Reisdruft

Hoe lang ben ik nu alweer thuis sinds mijn vorige reis?
Eind mei keerde ik terug van mijn campertrip door Ierland en Wales.
Juni, juli, augustus, september, oktober, november.
Zes maanden geleden! Een half jaar thuis! Da’s lang, te lang.
Geen wonder dat het al een poosje kriebelt om weer op pad te gaan.
Reisdruft noem ik dat.

De Helleense Republiek lijkt me een prima winterbestemming.
On the move dus naar Griekenland!

BEWEGENDE BEELDEN

Alleen op reis?

Bij voorkeur ga ik solo op reis.
Maar verschillende lieve thuisfronten hebben er in het verleden voor gezorgd, dat ik nooit helemaal alleen ben.

De laatste aanwinst ontving ik vlak voor mijn reis naar Griekenland.
Zo lief. Zo gezellig.

Op weg naar de veerboot

OVERNACHTING #1
BLAZEN OP DE AUTOBAHN?
Lekker doorrijden op de Duitse Autobahn? Kilometers maken? Vroeger misschien, maar anno 2019 niet meer. Kilometers tuttelen dus bij alweer wegwerkzaamheden. En helemaal vast komen te staan in de ochtendspits van Karlsruhe. ‘Negentig minuten vertraging toegevoegd aan uw route’, meldt Claire-mijn-Garminnetje emotieloos…
Maar (letterlijk) aan de andere kant: geen enkele vertraging bij de zeventien kilometer lange Gotthardtunnel, met als bonus aan het einde van die tunnel onverwacht een winters sneeuwlandschap.
OVERNACHTING #2
’t IS ALTIJD WAT
Schijnt erbij te horen als ik op reis ga: altijd gaat er wel iets kapot. Moest ik het op mijn vorige reis naar Ierland zonder kookplaat stellen, nu -al op dag twee- geeft mijn 220V-omvormer een foutmelding. ‘Overbelasting’ meldt de display. Overbelasting? Geen idee. Ik sla de handleiding er op na: als oplossing wordt gegeven een of meerdere gebruikers uit te schakelen. Maar ik heb geen enkel 220-apparaat aanstaan. Dus? Dus geen 220 in m’n bussie. Dus geen waterkoker gebruiken, maar koffiewater koken op de kookplaat. Omslachtig, maar niet onoverkomelijk. Lastiger wordt het om de accu’s van mijn camera op te laden. Zal ik toch meer dan me lief is ‘aan de stroompaal’ moeten.
En oh ja: mijn achteruitrijdmonitor, die al twee keer is nagekeken, heeft ook weer de geest gegeven. Wat hebben ze er bij Waeco eigenlijk aan gerepareerd? Vanaf dezelfde dag twee rijd ik dus op mijn buitenspiegels. Ook al niet onoverkomelijk, maar ik heb die zaken -omvormer en monitor- niet voor niks laten inbouwen. Gemak dient de mens, nietwaar? Ik mag hopen dat het deze reis bij deze twee mankementen blijft…
DEN KOOPEREN PLOERT
Een enorme, vuurrode bal komt boven de Milanese horizon uit. Wat een schitterende zonsopkomst!
Minder schitterend (of letterlijk juist wel) is dat die opkomende zon pal recht voor me staat. Dat het felle licht midden in mijn cabine schijnt. De zonneklep helpt nauwelijks en ook mijn gele nachtbril maakt het zicht er niet beter op. Op sommige stukken zie ik de strepen van de rijstrook niet eens en rijd ik eventjes blind. Ik besluit achter een grote, donkergrijze touringcar te gaan ‘hangen’. Die rijdt met een vrijwel constante snelheid van een dikke honderd kilometer per uur op de middelste van de drie rijbanen. Uiterst geconcentreerd, dus vermoeiend, blijf ik in het kielzog van die grote, grijze jongen rijden. ’t Is ook nooit goed: schijnt de zon eens lekker, zit ik weer te miepen dat ik verblind word…
KANTJE BOORD
‘Heb je de veerboot vanuit Ancona naar Griekenland al geboekt?’, vroegen sommige thuisfronten voor mijn vertrek. Mijn antwoord was steeds ontkennend. Welnee, ik zou het wel zien als ik in Ancona was. Stap ik daar toch gewoon op de balie af? Meld ik me toch met m’n bussie en zeg ik dat ik wil overvaren naar Griekenland? Hoe simpel kan het zijn?
Heel simpel dus.
‘En die camper van u staat hier voor de deur op het parkeerterrein?’, vraagt de vriendelijke vrouw achter de balie van Minoan Lines. ‘Die wil ik dan eerst even zien, want eigenlijk is er geen plaats meer op de eerstvolgende afvaart.’ Ik heb de gegevens van m’n bussie -inclusief de maten- op een kaartje geschreven, maar ze wil toch zelf even buiten kijken. Eén blik blijkt voldoende en ze wenkt me haar te volgen als ze op een holletje terug loopt naar het ticket office. ‘U moet echt even flink haast maken’, zegt ze licht hijgend, ‘want om twee uur is de afvaart naar Igoumetsia.’ Ik werp een blik op de grote klok in de hal: half twee. Dat wordt inderdaad haasten. ‘Weet u waar de terminal is?’, vraagt de vrouw. ‘Die is hier een kilometer vandaan. Weet u wat? Rijd u maar achter die mijnheer met die witte Mercedesbus aan. Die gaat ook met dezelfde boot naar de overkant en hij weet de weg. Maar nogmaals: haast u!’
Kwart voor twee rijd ik de veerboot op. Ik graai snel wat spulletjes-voor-de-nacht bij elkaar en sluit m’n bussie af. Vijf voor twee open ik cabin 9062. Hoe laat vertrok die boot ook alweer?

