
Bij het huis tegenover de schuur staat een vrouw de was op te hangen. Of die schuur van haar is en zo ja of ik daar dan vannacht mag staan om te overnachten, vraag ik haar. Ze kijkt bedenkelijk. ‘Dat moet ik even aan mijn man vragen’, zegt ze, ‘ik weet niet of hij dat wel goed vindt. Hij is even een boodschapje doen, maar over een half uurtje is hij weer thuis.’ Aan je man vragen?, denk ik. Is de vrouwenemancipatie aan Zwitserland voorbij gegaan? Is het hier geen 2015? Ik bedank haar alvast vriendelijk en zeg op de terugkomst van haar man te wachten.

Tien minuten later staat ze -kind op haar arm- naast m’n bussie.
‘Ik heb mijn man even angerufen, maar hij vindt het niet goed. Wij kennen u helemaal niet, we weten niet wat u van plan bent, dus nee, u mag hier niet blijven staan.’
‘Het is toch niet omdat ik een Auslander ben?’, vraag ik. ‘Of vanwege mijn woeste uiterlijk?’
‘Nee, nee, bestimmt nicht, maar we weten niet wie u bent en daarom mag het dus niet. Da’s ons principe, snapt u?’ Ik snap het, bedank haar voor de moeite en rijd een stukje verder.

Nog geen kilometer verderop zie ik weer een boerenschuur met parkeermogelijkheid. Er staan twee mannen met elkaar te praten bij het huis aan de overkant. Als ik vraag of ik bij hun schuur mag overnachten, krijg ik een spontaan ‘aber natürlich’ als antwoord. Ze lopen zelfs met me mee om een goed plekje uit te zoeken, wijzen me op een grasweggetje dat naar de koeienschuur leidt en geven aanwijzingen als ik m’n bussie parkeer.
Als ik water nodig heb (ze wijzen op een slang die er ligt) mag ik rustig tanken en binnen -loop maar even mee- is een toilet waar ik gebruik van mag maken. Als we door de schuur lopen, staat daar in een aparte ruimte een Volkswagen kampeerbus. Het wordt me ineens duidelijk, die vriendelijkheid: camperaars onder elkaar, nietwaar?
‘Kijk, hier is het toilet en daar bij de aanrecht heb je warm en koud water. Het is allemaal een beetje sober, maar alles doet het. En hier in de hoek staat de koelkast. Voor het bier.’
‘Voor het bier, dat zal wel’, zeg ik als ik lacherig de deur opentrek. Ze hebben gelijk: het ding staat stampvol blikjes gekoeld bier! ‘Je pakt maar als je dorst hebt’, zeggen de mannen, die broers blijken te zijn.
‘En hoeveel moet ik jullie voor dat alles niet betalen?’, vraag ik.
‘Bezahlen? Natuurlijk niet. Camperaars onder elkaar betalen niet, oder?’ Natuurlijk niet. Ons kent ons, toch…?

763 kilometer

Elf dagen was ik gisteren onderweg en van de Grand Tour heb ik inmiddels 763 kilometer gereden. Da’s niet veel. En dan te bedenken, dat er in mijn voorbereiding nog bijna 2500 kilometer te gaan is voordat ik op het einde van de tour ben. En wat staat er gedurende die kilometers nog veel op mijn programma. Wat is er nog veel dat ik wil zien, wil bezoeken.

Hoe lang had ik ook alweer zo’n beetje uitgetrokken voor dit rondje Zwitserland? Een maandje? Dat gaat het niet worden als ik blijf rondtrekken op de manier waarop ik dat de afgelopen dagen heb gedaan. Het schiet niet op dus.

Neem nou vandaag: 109 kilometer zijn er onder m’n bussie doorgerold, maar ik zit 45 kilometer van mijn vorige overnachtingsplaats vandaan. Maar het is onderweg ook zo schitterend mooi. En er is zoveel te doen. En zoveel te beleven.
Via een prachtige, maar druk-toeristische weg langs het Vierwoudstrekenmeer kwam ik bijvoorbeeld terecht in Engelberg, waar ik het beroemde klooster en de bijbehorende stiftkerk bezocht.

En vanmiddag reed ik door naar Sisteron. Vlakbij dat plaatsje is de Tellplatte, een kapelletje op de plek waar volgens de overlevering Wilhelm Tell ontsnapte uit de boot van landheer Gessler door in de Untensee te springen.
Het bleek een behoorlijke afdaling naar dat kapelletje te zijn en ik besloot de fiets te pakken. Vol in de remmen ging ik downhill tot ik bij het laatste stuk op een trap stuitte. Honderdzevenentachtig treden steil naar beneden (ik heb ze geteld), een kapelletje zien met een hek ervoor, daarachter vier fresco’s met momenten uit het leven van Wilhelm Tell, foto’s genomen, honderdzevenentachtig treden weer puffend naar de plek waar mijn fiets stond en in standje 5 de rest van de helling weer op, terug naar m’n bussie.

Niet lang daarna vond ik aan de oever van het meer een plek om te overnachten. En zo ging dag twaalf van de Grand Tour voorbij. Weinig kilometers, veel gezien. Ik schreef het al: het schiet niet op. En ik weet ook nu al: dat wordt over een poosje weer medicijnen en onderbroeken tellen. Is me al eerder overkomen…

Twee vrouwen

# 1
Ik sta op het bovendek van het veer Beckenried-Gersau om een foto van m’n bussie te maken als me een jeugdsentimentele geur in m’n neus komt. Ik kijk rond en zie een man en een vrouw (vader en dochter?) op een bankje zitten. Dochter heeft een met de regels der kunst dikgedraaide, taps toelopende sigaret in haar handen. Zie je wel: ik rook het toch! Ik stap op het tweetal af en tik haar op de schouder.
‘Zit jij hier echt een joint te roken?’, vraag ik, het antwoord al wetend.
Ze knikt, glimlacht vriendelijk naar me en steekt de joint uitnodigend naar me toe. Ik twijfel. Ze kijkt naar het benedendek waar mijn bussie staat en maakt een eind aan mijn twijfel: ‘Jij bent van dat groene campertje, hè? En je moet dus nog rijden. Besser nicht denn.’
Ze heeft gelijk. Besser nicht. Toch?

# 2
‘En Frits, heeft het allemaal gesmaakt?’
Ik ben stomverbaasd op het terras van de pizzeria in het Nederlands te worden aangesproken door de eigenaresse. ‘Ik zag je camper al aan de overkant van de weg staan, met dat bord achterop en ik dacht: jij moet Frits zijn.’ Ze schuift een stoel naar achteren en komt bij me aan tafel zitten. ‘Geboren en getogen in Friesland, Frits. In Franeker om precies te zijn. En nu al weer een paar jaar hier in Zwitserland waar ik deze pizzeria heb overgenomen. En waar kom jij weg?’
Ze laat twee espresso bij ons tafeltje brengen en we kletsen gezellig over mijn vakanties met de boot in Friesland, mijn huidige trip door Zwitserland en haar belevenissen in haar nieuwe heitelân. Dan moet ze zich met de overige klanten bezig houden en ik stap naar binnen om af te rekenen.
Als ik bij de kassa mijn portemonnee pak, komt ze net langs. ‘Dit is Frits’, zegt ze tegen het meisje achter de kassa. Als ze mijn verbaasde blik ziet, voegt ze er aan toe: ‘En dat is mijn nichtje. Ook uit Nederland. Die komt me ’s zomers helpen.’ En tegen het nichtje: ‘Frits hoeft niet te betalen hoor, het is gratis!’
‘Meen je dat nou?’, doe ik oprecht verbaasd.
‘Tuurlijk. We hebben gezellig gekletst en nu ga je weer fijn verder met je reis door Zwitserland. En die pizza krijg je van mij.’
‘Wat ben jij lief’, zeg ik. ‘Dat zegt mijn man nou ook altijd. Goeie reis en veel plezier nog!’

Drup, drup und Polizei

Bij een bepaalde schuine stand en bij een bepaalde windrichting lekt mijn dakraampje. Ik word om vier uur wakker van een geweldige donderslag, gevolgd door neerplenzende regen. ‘Gezellig dat getik op mijn dak’, denk ik, ‘net als vroeger in de tent en op de boot.’ Ik geef de radio een uurtje, draai me om en val weer in slaap.

Als ik een paar uur later opsta, stap ik met mijn voeten in het nat. Ik knip het licht aan en zie een regelmatige druppelstroom uit het plafond bij mijn dakraampje komen. Vervelend: dit is dus zo’n bepaalde schuine stand en zo’n bepaalde windrichting… Niet alleen de vloer is nat, maar ook het aanrecht met alles wat daar op staat. Niet bepaald fluitend van enthousiasme pak ik een opvangbakje en een dweil en plaats die onder de twee plekken waar het water naar binnen drupt. Ik maak de spulletjes op het aanrecht droog en dweil de vloer. Terwijl ik daarmee bezig ben, houdt het op met regenen (maar nog niet met druppen) en breekt er alweer een waterig zonnetje door het wolkendek.

Door dat waterfeest zit ik pas laat (…) tegen half acht aan het ontbijt. Ik heb net een beschuitje gesmeerd als er langzaam een politieauto ‘mijn’ plekje komt oprijden.
Razendsnel bedenk ik, dat ik hier natuurlijk niet overnacht heb (Zou ik nooit doen, agent. Da’s toch verboden in Zwitserland?), dat ik die ganze Nacht durchgefahren heb, dat ik ein biβchen Müde werd en dat ik nu -om even uit te rusten- aan het Frühstücken ben.
De politieauto stopt naast m’n bussie. Ik trek mijn vriendelijkste en meest onschuldige gezicht en houd mijn mok dampende koffie omhoog. Mijn snel bedachte verhaal blijkt niet nodig: de twee agenten wisselen wat woorden met elkaar, steken groetend hun hand op en rijden weg. En op dat moment -ik verzin het niet- breekt de zon definitief door.

Bewegende schoolplaat

Mensen van mijn generatie hadden vroeger op school zo’n meester die, als bij de aardrijkskundeles Zwitserland werd behandeld, op een gegeven moment uit het magazijn een van de schoolplaten van Jetses pakte, die voor het bord zette en er vervolgens een boeiend verhaal over vertelde: WATERVAL VAN DEN RIJN BIJ SCHAFFHAUSEN. Zo’n meester had ik dus vroeger ook. Nu ik er aan terugdenk, is hij het geweest die me ooit deed besluiten het onderwijs in te gaan, maar dit terzijde.

En nu sta ik dus bij die schoolplaat-van-vroeger. Niet bij Schaffhausen, maar ‘aan de overkant’ van de Rhein bij Neuhausen am Rheinfall. Het is er niet minder mooi om. Over een breedte van 150 meter stort het water hier 23 meter naar beneden (ik haal het ook maar uit een boekje).
Als je voor CHF 5,00 een kaartje koopt, gaan alle tourniquetjes op het pad naar de waterval voor je open en sta je oog in oog met dit natuurgeweld. Er varen bootjes naar de rots in het midden die je kunt beklimmen om de waterval van heel nabij te ervaren. Dat hoeft voor mij niet; ik heb al genoeg aan die schoolplaat die tot leven is gekomen.