BEWEGENDE BEELDEN

Overigens een complete mannenboot deze oversteek naar Griekenland. Ik zie gedurende de hele overtocht maar vier vrouwen; de rest bestaat uit Turkse, Griekse en Italiaanse truckdrivers. Een groot deel met dikke chauffeurs-hangbuiken (goed voor mijn ego), een ander deel dertigers met keurig verzorgde baarden. Overal hangen, liggen, staan en zitten die mannen in kleine groepjes bij elkaar. Veel rokend, veel drinkend en luidkeels en druk met elkaar in gesprek. Nog voor ik op het vasteland ben, waan ik me al in zo’n Griekse kafenion.
OVERNACHTING #3
429 kilometer tot Ancona; 734 kilometer hemelsbreed op de ferry naar Igoumetsia.

 

Griekenland!

5 december.
Op de dag dat men zich in Nederland opmaakt pakjesavond te vieren, rijd ik -na een overtocht van achttien uur- in Igoumetsia van de ferry af. Zestienhonderd kilometer heb ik weggetrapt van huis tot het Italiaanse Ancona. Na twee ‘parkeerplaats-overnachtingen’ en een nacht in een cabin aan boord, heb ik behoefte aan rust. Aan een overnachtingsplekje in het bergachtige gebied van de regio Epirus. Zo’n dertig kilometer buiten Igoumetsia zet ik nog voor de lunch m’n bussie aan de kant. Mooi zat voor vandaag. Rust en stilte.