Ik heb ook wel weer genoeg gereden vandaag (133 kilometer, het moet niet gekker worden!) en ik zoek een plekje op het grote parkeerterrein. Dat heb ik al eerder gedaan, overnachten op een parkeerterrein bij een attractie. En ik kies zorgvuldig een vlak plekje, want mocht het vannacht weer gaan regenen, dan wil ik morgenochtend met droge voeten opstaan.

Getatoeëerd stadje

Heuvels! Ik weet niet wat me overkomt. Veertien dagen ben ik nu onderweg en voor het eerst rijd ik door een vlak landschap. Nou ja, een béétje vlak. Maar geen haarspeldbochten meer en niet regelmatig slikken om die prop uit mijn oren te krijgen. Eigenlijk is dat gisteren al een beetje begonnen rond Schaffhausen, maar vandaag verandert het landschap pas echt. Ik rijd de Constancesee droomroute, pal langs de Rhein, die hier Untensee heet, met glooiende hellingen vol druiven en schitterende groene weiden.
Die droomroute begint in Stein am Rhein. Nog nooit zag ik zoveel statige gebouwen bij elkaar met zoveel beschilderde gevels. Het lijkt wel of die huizen van boven tot onder getatoeëerd zijn. Vanaf een terrasje achter een kop espresso bekijk ik het met bewondering. En ik blijf fotograferen.

Fotograferen mag dan weer niet in de Stiftsbibliotek in Sankt Gallen. Als ik mijn hand maar in de richting van mijn camera beweeg, kijken de strenge suppoosten mijn richting uit en schudden gedecideerd hun hoofd. Jammer, want de ruimte (de mooiste rococozaal van Zwitserland, schrijft de reisgids) is inderdaad adembenemend, evenals de naast de Bibliotek staande kathedraal. En daar mag dan weer volop worden gefotografeerd.

Stiftsbibliotek (foto va internet)
kathedraal van Sankt Gallen

Das Unterschied

‘Wat is nou eigenlijk het verschil tussen een Swisskebab en een echte Turkse kebab?’, vraag ik, wijzend op het bord naast de toonbank.
‘Ganz einfach, mijnheer. Swisskebab is van puur kalfsvlees en voor Turkse kebab slachten ze oude ezels. Ja, ja, Achmed machen gute kebab. Und gesund.’
‘Weet je Achmed, doe er dan maar wat extra sla en tomaten bij. Eet ik vandaag nóg gezonder.’

Ansichtkaart

Ik zit weer volop in de bergen. Wat heet: ik ben onderweg naar Elm, een van de plaatsjes in de Tektonik Arena Sardona. En wat is dat Elm een lieflijk, klein, pittoresk, enz., enz. dorpje. Maak in gedachten een foto van zo’n typisch klein bergdorpje, verscholen in de Zwitserse bergen. Zo’n foto als op een kalender bijvoorbeeld. En dat is dan Elm. Prachtige huizen en boerderijen, een kerk, een hotel, een paar kleine winkeltjes en rondom bergen. Een levende ansichtkaart.

Het driehonderd vierkante kilometer grote gebied van de Piz Sardona is opgenomen in het Unesco Werelderfgoed vanwege de geologische verschuiving die hier heeft plaats gevonden, waardoor oudere lagen gesteenten op jongere zijn komen te liggen. Dergelijke verschuivingen komen weliswaar over de hele wereld voor, maar de Glarner-overschuiving in dit gebied is bijzonder spectaculair. Hier ligt dus oud gesteente bovenop gesteente dat maar liefst tweehonderd miljoen jaar jonger is. En door dat gebied tuf ik met m’n bussie. Fabelhaft!

Twee keer per jaar -op 12 en 13 maart en op 30 september en 1 oktober- wordt Elm druk bezocht door astronomen. Op die dagen is dan het zogenaamde Sonnenloch te zien. In de rots van de Tschingelhörner zit namelijk een groot gat van tweeëntwintig bij negentien meter. Volgens de legende is dat ontstaan tijdens een gevecht tussen de held Martin en een slechte reus. Hoe dan ook, bij zonsopgang vallen de zonnestralen door dat Martinsloch, precies op de kerktoren van Elm. Het is vandaag 16 september. Het zal best mooi zijn hoor, dat Sonnenloch, maar om daar nou veertien dagen op te wachten, gaat me toch te ver.

Zo lieflijk, zo mooi, dat Elm, dat ik besluit er meteen maar te blijven voor de rest van de dag. In het Tourist Office wijzen ze me de weg naar het Besucherzentrum, dat gevestigd is in het voormalige schoolgebouw naast de kerk. Er is geen mens, de deur staat gewoon open en er hangt een briefje dat me veel plezier wenst op de tentoonstelling. En als ik koffie wil: tast toe, in de hoek staat een Nespresso-apparaat.
Datzelfde Tourist Office geeft me toestemming op de parkeerplaats achter de houtzagerij te overnachten. Ik zet m’n bussie in een hoekje en bekijk mijn plek-voor-de-nacht. Ik mag niet mopperen: rondom me bergen (vandaar ook de naam Arena), links de huizen van Elm, rechts een snelstromende beek en door mijn voorruit heb ik uitzicht op een klein watervalletje.*)  De radio meldde vanmorgen een stralende dag met temperaturen oplopend tot 25 graden, dus ik besluit er een tuttelmiddagje van te maken.

Als ik m’n bussie heb ingericht, loopt het tegen twaalven, hoogste tijd voor de lunch dus. Jammer genoeg is het hier in Elm am Mittwoch Ruhetag.
Ik stap het kleine Volg-supermarktje binnen, leg uit dat ik hier met mijn Wohnmobil ben en dat ik een maaltijd moet hebben omdat de twee restaurants in het dorp vandaag gesloten zijn. De verkoopster neemt me mee naar de vitrine met vlees, maar ik leg haar uit, dat ik nooit kook in m’n bussie en vraag of ze niet iets kant-en-klaars heeft. Ze troont me mee naar een ander schap.
‘Veel heb ik niet, eigenlijk maar twee soorten, maar heeft u trek in een salade? Ik heb Rindfleisch en Ochsenmaulsalat, allebei hausgemacht, met vlees, gurken und zwiebeln.
‘Ochsenmaulsalat?
‘, vraag ik, ‘nooit van gehoord. Is dat lekker? En wat is dat precies?’ De verkoopster trekt een vies gezicht, steekt haar tong zo ver mogelijk uit haar mond en maakt snijbewegingen. Het is me duidelijk. ‘Ik ga toch voor de ossenmuil enne… wat eet ik dazu?‘ ‘Brot natürlich’, zegt ze, ‘loop maar mee.’
‘Weet je wat er lekker bij smaakt?’, moedert ze gezellig verder, ‘zo’n stuk grof roggebrood. Ik heb wel grotere, maar zo’n kleintje hier is voor jou wel genoeg en misschien heb je dan voor vanavond nog een stukje over.’ Ik ben de enige klant in het winkeltje, we nemen er alle tijd voor en ik laat het me allemaal heerlijk aanleunen.
‘Ok, heb ik dan alles?’
‘Früchte noch’, zegt ze.
Alle vrouwen over de hele wereld zijn toch eender met hun fruit, bedenk ik me en ik leg mijn verkoopster uit, dat ik nooit fruit eet. Maar ze geeft niet op, pakt me bij m’n arm en neemt me mee naar de gebaksvitrine. ‘Neem dan zo’n bladerdeegbakje. Da’s gevuld met vers fruit. Heb je toch je vitamines binnen vandaag.’ Alle vrouwen over de hele wereld, nou ja… Ik bedank haar vriendelijk voor alle hulp, reken mijn salade en brood af en wens haar nog een fijne dag. ‘Gleichfalls’, antwoordt ze, ‘en als je morgen hier nog bent, kom gerust terug. Ik help je graag.’

*)
Eh… ‘en door mijn voorruit uitzicht op een watervalletje’?
Dat watervalletje en die beek is me wel duidelijk, maar dat bussie? Waar staat dat dan?
Kijk maar goed.

Niet vergeten…

Onder het rijden willen me nog weleens dingen te binnen schieten, die ik de moeite van het vermelden waard vind. In het verleden was ik die invalletjes ’s avonds vaak alweer vergeten. Ik begon aantekeningen te krabbelen op losse papiertjes, maar sinds een paar jaar gebruik ik daar een dictafoontje voor. Handig hoor. Vergeet ik niks meer. Nou ja, niks. Ik moet er natuurlijk wel aan denken die gesproken invalletjes ’s avonds af te luisteren. Dacht ik vanavond ineens: ‘Volgens mij staat er al van een paar dagen iets op mijn dictafoon. Oeps, vergeten… Even inhalen dus.

Deutsche Sprache
Geen kritiek op Claire-mijn-Garminnetje hoor, want ze heeft me de voorbije twee weken toch maar weer zo’n krappe duizend kilometer zonder mankeren door Zwitserland geloodst. Maar voor haar Duitse uitspraak mag ze nog wel een extra lesje gaan volgen. ‘Sla over 400 meter linksaf naar Haa-upt-straase‘, zegt ze meer dan regelmatig. En er zijn nogal wat Hauptstraβes in Zwitserland…

Geheimtipp
Het is geen gezicht, maar alleen ik zie het: tijdens het douchen houd ik mijn vuile sokken aan. Lekker ermee stappen-op-de-plaats maken in het shampoo- en doucheschuim dat van mijn lijf spoelt, daarna goed uitspoelen en ik heb weer een paar schone sokken.
Trouwens, over douchen gesproken: vervelend als dat met een muntjesautomaat gaat. Ik sta me altijd (vaak voor niks) te haasten, bang dat de tijd van het muntje om is en ik plotseling onder een koude straal sta. Slaat nergens op, dat gehaast, want het eventuele-je-kunt-nooit-weten-reservemuntje ligt klaar op het automaatje.

Klein landje?
Heb ik er bijna duizend kilometer opzitten van de Grand Route van Zwitserland. Heb ik inmiddels vijf van de negen stukken van die route gereden. Ben ik veertien dagen geleden gestart in Basel. Zie ik vanmorgen langs de weg een bord staan: Basel 136 kilometer.

Bofkont
Als ik de berichten van het thuisfront mag geloven (en waarom zou ik daar aan twijfelen?), is in Nederland de herfst begonnen.
Wat een geluk heb ik dan. Vanaf de allereerste reisdag loop ik in shirts met korte mouwen en ’s middags vaak in korte broek. Alleen ’s avonds trek ik af en toe een oud truitje aan, want dan wil het nog wel eens afkoelen. Ik bof dus reuze met het weer. Maar ja (daar is ze weer), zei mijn moeder vroeger al niet: ‘Iedereen…’

Springfeestje
Da’s nog eens vrolijk oversteken, zoals die hertjes in Zwitserland dat doen. Kunnen die saaie Nederlandse herten een voorbeeld aan nemen.

Blaaskaas

Lieve vriendin-van-het-thuisfront had me voor mijn vertrek een ‘overlevingspakketje’ meegegeven voor mijn trip door Zwitserland. Daar zat onder andere een busje Zwitserse strooikaas in. En laat ik nu in de buurt zijn van die fabriek!
Ik kijk even op internet voor het juiste adres en lees ook, dat er dagelijks Betriebsführingen zijn: minimaal voor 15, maximaal voor 50 personen. Of er vandaag zo’n excursie is, weet ik niet, maar ik waag de gok en geef Claire-mijn-Garminnetje opdracht me naar de Ygrubenstraβe 14 in Glarus te leiden, waar de Geska AG staat.

In de gang op de eerste verdieping hangt een briefje met een overzicht van de excursies. En kijk, ben ik niet umsonst hier naartoe gereden, want om kwart over tien wordt de Gruppe Jahrgang 1945 verwacht met vierentwintig personen. Ik klop op de deur van het Büro en vraag of ik mag aansluiten bij die groep. ‘Dat is geen enkel probleem’, zegt de medewerkster, ‘maar u moet dan wel even geduld hebben, want het is nu pas half negen’ (natuurlijk ben ik weer eens allemachtig vroeg op pad gegaan). Ik maak in m’n bussie een kop koffie, lees wat en meld me om tien uur in de ontvangstzaal.

‘Jahrgang 1945?’, zegt de vrouw die naast me zit, ‘wij noemen ons zo, omdat we allemaal in 1945 geboren zijn. Wij hebben allemaal bij elkaar in de klas gezeten en eens in de twee jaar gaan we een dagje uit met elkaar. Zeg maar een soort reünie. En deze keer is het bijzonder, omdat we allemaal dit jaar zeventig worden. Leuk hè?’
Ik krijg nauwelijks tijd te antwoorden, want de gids vraagt het woord. Ze heet iedereen van harte welkom, in het bijzonder de ’toegevoegde’ mijnheer aus Holland op de achterste rij en start dan een powerpointpresentatie. Of het een bezwaar was, hadden ze me eerder die morgen op het bureau gevraagd, dat de rondleiding in het Duits is. Duits, had ik geantwoord, is niet bezwaarlijk, maar als onze gids haar verhaal begint, doet ze dat in het Zwitser-Duits en daar heb ik alle moeite mee. Ik moet me goed concentreren om het allemaal te snappen. Regelmatig schieten mijn mede-grijsaards in de lach. Het zal dus wel grappig zijn… Gelukkig zijn de ‘dia’s’ in het Duits en zo leer ik onder andere, dat de typische smaak van deze kaas wordt veroorzaakt door toevoeging van gedroogde en vermalen Trigonella Melitotus Caerulea (zoek het zelf maar op; een soort klaver geloof ik, op z’n Duits Bodehornsklee), dat de kaas voornamelijk naar Duitsland en Nederland wordt geëxporteerd en dat alleen voor ons land de gedroogde en fijn gemalen Pulver wordt gemaakt.
De presentatie is uitgebreid en duurt lang. Ik kijk af en toe op mijn horloge en zie sommige anderen dat ook doen. Een dik half uur zitten we als een braaf klasje al te luisteren en als de gids eindelijk, eindelijk haar verhaal heeft afgerond, zijn er natuurlijk altijd nog mensen die iets te vragen hebben. En nog een vraag. En nog een vraag.

Maar dan is het zover, dat we de fabriek in kunnen. Niet nadat we allemaal een formulier hebben ondertekend (geen idee waar ik mijn handtekening onder heb gezet), onze sieraden en horloges hebben moeten afdoen en ons lacherig in Schutzbekleidung hebben gestoken. Als we ook allemaal nog onze handen hebben gewassen en gedesinfecteerd, gaan we de productieruimte binnen. Het hele verhaal van de presentatie in het zaaltje wordt nog eens dunnetjes overgedaan en ze vertelt maar en vertelt maar, onze vriendelijke gids. Sommige leden van de Jahrgang 1945 manoeuvreren zich een beetje naar de buitenkant van de groep, waar ik ook sta.
‘Look at the time: it’s almost twelve’, fluistert de vrouw naast me, die achtendertig jaar in Canada heeft gewoond. ‘Hoe lang zou het nog duren, denkt u? We hebben voor straks nog een lunch gereserveerd. Ik hoop dat we het gaan halen. Vindt u het nog leuk?’ Ik fluister terug, dat ik het Zwitser-Duits niet kan volgen en dat ik ook wel trek heb, maar -vertrouw ik haar toe- ‘dat gaat bij mij de hele dag door.’

Als de groep begint te klappen, begrijp ik dat de rondleiding er opzit. En mijn wens en die van de fluisterdame wordt vervuld als we terug komen in het filmzaaltje, waar borden met sandwiches (uiteraard belegd met Geska Schabziger) en drankjes voor ons klaar staan. De groep neemt zuinigjes een boterhammetje (want ze moeten nog uit eten, nietwaar?), maar ik grijp dankbaar de gelegenheid aan om hier te lunchen. Als de groep -na de nodige kaasjes te hebben ingeslagen- vertrokken is, bedank ik de gids en loop terug naar m’n bussie. ‘Het was geen spectaculaire excursie’, denk ik onderweg, maar wel leuk om mee te maken met leuke gesprekken met sommige Jarhgang 45’ers.

‘Wat zijn je plannen hierna?’, had de Canadees-Zwitserse gevraagd. ‘Weet je wat leuk is? Even verderop, in Netstal, vijf minuten met de auto, is er vandaag Kreuzmarkt. Moet je zeker even gaan bekijken. Er zijn allerlei leuke kraampjes en in de grote hal kun je koffie drinken en heerlijke zelfgebakken cake eten. Lovely!’
Het is behoorlijk bewolkt vandaag en af en toe valt er een spetje regen (Regen? Wat is dat? Heb ik nog nauwelijks meegemaakt!). Maar die bewolking en regen zorgen wel voor een deprimerende Kreuzmarkt. De kramen zijn nauwelijks bemand, het plein ligt er verlaten bij en de verkopers van het enkele kraampje dat wel open is, zitten mistroostig voor zich uit te staren. De kermisattracties zijn afgedekt met zeildoek. Ik heb het al snel gezien en haast me in de steeds harder neerkomende regen terug naar m’n bussie (dat toch al fout geparkeerd staat, dus het komt goed uit, dit bliksembezoek). Lovely!

‘U bent hier met een Wohnmobil hè?’, had de gids van de Geska gevraagd. ‘Dan moet u zeker naar de Klöntalersee rijden. Daar is het zo wunderschön.’
‘En kan ik aan dat meer ook overnachten?’, had ik gevraagd. Dat wist ze niet zeker, maar ach, wie lette daarop? Het is immers september, het hoogseizoen is voorbij.

Ik rijd die ganze See entlang. Schitterend. Ze heeft gelijk, die aardige gids. Maar om de paar kilometer staan overduidelijke borden, die aangeven, dat Campieren langs de hele oever verboden is. Ik durf de gok niet te nemen, rijd door op zoek naar een overnachtingsplek en ‘neem’ de Pragelpass. Dat heb ik geweten…
Een eenpersoonsweggetje is het, met regelmatig grinderige, vol plassen staande passeerhaventjes. Het is verboden voor bussen en zwaar verkeer, het stikt van de waarschuwingsborden en herhaaldelijk dribbel ik over wildroosters. Ik zie alleen nog maar gele bordjes die verwijzen naar wandelpaden. Het is ook harder gaan regenen (het water spoelt over het weggetje) en ik moet me tot het uiterste concentreren. Die borden met ‘slipgevaar’ staan er vast niet voor de lol. Niks lean back met de armsteuntjes omlaag: ik zit half over mijn stuur gebogen om de weg zo goed mogelijk te volgen. Harder dan dertig, veertig kilometer per uur rijd ik niet.
In sommige haarspeldbochten moet ik voor- en achteruit steken om rond te komen, in andere bochten voel ik zo nu en dan mijn achterwielen door de berm slippen. ‘Eigenlijk moet je hier een foto van nemen’, denk ik, ‘want dit is wel het smalste en glibberigste weggetje dat je gereden hebt.’ Ik durf het niet op die hellingen van 10%. Ben al blij dat ik met geen enkele tegenligger te maken heb.
Ik passeer een werk-in-uitvoering-bord en even daarna beduidt een gele hes me te stoppen. Ik zie niet dat ze aan de weg bezig zijn, maar het is wel even een momentje om te relaxen. Rechts voor me op de helling hoor ik het geluid van machinaal zagen en niet veel later suist er een enorme boom van de helling naar beneden, dwars over de weg en verder de diepte in. Als er wat losse takken van de weg zijn gehaald, gebaart de gele hes dat ik weer kan doorrijden.
Geen idee meer waar ik precies ben (ja, ergens op die pas), maar als ik links een redelijk vlak plekje zie, grenzend aan een weiland met rinkelbellende koebeesten, besluit ik dat het voor vandaag welletjes is. Het regent nog steeds en ik zit blijkbaar zo hoog en afgelegen in de bergen dat ik geen internetbereik heb, geen bereik op mijn mobieltje en geen zender op mijn wekkerradio. Maar wel koffie. Morgen weer een dag.

Heidi-ho, Heidi-ha

Ik ben door het bezoek aan de Tektonik Arena Sardona en de Geska Schabziger een behoorlijk eindje van de Grand Tour afgeraakt. Als ik Claire-mijn-Garminnetje opdracht geef me weer terug te brengen naar de route, wil ze me terug sturen over de Pragelpass. Daar heb ik even geen zin in vandaag, bovendien regent het nog steeds, dus ik wijzig mijn routeberekening van ‘kortst’ naar ‘snelst’. Een half uurtje later voeg ik in op de A3. Bijna een verademing om nu met honderd kilometer per uur die bergen te ‘bedwingen’ via een tunnel (de langste was er een van bijna zeven kilometer).

‘U komt uit Nederland, wat leuk!’, reageert een al wat ouder echtpaar van de auto naast me op de parkeerplaats. ‘Ik zag het aan uw licenceplate. We zijn ook van Nederland. Zij komt uit Amsterdam, ik was geboren in Dokkum. Toen we emigreerden naar Vancouver, Canada. En nu hebben we vakantie hier in Zwitserland. Zo leuk to meet iemand uit Holland! En wij spreken de taal nog. Dat vergeet je niet, jouw native language! En bent u ook hier voor een bezoek aan the Heidivillage?’