In Igoumetsia heb ik een Griekse simcard gekocht. Kan ik hier in alle rust vanmiddag mijn website bijwerken. Rust is het juiste woord: wat gaat dat oneindig traag met een 2G-netwerk… Dat werkt dus voor geen meter. Dik anderhalf uur staat mijn laptop te ‘zagen’ voor er een bericht wordt geopend. En dan moet ik het nog bewerken. Dat gaat hem niet worden. Geen zin me te ergeren, sluit ik mijn computer af. Later…

OVERNACHTING #4

Bergrit met hulp

Wat een schitterende omgeving, het berglandschap van Epirus tussen Igoumetsia en Ioannina. Nog nauwelijks ontdekt (lees: verpest) door het massatoerisme rijd ik een krappe zeventig kilometer over smalle, kronkelende wegen. Op wat lokaal verkeer na ben ik helemaal alleen op de weg. En ik geniet.
Dat genieten stopt abrupt als ik bijna letterlijk vastloop in een kleine dorpsgemeenschap. Steeds smaller worden de straatjes, tot ik bij een bocht kom, die met mijn lengte niet te nemen is. Ik stap uit en bekijk de mogelijkheden. Het zal krap worden. Passen en meten. Zit ik hier eigenlijk wel goed? Of ben ik toch een afslag te vroeg rechtsaf geslagen? Decimetertje voor decimetertje steek ik voor- en achteruit, maar al snel moet ik het opgeven: deze bocht is niet te doen.
Vanuit een van de huizen komt een oudere man naar m’n bussie. In het Grieks begint hij tegen me te praten. Ik maak hem duidelijk, dat ik op weg ben naar Ioannina en hier vastloop. Druk gebarend begint hij me iets duidelijk te maken. Als ik aangeef hem niet te verstaan, gaat hij harder praten (…). Uiteindelijk begrijp ik dat ik inderdaad verkeerd zit, dat ik achteruit dat smalle weggetje weer naar beneden moet tot een oprit naar een huis, waar ik kan keren. Ik sta zo’n tweehonderd meter van die oprit vandaan, maar het kost me bijna een half uur voor ik gekeerd ben. En dan nog alleen omdat die vriendelijke man links, rechts, voor en achter m’n bussie in de gaten houdt en luidkeels gebarend me aanwijzingen geeft. Opgelucht tik ik aan mijn pet, bedank hem met een ferme handdruk en vervolg mijn weg.

Als m’n neus niet vast zat…

Zo gedegen kan mijn voorbereiding niet zijn, zo uitgebreid kan mijn ‘paklijst’ niet zijn of ik ben toch iets vergeten van huis mee te nemen. Dacht ik alles wat ik onderweg nodig heb bij me te hebben, vergeet ik de oplader voor de camera-accu’s mee te nemen. Zei mijn moeder het vroeger al niet: ‘Als je neus niet vast zat…’
Tijdens een koffiestop in een restaurantje onderweg raak ik aan de praat met een man die mij de naam en het adres geeft van een winkel in Ioannina waar ik een oplader kan kopen. Naïef denk ik in die stad voor de deur van die winkel te kunnen parkeren, maar dat idee moet ik laten varen. Wat een gekkenhuis! Smalle straatjes met aan beide kanten bumper aan bumper geparkeerde auto’s en overal nog eens veel dubbel geparkeerde auto’s met knipperende lichten. Ik laveer door die drukte, besluit het voor gezien te houden en zet koers naar de camping aan de rand van de stad.

‘Het centrum?’, zegt de beheerster van de camping, ‘het centrum is hier zo’n vijf kilometer vandaan. Nee, er rijdt geen bus naar toe. U kunt gaan lopen of een taxi nemen.’
Lopen? Dacht het niet. Langs de kant van de weg steek ik regelmatig mijn liftersduim omhoog, maar zonder succes. Als er een taxi komt aanrijden, houd ik die aan. Voor vier euro zet-ie me voor de deur van de winkel af. Om een lang verhaal kort te maken: pas in de derde winkel hebben ze een oplader. Voordeel van deze wandeling van winkel naar winkel is dat ik Ioannina beter leer kennen. Wat een gezellige stad! Als voetganger wel te verstaan en beslist niet met m’n zes meter lange Ducato. Blij dat mijn boodschap gelukt is, neem ik een taxi terug naar de camping. Opladen!

OVERNACHTING #5

Zo dan!