Dat Heididorf ligt even buiten Maienfeld, hoog in de bergen.
Hier, in de Bünder Herrschaft, leefde Johanna Spyri en deze streek inspireerde haar tot het schrijven van de talloze verhalen over het weesmeisje Heidi (en Peter niet te vergeten).
Ik vind het niet veel voorstellen, dat Heididorf. Er staan een paar stenen koeien aan de rand van een pleintje, tegenover het Johanna Spyri Museum. De benedenverdieping van dat museum is een souvenirwinkel, op de zolder is de tentoonstelling. Alle Heidiboeken staan daar uitgestald en er draait een Heidifilm. Dat is alles.
Schuin tegenover het museum staat de ‘authentieke’ Heidihof, met een Heidikeuken, een Heidiwoonkamer en Heidi’s slaapkamertje met Heidi’s bed. Twee oerlelijke etalagepoppen (dat moeten Heidi und Peter wel zijn) zitten in de huiskamer hun huiswerk te maken. Tussen hen in staat een lege stoel waarop je mag gaan zitten om op de foto te gaan. En natuurlijk neemt Groβvater even op die stoel plaats…

Ik doe er nu allemaal wel zo geringschattend over, maar voor de echte fans zal dit best een bezienswaardigheid zijn. En ik heb maar een klein gedeelte gezien van het Heidi-gebeuren. Je kunt hier bijvoorbeeld ook de Erlebnisweg volgen van Heididorf naar de Heidialp, met onderweg allerlei belangrijke plaatsen uit de Heidiverhalen. Twee uur staat er voor die wandeling. Ik moet er niet aan denken! Om hier bij het Heididorf te komen, moest ik vanaf de parkeerplaats al tien minuten over een smal bergpaadje glibberen (nog goed dat ik mijn ‘bergschoenen’ had aangetrokken) en die tien minuten moet ik ook weer terug. Een krap half uurtje wandelen vind ik weer eens meer dan zat voor een dag. En dan: het zegt me eigenlijk helemaal niks al die Heiditoestanden. Ik heb van mijn leven nog nooit een Heidiboek in handen gehad, laat staan er een gelezen.

Wat ik hier dan te zoeken heb? Goeie vraag.
Ach, je bent in Zwitserland, toch wel het Heidi-und-Peter-land, en een man doet eens wat…

Woest en koud

Op de top van de Füelapass zet ik m’n bussie aan de kant voor een kop koffie. Op weg naar het Zwitsers Nationale Park (het grootste beschermde natuurgebied van dit land) rijd ik door een verlaten, woest en ruig landschap. Het schermpje van Claire-mijn-Garminnetje is helemaal groen. Het is schitterend. Is dit het mooiste stuk natuur dat ik tot nu toe heb gezien? Ik zit in ieder geval na iedere (haarspeld)bocht tegen mezelf te roepen hoe prachtig, hoe mooi, hoe overweldigend het is.

Ik trek mijn fleece aan en stap met m’n beker koffie naar buiten.
Ik huiver. De temperatuur is rond het vriespunt. Als ik later de vuilcontainer wil openen om mijn koffiebekertje weg te gooien, moet ik wat kracht zetten, want de deksel zit vast gevroren. Maar wat wil je, ik heb geparkeerd op 2383 meter hoogte. En daar sta ik dan maar gewoon: ‘alleen op de wereld’, blazend in mijn hete koffie, te genieten van al dat moois om me heen. En het wordt nog een graadje mooier (en warmer) als even later de zon door de nevel breekt. Hoe simpel kan schoonheid zijn?

Begroeting

Bij het rode verkeerslicht sta ik zij aan zij met een taxibusje. Er wordt druk naar me gewezen. Door het open raampje roep ik een opgewekt ‘Hello’ naar mijn buurbus. ‘Hello’, krijg ik als antwoord, ‘and a merry Christmas!’

Karel de Grote

Het klooster Sankt Johann in Müstair wordt nog steeds bewoond door nonnen. Tot dat klooster heb je als toerist geen toegang*), wel tot de bijbehorende kerk en de Plantaturm.
Het hele complex werd gebouwd rond 775 ten tijde van het Karolingische Rijk en staat op de Werelderfgoedlijst van de Unesco, mede door de grootste frescoverzameling ter wereld uit de vroege Middeleeuwen. De Plantaturm is ingericht als museum.

Ik loop er (bijna) in mijn eentje rond: onwaarachtig mooi en indrukwekkend. Ik moest er een stukje voor omrijden, maar dat was meer dan de moeite waard.
Als ik het allemaal gezien heb en terugloop naar m’n bussie op de parkeerplaats, worden daar op dat moment drie touringcars leeg geschud. In drommen nemen de inzittenden bezit van het kloostercomplex. ‘Zie je wel’, denk ik, ‘het is zo gek nog niet vroeg te gaan rijden. Deze horde ben ik in ieder geval voor geweest.’

*) Is niet helemaal waar. De mogelijkheid bestaat in het klooster te overnachten.

Puntje Italia #1

Om de route van de Grand Tour weer op te pikken, stuurt Claire-mijn-Garminnetje me via Livigno een klein stukje door Italië. ‘Sla linksaf’, zegt ze, ‘en rijd dan de tunnel in.’Dat blijkt de Bernardinotunnel te zijn en die is niet gratis.
Op het bord bij de slagboom lees ik, dat die tunnel me CHF 17,00 gaat kosten, maar als ik aan de beurt ben, roept de caissière er een collega bij. Druk met elkaar pratend en naar m’n bussie kijkend, en nog eens naar m’n bussie kijkend, krijg ik te horen, dat ik CHF 25,00 moet aftikken. ‘Vijfentwintig?’, reageer ik verbaasd, ‘er staat toch zeventien?’ Ze kijken elkaar even aan, die twee en dan krijg ik als antwoord: ’tarief camper’. Ik betaal. Stom dat ik geen bonnetje heb gevraagd.

In Livigno rijgen de tankstations zich aaneen. Bij iedere pomp zijn de Zwitserse kentekens dik in de meerderheid. Ik sluit aan en gooi mijn tank vol diesel. Heb ik toch iets terug verdiend van die dure tunnel. Ik neem tenminste maar aan dat de brandstof hier in Italië goedkoper is. Kan haast niet anders, want Zwitserland, nou ja…

Roman

Wat ik wel vaker doe als ik een plekje-voor-de-nacht zoek, gebeurt ook vandaag weer: ik sla een landweggetje in en speur onderweg naar een geschikte plek. In de verte zie ik een kerkje en twee levensgrote poppen*). Dichterbij gekomen, blijkt dat kerkje een schuur te zijn en de poppen een bruidspaar. En vanaf dat punt is verder rijden verboden, dus stap ik uit en loop op het naastgelegen huis af. Ik druk op de bel, maar er komt geen teken van leven. Een klein stukje terug staat een klein houten gebouwtje. De deur staat open. Ik klop aan. Als ik voorzichtig naar binnen kijk, ligt daar een kerel op bed, die mij met verschrikte ogen aankijkt.
‘Entschuldigung’, zeg ik, ‘ik wist niet dat u lag te slapen.’
‘Ik sliep ook niet, ik was alleen even op bed gaan liggen. Waarmee kan ik u helpen?’
Ik leg uit, dat ik hier met mijn Wohnmobil ben en een plekje zoek om te overnachten. Is hij misschien de eigenaar? Dat is-ie niet, maar als ik hier wil slapen, mag ik m’n bussie wel tegenover zijn hutje op het gras zetten. ‘Kein Problem, hier komt toch niemand. En als je soms water nodig hebt: hier hangt een slang. Kom anders even binnen. Kun je mijn tijdelijke huisje bekijken.’
‘Tijdelijk?’
‘Ja. Ik woon eigenlijk in Italië, maar ik werk hier ieder jaar van juli tot oktober.’
‘En wat voor werk doe je dan? Trouwens, ik heet Frits.’
Roman, aangenaam. Ik let op de koeien, hè en alles wat daarbij komt kijken. Tellen, kijken of ze niet ziek of gewond zijn, opletten dat ze niet te hoog de berg opgaan, draden spannen voor de afrastering, noem maar op. Vier keer per dag moet ik dat controleren. Ik ga zo weer m’n rondje rijden, misschien vind je het wel leuk om mee te gaan?’

Als ik m’n bussie bij hem voor de deur parkeer en bezig ben een kop koffie te maken, komt Roman langs met een melkbusje. Of ik trek heb in lekkere, verse melk. Ik bedank hem vriendelijk en zeg, dat ik geen melk lust. Een leugentje om bestwil, want ik vermoed dat-ie voor mijn neus staat met versgemolken warme melk en daar heb ik geen trek in. ‘Ik dacht dat alle Hollanders gek zijn op melk’, zegt Roman, ‘dan drink je zeker alleen alcohol. En roken? Heb je eh… spul bij je?’ Als ik dat ontken, is dat voor Roman geen probleem. ‘Ik heb zelf genoeg hoor. Niet elke dag, maar regelmatig een joint helpt goed tegen de eenzaamheid hier. Hè, gezellig dat je er bent.’

‘Als je klaar bent’, zegt Roman, ‘kunnen we gaan.’
Als hij de rotzooi van de bijrijderstoel op de vloer heeft geschoven, stap ik in zijn achttien jaar oude Suzuki en gaan we op weg. Eerst nog over een stukje fietspad, maar al snel schiet Roman het bos in. ‘Heb je weleens off road gereden?’, vraagt-ie en als ik ontkennend antwoord, zet-ie de vaart er in, steil omhoog de bergen in. Na een poosje stopt-ie, gebaart me stil te zijn, doet zijn portier open en luistert aandachtig. ‘Geen bel te horen’, zegt-ie, ‘mooi, dan zijn ze dus allemaal beneden bij het water.’ We keren om en inderdaad, even later zien we ‘zijn’ koeien. Fluistertellend kijkt hij de kudde langs. ‘Achtenveertig’, zegt-ie, ‘klopt. Eigenlijk moeten het er vijftig zijn, maar die twee andere zullen wel ergens liggen slapen. Dat zien we dan overmorgen wel, want dan komt de veewagen en moet ik ze allemaal bij elkaar drijven. Gaan ze terug naar Zürich.’
‘En dan zit jouw werk erop, Roman?’
‘Nee, dan moet ik alle afrasteringen nog weghalen en dan ga ik naar huis. Naar Italië.’
‘En wat voor werk doe je daar dan?’
‘Niks. Dan houd ik lekker twee maanden vakantie. Maar in de winter kom ik terug. Dan heb ik een baantje even verderop bij de piste. Help ik de mensen op de sleeplift. Leuk werk hoor. Nou ja, vroeger was het eigenlijk leuker. Kon je de vrouwen wel eens een beetje extra helpen, met een klein duwtje, als je snapt wat ik bedoel. Maar dat kan tegenwoordig niet meer hoor. Moet je echt mee uitkijken. Voor je het weet heb je een pets in je gezicht te pakken. Zo, we zijn weer terug bij mijn huisje. Vond je het leuk? Ja? Ik ook hoor. Zo vaak komen hier geen mensen. Wir sehen uns…’

*)
Dat poppenbruidspaar, vertelt Roman me later, is van het huis ernaast. De eigenaar is vorige maand getrouwd.

Slechte weg

Via Mala betekent letterlijk slechte weg (ik zit in het Italiaans sprekende deel van Zwitserland). Eeuwenlang was dit een woeste, dreigende weg en schrokken reizigers ervoor terug door de nauwe Slucht (kloof) te trekken. Talrijk zijn de verhalen over reizigers die hier werden overvallen door slechte weersomstandigheden, het plotseling razendsnel stijgende water van de Rijn of vallend gesteente.

Tegenwoordig is de Viamala Slucht een openlucht eco’museum’. Vanaf de ontvangsthal boven aan de weg mag je na betaling van CHF 6,00 afdalen in de kloof. Vijfendertig minuten staat er voor die wandeling, maar dan ervaar je wel (ronkt het foldertje) the prehistoric nature at first hand!
Ik trek mijn ‘bergschoenen’ aan (een kloof, nietwaar?) en koop een kaartje. Nergens voor nodig, die stevige schoenen: een keurige stenen trap met leuningen en onderweg platformpjes met uitlegborden voert 321 treden naar beneden. Aardig is te weten, dat de Rijn er tienduizend jaar over heeft gedaan deze kloof zo’n zeventien meter uit te slijpen. Iedere trede naar beneden staat daarmee gelijk aan tachtig jaar in het ontstaan van de kloof.
Ik loop in één ruk al die trapjes af naar beneden, bekijk ook nog een zijgangetje en klim weer naar boven. Goed dat ik op de heenweg al die uitlegbordjes na ieder trapgedeelte niet heb gelezen. Kan ik dat nu tenminste uitgebreid en op m’n gemak doen. Omdat ik geïnteresseerd ben in de verhalen en achtergronden van deze kloof uiteraard. En niet omdat ik zo nodig telkens even moet uitpuffen bij zo’n bordje. Het idee!

Vermicelli?

Laat ik mezelf eens trakteren op een toetje.
Op het bord boven de bar staan twee suggesties: Nuβtorte denk ik wel te kennen, dat hoef ik dus niet, maar Vermicelles mit Rahm spreekt me aan. Ik verwacht een soort rijstepap te krijgen, maar dan van in melk gekookte vermicelli. Lekker zoet natuurlijk en daar dan ook nog slagroom bij. Caloriestootje!

Stomverbaasd kijk ik naar het bordje dat even later voor mijn neus gezet wordt.
‘Wat is dit?’, vraag ik de serveerster.
‘Vermicelles mit Rahm. Dat had u toch besteld?’
Ze heeft gelijk en ik stel mijn vraag anders: ‘Waar is het van gemaakt? En wat zit er in?’
‘Dat zijn gepureerde marons (kastanjes?) en dan eh… ja… eh… vermicelles. Onder de vermicelles ligt een merengue en bovenop slagroom.’
Ze blijft afwachtend bij mijn tafeltje staan tot ik een hap neem. ‘Lekker?’, vraagt ze.
‘Heerlijk! Weet je, in Nederland kennen we ook vermicelli, maar dat doen we in de soep. Ja, andere vermicelli natuurlijk, want…’ Als ik haar verbijsterde blik zie en het vieze gezicht dat ze erbij trekt, houd ik mijn mond verder maar. Geen zin eigenlijk het uit te leggen. Ik lepel keurig mijn bordje leeg. Inderdaad: caloriestootje!

Ochtend-middag

Sta ik ’s morgens nog in de sneeuw en dikke nevel boven op een pas, tweehonderd kilometer verderop vind ik ’s middags in een stralende zon een prachtig plekje-voor-de-nacht langs een snelstromend, kristalhelder riviertje. Ik pak een handdoek, de shampoo en een emmertje en klauter in m’n blote korte broek over de stenen naar beneden. Met fris gewassen haren zit ik een half uurtje later met een kop koffie achter m’n bussie. In de schaduw, want in de zon is het niet uit te houden. Had ik niet kunnen denken toen ik vanmorgen in de vrieskou op die pas stond. En vraag me nou niet welke pas. Ik rijd er zoveel, ik kan het niet bijhouden.

Puntje Italia #2

Uit de beschrijving van de Grand Tour van Zwitserland:

Het is de moeite waard zo vaak mogelijk te stoppen op de Morcote droomroute van Montagnola naar Melide om alle bezienswaardigheden naar waarde te schatten. U zult genieten van deze vijfsterrenroute, die u langs plaatsjes voert als Cadepiano, Agra (met een fraai kerkje en wijngaarden), Morcote (met het schitterende Parco Scherrer), Montagnola, Meride (met een vrij uitzicht op het Meer van Lugano en de Alpen) en Mendrisio, niet voor niets bekend als Il Magnifico Borgo (de magnifieke plaats). En natuurlijk is een bezoek aan Lugano een absolute aanrader, met de verkeersvrije historische stadskern en talrijke bouwwerken in Lombardische stijl.

Wat een waardeloze route! Herstel: wat vind ík dit een waardeloze route, want -eerlijk is eerlijk- de rit is mooi langs het Meer van Lugano. De stad ligt in al zijn schoonheid te stralen in de zon. Maar vanaf het begin rijd ik door een aaneenschakeling van dorpjes en stadjes. Waar is de natuur? Natuurlijk, ik zie palmbomen en cipressen, zo typerend voor Ticino. Maar de dunbevolkte bergen waarvan ik tot nu toe zo genoot, zijn hier bezaaid met huizen en villa’s. De drukke, smalle wegen -ik rijd constant in een sliert auto’s- voeren langs talloze benzinestations, grote autodealers, enorme supermarkts, veel industrie en hotels, restaurants, hotels en restaurants.
Het verkeer is ook niet wat ik tot nu toe gewend ben. Zoals gezegd: het is druk en het gedrag van mijn medeweggebruikers is ook al zo anders: nog even snel vanuit een zijstraat invoegen, achter me zitten duwen als ik me aan de maximumsnelheid houd, op de meest idiote plekken inhalen en vlak voor me weer invoegen. En dan die ontelbare scooters die links en rechts als bromvliegen langs me heen schieten.
Is dit nog Zwitserland? Staatkundig natuurlijk wel, deze meest zuidelijke ‘zak’ van het land, maar qua omgeving, mensen en gedrag is het op en top Italiaans. En dan van een Italiaans waar ik niet vrolijk van word.

Een dikke anderhalf uur rijd ik al door dit gekkenhuis. Droomroute? Voor mij is het een nachtmerrie. In Mendrisio stop ik bij de City Agrip om diesel en LPG te tanken. Ik moet even wachten tot de bestelauto voor me klaar is.
‘Heeft u zo’n grote tank?’, vraag ik aan de man die perfect Engels spreekt (een uitzondering, want tot nu toe kon ik bij niemand -ook de politie niet- met mijn talen terecht: solo Italiano…).
‘Grote tank? Nee, dat valt wel mee. Alleen het gaat heel langzaam. Veiligheid, nietwaar? Maar dat merkt u nog wel.’
Dat merk ik inderdaad. Ruim twintig minuten sta ik die groene knop in te duwen om mijn tank te vullen met… 6,1 liter gas. En ik had het al zo naar mijn zin!
In het cafetaria van het tankstation eet ik een salade en een broodje kip. Ik heb mijn voorbereidingsmap meegenomen en bekijk het vervolg van mijn trip. Voor deze ‘droomroute’ had ik een hele dag uitgetrokken, maar ruim voor de lunch heb ik het al gezien. Ik lees, dat ik weer een stukje van de Grand Tour kan afwijken om Ascona aan het Lago Maggiore te bezoeken. Ik vermoed er dezelfde toestanden aan te treffen. Het zal allemaal wel. Ik heb er mijn buik van vol en wil zo snel mogelijk uit deze heksenketel vandaan. Terug naar het echte Zwitserland (bestaat dat eigenlijk wel?).

Ik zit nog een uur in dat gekkenhuis voor ik weer een beetje natuur om me heen zie. Ik ben het zat en volg het eerste de beste bordje dat naar een camping leidt (dat wordt dan mijn vijfde campingovernachting in drie weken). Om kwart over een sta ik voor de gesloten poort van Campeggio Al Censo (uno campeggio modellato botanicamente). Om twee uur gaat de receptie weer open. Normaal gesproken zou ik omkeren en verder rijden, maar vandaag niet. In de drie kwartier dat ik moet wachten, maak ik m’n bussie alvast nachtklaar en loop een rondje over de inderdaad mooi aangelegde botanische kampeerplaats.
Ik tank drinkwater, leeg mijn toilet, span een waslijntje en hang mijn dekbed te luchten (om dat nou te wassen; het ligt pas drie weken op mijn bed). En verder doe ik niks, helemaal niks. Het is onbewolkt en rond de vijfentwintig graden. In m’n bussie is het tien graden warmer. Ik zet mijn stoel in het zonnetje en pak mijn rust (lees: doezel weg).
‘Droomroute’, denk ik soezend, ‘ongetwijfeld leuk voor anderen, maar -ligt aan mezelf hoor- aan mij niet besteed.’ Na drie weken vandaag dus een klotedag. ‘Hé zeg! (daar is mijn moeder weer), ga jij je mond eens spoelen. Da’s geen taal…’

Passen en meten

Buiten regent het mot, binnen in m’n bussie schijnt de zon.
Geen kleine Italiaanse kentekenplaatjes meer om me heen en geen snelle flitsende gezonnebrilde mannetjes in cabrio’s. Wel vriendelijk groetende mensen in de dorpjes waar ik doorheen rijd. Moeders met kinderen aan de hand op weg naar school. En als waarschuwing dat ik die school nader niet langer Scuola op het wegdek, maar weer ‘gewoon’ Schule. Ik geniet. Ben weer terug in een streek waar ik me thuis voel. Tussen gewone mensen. Down to earth.

Down to earth is eigenlijk geen juiste benaming voor wat ik aan het doen ben: ik rijd namelijk de Tremola, de koninginnenrit van de Alpen. Vanuit Airolo slinger ik dertien kilometer door nauwe haarspeldbochten omhoog naar de Gotthardpass op 2106 Meter über Meer. Het kan me niet steil genoeg gaan, niet bochtig genoeg. Ik geniet, ben in de wolken.
Dat ‘in de wolken’ wordt wel erg letterlijk als ik zo’n zeven kilometer voor de top van de Pass in een dichte nevel terecht kom. Het zicht wordt ronduit beroerd: van de middenwegmarkering zie ik nog maar anderhalve streep. Met dertig, hooguit veertig kilometer per uur kruip ik -geconcentreerd over mijn stuur hangend- de pas op.

En is het mooi daar boven? Geen idee. Ik zie niet veel… De Furkapass, die hierna komt, is nog hoger. Ik hoop dat ik daar -op 2431 meter hoogte- een beter zicht heb.