Wat een schitterende omgeving, het berglandschap van Epirus tussen Ioannina en Mystras. Ik rijd over smalle, kronkelende wegen. Op wat lokaal verkeer na ben ik helemaal alleen op de weg. En ik geniet.
Herkenbare tekst nietwaar? Klopt. Dit schreef ik eerder over een ander stukje van de route. Klopt ook niet, want vandaag geniet ik allesbehalve. Was het tijdens een eerdere rit door de bergen nog aangenaam weer, vandaag komt de regen met bakken uit de hemel. De ergste en diepste plassen ontwijkend had ik op de camping vanmorgen de ‘walstroom’ opgeborgen. Ergernis. En nog een extra ergernis omdat ik me noodgedwongen weer door een taxi op en neer naar het stadscentrum had laten vervoeren.
Schreef ik gisteren: Blij dat mijn boodschap gelukt is, neem ik een taxi terug naar de camping. Opladen! Mooi niet dus! Die gekochte multi-oplader is geschikt voor heel wat accu’s, maar beslist niet voor de accu van mijn camera. De verkoper liet me nog zien, dat het allemaal paste en werkte, maar terug in m’n bussie: geen resultaat.
Nog voordat ik ook maar iets kan zeggen, wenst diezelfde verkoper me een goedemorgen als ik de winkel binnenstap en vervolgt met: ‘U komt zeker de charger terugbrengen? En ik neem aan dat u uw geld terug wilt?’ Hij pakt meteen drie tientjes uit de kassa, geeft ze aan mij en wenst me nog een fijne dag. Ik had een heel verhaal willen afsteken, maar zie er van af. Mooi dat ik mijn geld terug heb gekregen. Heeft het me tenminste niks gekost. Nou ja, vier keer vier euro voor een taxi op en neer, dat dan weer wel. ‘Zo dan!’, zou mijn thuis-buurman zeggen…

Die gestaag neerplenzende regen onderweg naar Mystras is op zich niet echt onoverkomelijk, ware het niet dat het zicht me bijna ontnomen wordt door de laaghangende bewolking naarmate ik hoger in de bergen kom. En ik moet al zo opletten voor de vele grote brokken steen die regelmatig op de weg liggen. En m’n motortje moet al zo zijn best doen bij de vele steil omhooggaande haarspeldbochten. Af en toe staan er ook borden langs de weg met uitleg (?), maar geen flauw idee waar het over gaat, want allemaal in het Grieks. En dan staat er ineens weer een eigenwijs koebeest midden op de weg. Of springt er een stel geiten last minute de kant in. Maar wat rijd ik door een ronduit schitterende omgeving! Jammer, dat ik er niks van zie. Ben al blij dat ik aan weerszijden anderhalve meter berm zie. Nog een geluk dat er zo weinig tegenliggers zijn, waarvan de koplampen plotseling vanuit de mist oplichten. Vind ik dit nog leuk? Nee dus. Ik word moe van het turen en het intensieve sturen. Het wordt weliswaar tegen de middag droog, maar de weinige plekjes waar ik eventueel zou kunnen stoppen zijn zo drassig, dat ik het niet aandurf daar te overnachten. Als de weg door zo’n ‘pittoresk lieflijk bergdorpje’ voert, besluit ik het voor gezien te houden. Iets meer dan zestig kilometer afgelegd vandaag. En daar heb ik dik twee uur over gedaan. Ik hoor het mijn thuis-buurman al zeggen: ‘Zo dan!’