Uit de hoogte

‘Ik raad het je sterk af’, zegt Peter Zimmerman.
Boven op de Furkapass raak ik aan de praat met hem en zijn vrouw die ook rondtrekken met een camper. We zijn de enige reislustigen op deze winderige hoogte. En wat lijkt het me prachtig om op deze kale, ruige plek te overnachten.
‘Beslist niet doen’, zet Christiane de woorden van haar man kracht bij. ‘Vanmiddag gaat het sneeuwen boven de 1500 meter en er wordt ook een Föhnsturm verwacht. Heb je winterbanden en sneeuwkettingen? Niet? Dan moet je hier niet blijven op deze open hoogte. Da’s vragen om moeilijkheden.’ ‘En’, doet Peter nog een duit in het zakje, ‘als de sneeuw echt doorzet, wordt de pas morgen afgesloten. Sta je hier mooi…’
Ik ben al overtuigd (goed dat ik deze mensen bij toeval tref*), maar wil nog wel graag de Rhônegletsjer bezoeken, een paar kilometer verderop.
‘Geen probleem. Kun je rustig doen, want het is nog vroeg. Maar zorg wel dat je uiterlijk halverwege de middag onder de 1500 meter terecht komt, dan ben je in ieder geval veilig, wat het weer ook gaat doen. Dat doen wij ook.’

*)
Luister ik dan niet naar de radio? Houd ik de weersverwachting niet in de gaten? Zeker wel. Als het even kan, stem ik af op SRF 1, een Duitstalige zender. Ik ben dus aardig op de hoogte van het Europese vluchtelingenprobleem, de verkiezingen in Zwitserland en de moeilijkheden van Volkswagen in Amerika. Maar als het weer wordt besproken, gebeurt dat door de Zwitserse evenknie van Piet Paulusma… in het Zwitser-Duits. En daar versta ik dus geen klap van.

De Furkapass afdalend, stop ik even bij het straatnaambordje James Bond Straβe. Voor de film Goldfinger werden hier de opnamen gemaakt van een bloedstollende achtervolging.

Bloedstollend, maar dan van een andere orde, is de Rhônegletsjer:

Die Eisgrotte besteht aus einem rund 100 m lange, diskret beleuchteten Tunnel mit einer Kammer im Innern des etwa 10 km langen Rhonengletschers. Die Grotte wird seit über 170 Jahren jedes Jahr neu ins Eis geschlagen.

Dus: ‘bergschoenen’ aan en hinein ins eisblaue Vergnügen (handig zo’n foldertje, hoef ik zelf de tekst niet te bedenken). Dichtbij gekomen, zie ik dat de tunnel aan de buitenkant is afgedekt met grote, ijsgrauwe lappen. ‘Dat is tegen het te snel smelten’, zegt de man bij de ingang. ‘Wist u, dat er im Verlauf des Sommers meer dan vijf meter van de bovenkant afsmelt?’ Ik loop -druppels op m’n petje- mijn heen-en-weertje door de tunnel. Het idee dat je onder een gletsjer loopt. Bizar.

Ik zet het hoogtemetertje van Claire-mijn-Garminnetje aan (lager dan 1500 meter, had Peter immers gezegd) en stop keurig op 1368 meter hoogte naast het stationnetje van de historische Dampfbahn Furka Bergstrecke in Oberwald.

‘Vrijdag, mijnheer’, zegt de man in het kantoortje, ‘vrijdag rijdt de Dampfbahn dit seizoen voor het laatst.’ Vrijdag? Het is vandaag dinsdag. Wat moet ik die tussenliggende dagen doen? De man pakt een geïllustreerde kaart van de omgeving en wijst enthousiast op allerlei schitterende wandelroutes die er van hieruit te doen zijn. Twee dagen wandelen? Of twee dagen niksen? Het traject van de Dampfbahn gaat hier vandaan naar de Furkapass met een lange stop bij de Rhônegletsjer. Dat heb ik vandaag dus al met m’n bussie gedaan. Ik vertel de man er nog even over na te denken… Morgen verder dus! Wandelen, ja ik ben daar gek!

Kwakkeldag

Buiten is het drie graden en striemt de regen in winderige stormvlagen tegen m’n bussie, binnen is het kwakkelen. Hoofdpijn, keelpijn, spierpijn, rillerig. Ik doe helemaal niks vandaag. Kruip m’n bed in en uit. Voel me voor geen meter, rijd dus ook geen meter.
En wat hadden Peter und Christiane gisteren op de Furkapass gelijk met hun weerswaarschuwing. Hoorde vanmorgen in het nieuws, dat de Furka- und Grimselpass tot nader order gesperrt sind. Wat ben ik dat tweetal dankbaar. Had ik anders met dat gammele lijf van me boven op die pas in de sneeuw vast gestaan.

Hoog-laag-hoog

Zeg Zermatt, zeg Matterhorn. Misschien sterker nog: zeg Zwitserland, zeg Matterhorn, de meest gefotografeerde berg van het land.
De Kantonstraβe is de enige binnendoorweg die me in een drie kwartier naar de Matterhorn zal brengen. Het is een schitterende, haarspeldbochterige weg met links en rechts prachtige landschappen en lieflijke dorpjes. Sankt Niklaus bijvoorbeeld is een van die dorpjes. Ik probeer te stoppen voor een foto (gefundenes Fressen, nietwaar?), maar nergens is een geschikte plek.

Zo’n tien kilometer voor Zermatt staat er een groot bord langs de weg. Het verbodsbord spreekt duidelijke taal, maar ik stop toch even om te lezen wat er nu precies op staat: Nur mit Sonderbewilligung der Kantonpolizei. Zit Claire-mijn-Garminnetje er toch voor een keer behoorlijk naast. Maar wat is dat nou voor maatregel? Zo’n imposante berg en dan is gemotoriseerd verkeer niet toegestaan? Ik besluit voor het gemak die tekst maar niet te snappen en rijd gewoon door. De nodige andere auto’s doen dat immers ook? Zal dus wel loslopen met die Sonderbewilligung. Mooi niet. Na anderhalve kilometer zie ik een politiebusje langs de kant staan en het rijtje auto’s voor me wordt stuk voor stuk gecontroleerd. Als ik aan de beurt ben, kan ik nog zo’n mooi verhaal ophangen, maar ik moet onverbiddelijk rechtsomkeert maken. Niet te vermurwen die twee agenten.

De Kantonstraβe was de enige binnendoorweg die me in een drie kwartier naar de Matterhorn zou brengen. Het was een schitterende, haarspeldbochterige weg met links en rechts prachtige landschappen en lieflijke dorpjes. Ach, wat zal ik zeuren. Ik rijd op deze manier wel twee keer op een dag door Sankt Niklaus. En hoeveel bergen heb ik inmiddels gezien? Dan mis ik er eentje. Ook geen ramp.

De Matterhorn niet bereikt? Ga ik toch lekker naar het Lac Souterrain? De tekst in de folder heeft me in ieder geval enthousiast gemaakt:

Dit grootste, bevaarbare, ondergrondse meer van Europa kan door middel van een boottocht bezichtigd worden. De bootgidsen verstrekken informatie over de geschiedenis en de geologie van de grot. Op tien meter hoogte glanzen de verschillende steensoorten, waarvan de vormen weerspiegeld worden in het zesduizend vierkante meter oppervlaktewater. In dit heldere water zwemmen forellen.

Dan verwacht je toch wel wat, zou je denken.
Als ik weer eens een tientje heb neergeteld, mag ik met twintig andere toeristen in een bootje stappen. De gids roeit ons 260 meter door een soort kanaaltje, dat doodloopt bij een klein altaartje en drie fusten wijn. Dan roeit hij hetzelfde watertje achteruit weer terug, schijnt onderweg met een zaklantaarn op een rots die King Kong moet voorstellen (use your imagination), vertelt dat de forellen die we zien hier door de mens zijn uitgezet ten behoeve van de toeristen en meert na een half uurtje weer bij het steigertje aan. En of we bij het uitstappen de gids niet vergeten en hem voor de uitleg en het roeien wat Trinkgeld willen geven: ‘het potje staat hier, dames en heren…’

Lac Souterrain een afknapper? Ga ik toch lekker naar de Barrage de la Grande Dixence?
Vanaf het bezoekerscentrum ga ik met een gondel 285 meter omhoog en loop kort daarna bovenop de hoogste stuwdam ter wereld en kijk uit over het 400 miljoen kubieke meter water bevattende stuwmeer, dat gevoed wordt door 35 gletsjers uit de bergen rondom. Indrukwekkend! Ik krijg deze informatie (en nog veel meer) van mijn gids Jérôme, die me meeneemt naar het binnenste van de dam.
‘Je bent trouwens net op tijd’, zegt-ie in een mengeling van Frans, Duits en Engels. ‘Om half vijf is de laatste rondleiding, anders had je tot morgen moeten wachten.’ ‘En’, voegt-ie er aan toe, ‘je bent de enige. Vanmorgen had ik nog een groep van vierenveertig schoolkinderen. Als je het niet vervelend vindt in je eentje te gaan, kunnen we vertrekken. Het duurt een uur. Zullen we?’
Wat hij er niet bijvertelt, is dat de rondleiding te voet is (we gaan eerst omhoog naar het kapelletje, Frits en dan nog iets hogerop de dam in) en dat we binnen in die dam trappen op en af moeten klauteren. Hoe kom ik eigenlijk op de naïeve gedachte, dat ik met een lift zou gaan? Maar hij doet reuze zijn best, ‘mijn’ Jérôme, vertelt veel (heel veel, het duizelt me) en houdt rekening met mijn puffen en steunen bij het klimmen en klauteren. ‘Heeft niks met je conditie te maken hoor, Frits, dat is de ijle lucht’, zegt-ie dan, de schat.

Als we weer beneden zijn, bedank ik hem hartelijk. Ik kijk op mijn horloge: het loopt inmiddels tegen zessen, met een uurtje is het aardedonker dus ik besluit hier bij de dam te overnachten. Komt me wel zo goed uit, want ik kan zowat geen poot meer verzetten. Die ijle lucht, hè…

Welvarend land

Keurig landje hoor, dat Zwitserland. Alles netjes, alles opgeruimd. En -net als in ons eigen land- overal het afval gescheiden inzamelen.
‘Maar hoe rijk en welvarend zijn die Zwitsers wel niet?’, denk ik als ik langs de straat deze container zie staan, waar mensen hun gouden sieraden kunnen dumpen.

Bernard en Henri

Heb ik nou alles waar Zwitserland om bekend staat inmiddels gehad?
Chocola, kaas, horloges, beroemde bergen kan ik aftikken. Maar ik mis er nog een paar. Zakmessen bijvoorbeeld. En koekoeksklokken. En de over de hele wereld bekende Sint Bernardhond. Maar die kan sinds vandaag van mijn lijstje.

In Martigny staat het Musée et Chiens du Saint-Bernard (jawel, ik zit in het Franstalige deel van Zwitserland). Een museum gewijd aan honden? Jawel, maar niet zomaar honden. Alles en alles in dit museum heeft te maken met de Sint Bernardshonden, die hier niet zo ver vandaan gefokt worden. En een hoofdrol is hier weggelegd voor Barry, de meest legendarische Sint Bernard, die maar liefst veertig mensen het leven heeft gered.
Twee verdiepingen vol historische wetenswaardigheden, kunstuitingen, films en prullaria drentel ik door. Ik loop langs de hokken, heb het allemaal al snel gezien en sluit het ‘hondenuurtje’ af in het bijbehorende restaurant.
Foutje: ik bestel een mixed salad bij mijn spaghetti carbonara. Als de salade geserveerd wordt, blijkt dat een maaltijdsalade te zijn (…). En dan die spaghetti nog. Ik laat me niet kennen. Pas me aan aan de plek waar ik ben en ‘schrok’ beide maaltijden als een onverzadigbare hond naar binnen…

Toen ik Martigny binnenreed, zag ik overal aankondigingen voor een tentoonstelling in de Fondation Pierre Gianadda, met als titel Matisse en son temps. Een tentoonstelling over Henri Matisse en zijn tijdsgenoten? Daar wist ik niks van en dat is toevallig boffen, want ik kwam hierheen voor die Bernardshonden. Moet je gezien hebben als je in Zwitserland bent, zelfs als honden niet helemaal bovenaan mijn dierenliefdelijstje staan (mensen die mij kennen, weten dat dit een eufemisme is).

‘De normale entreeprijs is CHF 20,00, maar u betaalt er maar tien’, had de hondenmuseummevrouw gezegd. Waarom dat zo was, kon ze in haar beperkte Engels niet uitleggen. Wel maakte ze me duidelijk, dat ik met het hondenkaartje als bewijs dertig procent korting zou krijgen op de entree van de Matisse-tentoonstelling.
Al had ik die korting niet gekregen, ik was allang besloten ‘naar Matisse‘ te gaan (was ik misschien daarom ook zo snel uitgekeken bij die chiens?).
Wat een schitterende tentoonstelling (in samenwerking met het Centre Pompidou in Parijs) en wat een fantastisch gebouw! Matisse en zijn tijdsgenoten, ik loop met bewondering en bijna kwijlend langs alle kunstwerken. Wat een gelukkie dat dit bij toeval op mijn pad komt. Genieten met een hoofdletter!

In de kelder is nog een tentoonstelling van historische auto’s, maar ja, dat heb ik eerder en uitgebreider gezien. Klinkt wel heel erg blasé, nu ik het zo opschrijf…

De goede kant op

‘Bonjour, monsieur!’
De gepensioneerde man is bij mijn wijd open raam blijven staan en steekt als groet zijn wandelstok omhoog. ‘Bonjour, monsieur! Wat staat u hier op een prachtig plekje. Blijft u hier overnachten? Goed idee. En -hij priemt met zijn wandelstok richting de staalblauwe lucht- wat boffen we vandaag met het weer, vindt u niet? Kijk die zon toch eens schijnen! Ik maak elke dag mijn wandelingetje, regen of zonneschijn, het maakt me niet uit. Het houdt me fit, weet u. En scherp. Als je wat ouder bent, zoals ik, moet je zorgen dat lichaam en geest gezond blijven. En daarom wandel ik iedere dag mijn rondje van minstens een uur. Zoals ik al zei: dat houdt me scherp. Nou, genoeg gepraat, ik moet verder anders ben ik niet op tijd thuis voor het avondeten. Fijne dag nog, monsieur!’
Hij steekt bij wijze van groet zijn wandelstok weer omhoog en herneemt zijn wandelingetje… in dezelfde richting als vanwaar hij gekomen is. Na een meter of tien blijft hij staan, kijkt nadenkend om zich heen en komt dan weer de kant van m’n bussie uit.
‘Loop ik toch met m’n suffe hoofd dezelfde kant op als waar ik vandaan kwam’, zegt hij hoofdschuddend bij mijn raampje, ‘nou ja, kan gebeuren. Au revoir!’
‘Ja, ja’, denk ik als hij zijn weg vervolgt, nu in de goede richting , ‘houdt je scherp hoor, zo’n wandelingetje elke dag…

Stadsdagje

Ik krijg weer een Lugano-gevoel als ik over de schitterende kustweg langs het Meer van Genève rijd: een bijna aaneengesloten conglomeratie van bebouwing, restaurants en jachthavens. En rotondes. En verkeerslichten. Het grote verschil met Ticino is dat het hier allemaal wat rustiger en gemoedelijker is, maar verder is het wederom not my cup of tea. Ik ben op zoek naar een rustig parkeerplekje om in m’n bussie een kop koffie te drinken, maar dat kan ik wel vergeten: de vele parkeerplaatsen zijn allemaal met parkeermeters en staan al stampvol ‘blik’. Een terrasje (ze zijn er volop) boeit me op dit moment niet.

Ik heb het gezien hoor, Chillon, Montreux, Lausanne en Nyon.
Correctie: ik ben er doorheen gereden. Heb het Kasteel Chillon (de meest bezochte waterburcht van Zwitserland) links laten liggen. Ben met de stroom medeweggebruikers door Montreux, de hoofdstad van de Waadtländer Rivièra, getuft en heb voor het gemak in Lausanne het Olympisch Museum en het Musée de l’Art Brut overgeslagen. En die drie Corinthische zuilen in Nyon? Geen zin in.

Een dag eerder dan ik me had voorgenomen, bereik ik tegen het middaguur Genève. Claire-mijn-Garminnetje brengt me naar TCS Camping Point à la Bise, schitterend gelegen aan het Meer van Genève. Ik tik hier weliswaar voor mijn solopersoontje CHF 35,65 per nacht af, maar dat is dan inclusief stroom, ‘gratis’ internet en een kaartje voor het openbaar vervoer in en rond Genève.
‘En die bushalte? Waar is die?’, vraag ik bij de receptie.
‘Aan de weg, mijnheer, hier zo’n vijfhonderd meter vandaan, waar u bent afgeslagen naar onze camping.’ Vijfhonderd meter? Goed te doen, denk ik. Maar dat weggetje gaat wel (Zwitserland, nietwaar?) steil omhoog.
En als ik in het centrum van de stad uitstap en de weg vraag naar de beroemde Cathédrale Saint Pierre, wordt me uitgelegd rechtsaf te lopen tot aan de hoge trappen en daar omhoog te gaan (…). Of het ver lopen is, vraag ik. Dat valt mee: een minuut of tien. Het zal aan mij liggen hoor, maar ik moet onderweg naar die kathedraal nog twee keer de weg vragen (waar zijn die handige toeristenbordjes?) en twee keer wordt me verteld, dat het ‘niet ver is, hooguit tien minuten lopen’.

Ik slenter wat door de stad, bewonder aan de haven de beroemde Jet d’Eau, eet -tegen mijn gewoonte in- bij de Mac een menuutje en pak de bus terug naar de camping. Morgen is het zondag. Rustdag. Doe ik.

Klein geluk

Net als vroeger op de boot heeft alles in m’n bussie een vaste plek. Grijp ik nooit mis. Weet ik alles te vinden. Orde en regelmaat, nietwaar? Zo heb ik achterin m’n bussie een kratje ‘voorraad’. Niet dat ik nou zo’n alles-van-thuis-meenemen-type ben, maar een grote pot oploskoffie en een paar noodmaaltijden gaan aan het begin van een trip altijd mee. En beschuit. En ontbijtkoek. Dat vind ik op reis nou eenmaal lekker bij mijn ontbijt en de ervaring heeft me geleerd, dat die zaken in de ‘buitenlanden’ lastig of niet te koop zijn.

‘Ik heb toch nog een extra ontbijtkoek meegenomen?’, dacht ik een week geleden. Ik kijk -logisch toch?- in mijn voorraadkratje. Niks. Ik zoek -onlogisch toch?- op andere plekken. Niks.

Mijn waszak in het kastje is vol en vanmorgen besluit ik de inhoud over te hevelen ‘ergens achterin m’n bussie’. Helemaal achteraan staat een kratje ‘badlakens’. Als ik het openmaak, ligt daar naast de badhanddoek zo’n fijne, volkoren, smeuïge, in plakjes gesneden Albert Heijn ontbijtkoek. Da’s waar ook. Die kon ik een maand geleden niet meer kwijt op de vaste voorraadplek. Niet vergeten -had ik toen nog gedacht- waar je die opbergt…
Ik maak een kop koffie en neem er een plak ontbijtkoek bij. Zondagmorgengeluk.

Lachen!

Normaal gesproken word ik nooit blij van een wegomleiding, maar als ik tussen Lausanne en Nyon bij het plaatsje Saint-Prex een flink stuk moet omrijden, kan ik daar in dit geval vrede mee hebben.
De reden van die déviation is namelijk een Humorfestival, waar jong talent een kans krijgt. En als je zo’n gebeurtenis dan DécouvRire noemt, kan het bij mij -gek op woordspelingen- niet stuk. Glimlachend volg ik de pijlen…

Voor de lezertjes bij wie hun middelbare-school-Frans wat is weggezakt:
decouvrir = ontdekken; rire = lachen

Grüesli

In Les Ponts de Martel wissel ik mijn laatste Zwitserse francs om naar de vertrouwde euro. Het zit er op: ik nader Neuchâtel, dat ik vier weken geleden al bezocht toen ik de Grand Tour begon. De cirkel is rond. Rond 1600 kilometer staat er volgens de website van Zwitserland Toerisme voor deze rondreis. Ik maakte er een dikke duizend meer, 2668 kilometer om precies te zijn. Maar geen kilometertje spijt! Morgen ga ik de Zwitsers-Franse grens over en -langzaam, rustig aan- weer huiswaarts.

En wat een prachtige laatste dag in Zwitserland heb ik er op zitten.
Het is droog, het zonnetje schijnt en nadat ik het Meer van Genève letterlijk de rug heb toegekeerd, voert Claire-mijn-Garminnetje me weer langs landerijen, dorpjes en kleine stadjes, door de (laatste?) tunnels en over colletjes van de tweede categorie (zo zeggen ze dat toch bij de Tour de France?). Een mooier afscheid van Zwitserland had ik me niet kunnen wensen.