Matsoukiou heet het hier. Dat vertelt de vrouw me tenminste die bij de rijdende visboer haar boodschappen doet. Of er ook -ik heb er weinig hoop op- eventueel, je weet maar nooit, het zou toch kunnen, een restaurant in het dorpje is. Visboer en vrouw schieten in de lach. Nee, een restaurant is er niet. Wel twee mooie kerken en een watermolen. Als het droog blijft, moet ik beslist een wandelingetje door het dorp maken, raden ze me aan.
Dat doe ik later op de middag ook. Ik kom weer langs het huis van de vrouw die ik eerder sprak en word uitgenodigd voor een praatje. Haar man is inmiddels thuis en in gebrekkig Duits legt hij me uit, dat hij ook koster is van de kerk. Hij pakt de sleutels, gaat me voor naar de kerk en toont trots zijn ‘werkplek’. ‘Sie. Schlafen hier? In bus? Gut! Morgen um zehn. Kirche. Dienst. Sie kommen? Wilkom Sie!’ Als we weer terug klauteren naar zijn woning, herhaalt hij zijn uitnodiging: ‘Morgen. Zehn. Kirche’. Schijnheilig beloof ik morgen de tijd in de gaten te houden…

Terug bij zijn huis wordt hun zoon, die op bezoek is, naar binnen gestuurd om even later terug te komen met een fles Sauvignon en een borrelglaasje. Natuurlijk zit er geen wijn in die fles, maar zelfgestookte schnaps. ‘Sie. Trinken. Freunde. Ist gut. Holland ist gut!’

Bezorgmaaltijd

Een uurtje na mijn dorpswandeling zie ik vanuit mijn ooghoek de zoon van de koster door de regen naar m’n bussie komen. Hij heeft een bord en een pakketje bij zich, beide in aluminiumfolie verpakt. ‘Restaurant nicht. Sie essen. Mutter gemacht. Sie selb Brot?’ Stomverbaasd en verrast neem ik beide pakketjes dankbaar aan. Een verregende Hollander, gestrand in Matsoukiou, die van plan was vanavond een blik soep-van-thuis open te trekken, zit onverwacht aan een Griekse maaltijd…
Als ik later het afgewassen bord terugbreng, doe ik er een pakje Tuc bij (iets anders heb ik niet). Of ik Mutter mag kussen. Het mag.

OVERNACHTING #6

Een gewaarschuwd mens #1

‘Ben je op weg naar Mystras en daarna naar de kloosters van Meteora?’, vroeg de rijdende visboer. ‘Niet over deze weg hoor. Die gaat hoger de bergen in. Daar ligt sneeuw. Zeven meter hoog. Niet doen.’
Zeven meter. ’t Is nogal wat. Overdrijft die visboer? Straks voor de zekerheid maar even op internet kijken. Maar ik heb nauwelijks bereik hier. Wat is wijsheid?

Conditietraining?

Wat een schitterende omgeving, het berglandschap van Epirus tussen Matsoukiou en Meteora. Ik rijd over smalle, kronkelende wegen. Op wat lokaal verkeer na ben ik helemaal alleen op de weg. En ik geniet.
Alweer die tekst? Ik verval in herhaling. Verveelt het lezen al?
Maar het is wel waar: ik kan het niet genoeg herhalen. En in tegenstelling tot de weersomstandigheden gisteren is het vandaag een stralende dag. De nevel hangt op sommige stukken nog als een dikke, witte deken in de dalen. De zon komt er schuchter doorheen, maar na een uurtje rijd ik met mijn raampje open en mijn zonnebril op. Wat blijft, zijn die eigenwijze koebeesten. De meesten gaan keurig aan de kant, maar in zo’n groepje melkmakers is er altijd wel een eigenwijs exemplaar, dat midden op het weggetje blijft staan, af en toe haar kop naar m’n bussie omdraait om tenslotte langzaam, tergend langzaam hoefje voor hoefje opzij te stappen. Inhouden hoef ik daarentegen niet voor het wilde zwijn, dat razendsnel de weg overschiet. Ook voor een overstekende vos hoef ik niet te remmen.
Wat ook blijft, zijn de vele haarspeldbochten, waar ik soms -het weggetje is smal- twee keer moet steken om er doorheen te kunnen. En de kuilen en putten in de weg, die ik ‘laverend’ zoveel mogelijk probeer te ontwijken. Dat geldt ook voor de afgebrokkelde hompen steen. Soms is er letterlijk geen doorkomen aan en een aantal keer moet ik uitstappen om de weg vrij te maken. Maar wat is het genieten, zo door dit ruige, uitgestorven en stille landschap te rijden!