Als ik er met mijn beperkte Frans niet uitkom tijdens de lunch in Norraigue, schieten twee vrouwen aan een tafeltje verderop me te hulp. ‘Wij hoorden u met de serveerster praten. U zoekt een bank om geld te wisselen?’, vraagt een van de twee in goed verstaanbaar Engels. ‘Als u zin heeft, neem dan uw koffie mee en kom bij ons zitten. Da’s gezelliger voor u (…) en dan kunnen wij ons Engels oefenen.’ Het blijken -hoe tref ik het weer- twee leraressen te zijn van het plaatselijke schooltje.
‘Geen grote school hoor’, zegt de ene juf, die zich voorstelt als Sophie, ‘we hebben alles bij elkaar nog maar achttien kinderen.’ Hun lunch wordt gebracht en even later de mijne.
‘Bon appetit. Is dat groene busje daar van u? En hoe lang bent u al in Zwitserland en waar bent u allemaal geweest?’, vraagt Cécile, de andere juf. Ik leg uit dat ik de Grand Tour door Zwitserland rijd en ik zie twee gezichten met een groot vraagteken. Gek is dat. Gedurende mijn hele reis heb ik nog geen Zwitser gesproken die van de Grand Tour heeft gehoord. ‘Dat is waarschijnlijk voor toeristen’, zeggen ze dan meestal. Ik haal uit mijn bussie mijn Zwitserlandmap en laat de twee juffen de overzichtskaart met de route zien.
‘Dat heeft u allemaal gereden? Fantastisch. En welk deel vond u nu het mooist?’ Ik twijfel. Kan geen keuze maken. Vertel dat ieder deel van Zwitserland zijn eigen charme heeft. Voeg er aan toe, dat er naar mijn mening niet één Zwitserland is: het Duitstalige, het Franstalige en het Italiaanstalige gedeelte verschillen zo van elkaar met ieder hun eigen landschappen, bouwstijlen en bevolkingsaard. Wat ze gemeenschappelijk hebben -leg ik uit- zijn de bergen. Overal bergen. Overal een schitterende natuur. Cécile beaamt het en voegt er aan toe, dat ze volgende week op vakantie naar Nederland gaat: ‘Lijkt me zo leuk, zo’n vlak landje!’

Sophie kijkt op haar horloge.
‘We moeten opschieten’, zegt ze tegen Cécile, ‘over een kwartiertje begint de school weer’. We drinken nog koffie en de juffen nodigen me uit (u bent per slot van rekening een collega) straks -als ik geen haast heb tenminste- hun schooltje te komen bekijken.

‘Dit wordt dus uw laatste overnachting in Zwitserland’, zegt Cécile als ik na het ‘schoolbezoek’ aanstalten maak weer in m’n bussie te stappen, ‘En u staat het liefst niet op een camping, maar in de vrije natuur? Dan heb ik een tip voor u. Rijd straks naar Le Brévine en volg in het dorp de borden naar het Lac des Taillères. Wacht, ik teken de route even voor u. Ik woon daar vlakbij en het is daar zo mooi, zo prachtig. En midden in de natuur. Aan het meer. Precies wat u zoekt. Een mooie afsluiting van uw Zwitserlandreis.’

Ik volg haar advies op en rijd naar de aanbevolen overnachtingsplek.
Het Lac is inderdaad schitterend, maar de weg langs het meer is verboden voor auto’s. Automobilisten worden verwezen naar een immens, waaierig parkeerterrein. Hebben Cécile en ik toch andere ideeën over ‘een plekje in de natuur’. Ik toer nog wat in de omgeving rond, vind geen andere geschikte plek en besluit dan toch maar op die parkeerplaats te gaan staan.

Als de avond valt, ben ik daar helemaal alleen, met op zo’n driehonderd meter rechts van me het meer, dat ligt te glinsteren in de ondergaande zon. Ik had het me anders voorgesteld, maar ach, het heeft ook wel weer wat. Ik heb in ieder geval geen last van de buren.
Ik berg mijn Zwitserlandmap op en peuter het Autobahnvignet van de voorruit (niet wachten tot thuis natuurlijk…). Nog één nachtje op Zwitsers grondgebied en dan weer op huis aan. Van het vier weken klimmen en dalen terug naar het vlakke land. Ik ga ze nog missen, die bergen en die ‘bellende’ koeien.

Yuppenstein

Er moeten wel bijzonder maatschappelijk geslaagde yuppen wonen in Pont-de-Roide als ze op een kilometer voor hun dorpsgrens dit waarschuwingsbord al neerzetten.

Geen idee waarvoor ik hier daadwerkelijk gewaarschuwd word, neem ik wat gas terug en kijk speurend om me heen. Niks te ontdekken.

Later laat ik me uitleggen, dat carrieres grote vrachtwagens zijn, die ladingen rotsblokken vervoeren die ze met behulp van dynamiet uit de bergen hebben gehaald. Weer wat geleerd.

Kebab-kapper

Twee deuren naast het Turkse cafetaria Le Bosphore in Saint-Sauveur zit een kapsalon.
‘Jammer voor u’, zegt monsieur Le Bosphore, ‘ maar de kapper is tussen de middag gesloten. Zo te zien kunt u wel een knipbeurt gebruiken, vooral de baard. Om twee uur kunt u er pas weer terecht, maar als u geen tijd heeft om te wachten, wil ik u nu wel even knippen hoor. Gratis.’
Hij pakt het snijapparaat waarmee hij normaal het vlees van de rol kebab snijdt en steekt het uitnodigend in mijn richting. Ik schiet in de lach en weiger beleefd.
Humor is hem trouwens niet vreemd. ‘Twee minuten per dag ben ik serieux‘, zegt-ie als ik afreken, ‘en de rest van de dag is het lachen.’ Hij pakt een visitekaartje van zijn zaak en zet achterop een stempeltje. ‘Kijk, als je tien stempeltjes hebt, krijg je een gratis maaltijd’, legt-ie uit, met pretlichtjes in zijn ogen.
‘Maar beste man, ik woon hier achthonderd kilometer vandaan. Je denkt toch zeker niet dat ik acht, nee zestienhonderd kilometer heen en weer ga rijden voor zo’n gratis maaltje van jou?’
‘Niet? Jammer nou. Drink dan nog maar een kopje koffie van me. Gratis, hè. Van de zaak.’

La douce France

Frankrijk een duur land? Waarschijnlijk wel als je in het Quartier Latin op een terrasje een biertje bestelt. Maar kom je -zoals ik- na een duur maandje Zwitserland de grens over, dan lijkt Frankrijk plotseling spotgoedkoop. Zit ik voor € 11,00 achter een gigantische (en goede) mixed grill met drie soorten vlees, salade, rijst en patat. Ging ik in Zwitserland uit eten, dan kostte een simpel menuutje me al gauw zo’n dertig euro. En nam ik een kopje koffie toe, dan moest ik rekenen op een bedrag tussen de € 4,00 en € 6,50. Vanmorgen bestelde ik hier in Frankrijk ook een kopje koffie en was stomverbaasd, dat ik daar € 1,15 voor moest neertellen.

Bijna fluitend gooide ik vanmiddag bij de pomp m’n tank vol diesel: € 1,10 de liter. Vier weken lang betaalde ik per liter gemiddeld zo’n vijftig cent meer. En vraag me nou niet wat die diesel in Nederland eigenlijk kost, want dat weet ik dan weer niet…

En mijn eerste Franse dag eindigt ‘goedkoop’ als ik voor een nacht afreken op Camping Les Iles in Charmes: € 16,50, inclusief stroom en internet! In Zwitserland was ik per nacht tussen de 35 en 40 euro kwijt. Ben ik ineens zo op de penning met zo’n prijsvergelijking? Welnee. Eerlijk gezegd zal het me worst zijn. Maar het valt wel op.

Geruststellend

Camping Les Iles in Charmes ligt tussen de Moezel en le Canal de l’Est. Bij mijn inschrijving krijg ik een plattegrond van de camping. Op de achterkant staat een geruststellende tekst in vier talen:

Uw campingterrein Ligt in een gebied met
overstromingsgevaar.
Alle maatregelen zijn ab voorzien als het
nodig macht zijn te evacueren:
Informatie
Alarm
Evacuatieplan
Opvangplaats
Neem Uw identiteitspapieren, eventuele
Kostbaarheden mee.
Laat Uw auto staan en go te voet.
Goed geïnformeerd bent u beter voorbe-
reid op een eventuele evacuatie.

Eigen schuld

Als ik mijn plek heb ‘ingericht’ op Camping Mosella (ik sta weer langs de Moezel) in het Duitse Perl zoemt diezelfde rotvlieg van vannacht weer irritant om mijn kop. Ook tijdens het rijden vandaag was-ie hinderlijk aanwezig. Ik zet raam en deur wagenwijd open en door de tocht verdwijnt hij naar buiten.
‘Wat zou er nou door zijn vliegenhoofd gaan als-ie buiten komt?’, denk ik. Gisteren vloog ik in Frankrijk dat bussie binnen, heb lekker de hele avond om die ouwe grijsaard heen gezoemd (wat was-ie geïrriteerd), maar waar ik nu terecht ben gekomen, geen flauw idee. Hoe kom ik nou weer thuis? Eigen schuld, dikke bult, stomme vlieg! Dat is mijn wraak. Lekker puh!

Bellen

Er rijdt een oud, slecht onderhouden Volkswagenbusje de camping op. Als de schuifdeur open gaat, springt er als eerste een levensgrote herdershond naar buiten, die jankend en luid blaffend van zijn vrijheid geniet. Zijn bazin -wijde, wapperende rok tot op haar open sandalen, flodderige bloes, lang, loshangend haar- slaat een pin in de grond en bindt de hond met een lange riem daaraan vast. Haar besnorde paardenstaart-man stapt ook ook naar buiten en gedrieën lopen ze weg voor een wandelingetje.

Als ik de volgende morgen om half zeven (ik ben al aan de late kant) mijn weg zoek over de onverlichte camping naar het sanitairgebouw moet ik langs hun alternatieve busje. Op het moment dat ik dat doe, begint de herdershond binnen luid te bellen (het zijn Duitsers vandaar). Ik hoor vanuit het campertje een verwensing en de hond wordt stil. Piept en jankt nog wat na, maar wordt uiteindelijk rustig.

Op het moment dat ik later die ochtend de motor van m’n bussie start, stapt mijn herdershond-buurvrouw uit haar camper. Ze kijkt mijn kant op en werpt me een vernietigende blik toe. Ik trek mijn vriendelijkste gezicht en steek groetend mijn hand op. Ze reageert niet. ‘Dan niet’, denk ik, ‘jullie gaan met een hond op stap. Jullie kiezen ervoor zo’n groot beest binnen op te sluiten. Geef mij dan niet de schuld.’

Cijfertjes

Reisperiode: van 2 september 2015 t/m 4 oktober 2015.
Afgelegde afstand: 4620 kilometer (waarvan 2668 in Zwitserland).

Documentatie

In juli 2015 verscheen bij uitgeverij Trotter de reisgids Grand Tour door Zwitserland. Op dat moment had ik mijn eigen voorbereiding al voor een groot deel klaar, voornamelijk gebaseerd op de informatie van de website www.myswitzerland.com/nl-nl/grand-tour-of-switzerland.html, aangevuld met mijn eigen snorwerk op internet. Ook bereidde ik de reis met waypoints voor in het aan mijn Garmin-navigatiesysteem gekoppelde MapSource/BaseCamp.

Mijn voorbereidingen zijn voor geïnteresseerden via onderstaande links te downloaden. Voor op- of aanmerkingen en/of correcties houd ik me aanbevolen. Veel reisplezier!

Grand Tour reis- en achtergrondinformatie geïllustreerd
18.746 kB

Grand Tour reis- en achtergrondinformatie alleen tekst
140 kB

Grand Tour routes en waypoints tekst
16 kB

(more or less) Translate »