De tegenstelling met de achter me liggende route is gigantisch als ik de bewoonde wereld van Kastraki nader. Weg rust. Weg stilte. Hotels, restaurants, guest houses en souvenirwinkels rijgen zich aaneen. Logisch wel, want Kastraki ligt luttele kilometers verwijderd van mijn einddoel voor vandaag: de ‘zwevende’ kloosters van Meteora, één van de belangrijkste bezienswaardigheden van Griekenland. Wat een fantastisch gezicht! Vierentwintig waren het er ooit, nu zijn er zes over, waarvan er vier te bezoeken zijn.
Ik ben er tegen twaalven en het is nog redelijk rustig. Zo rustig dat ik bijna bij de top van de heuvel kan parkeren. In de twee uur dat ik het klooster bekijk, wordt het almaar drukker. Bussen toeristen worden er leeggeschud, lange rijen auto’s staan tot onderaan de heuvel geparkeerd. Een constante stroom dagjesmensen schuifelt over de steile, smalle trappen naar boven.

Nu dacht ik thuis al een beetje conditie te hebben opgebouwd, maar deze kloosterbeklimming kost me toch moeite. Als ik -trap op, trap af, trap op, trap af- na een paar uur weer bij m’n bussie terug ben, voel ik dat echt wel. Laat ik het anders zeggen: ik ben op, versleten, afgeknapt, total loss, helemaal kapot!
Drie kilometer bij de kloosters vandaan is er in Kastraki een camping. Ik tik -handje contantje- dertien euro af en mag zelf een plekje zoeken op het verder helemaal verlaten terrein. Ik parkeer, zet ramen en schuifdeur wagenwijd open, maak een kop koffie en doe verder niks meer, helemaal niks! ‘Da’s goed voor je hoor, een stukje wandelen’, zei Nel vroeger altijd tegen me. Tsja, vroeger…

Wat ook goed helpt tegen vermoeidheid?
’s Avonds de dubbele ouzo in de tavern hier tweehonderd meter verderop, samen met de veal liver (no side dishes, thank you); zo’n bord vol vlees, dat ik het bijna niet op kan. Bijna dan, hè?

OVERNACHTING #7

Niet te geloven!

In de eerste anderhalf uur dat ik op weg naar Meteora door de bergen toer, ben ik geen auto tegengekomen. Alleen op de wereld, da’s lekker rijden.
Ik stop voor een nicotine-, cafeïne- en urinepauze. Als ik naast m’n bussie op m’n gemak mijn blaas sta te legen, komt er… toeterend een auto voorbij. Als ik na de stop mijn weg weer vervolg, duurt het een uur voor ik een tweede auto tegen kom…

Een gewaarschuwd mens #2

Sommige mensen zien in hun leven regelmatig leeuwen en beren op de weg. Ik hou’ het in Griekenland voorlopig alleen op beren.

Nevelig

Behoorlijk nevelig die decemberochtenden. Het blijft ook lang hangen in de dalen. Prachtig gezicht als je het vanuit de bergen ziet. Minder leuk als ik er in zo’n dal doorheen tuttel.

Kerstspaghetti

Als ik op het terrasje in Vergina net mijn hartige, dunne pannenkoek op heb, komt er een klasje kleuters langs, begeleid door twee leidsters. Met schelle stemmetjes beginnen ze te zingen, waarop de uitbaatster van het restaurantje naar buiten komt. Als ze uitgezongen zijn, krijgen ze een paar eieren en in koor bedanken ze daar luidkeels voor.
‘Wat gebeurde er nou zojuist?’, vraag ik bij het afrekenen.
‘Da’s een jaarlijkse traditie, sir. Tegen Kerstmis gaan de kinderen van de Kindergarten alle restaurants en winkels langs om eieren op te halen.’
‘Eieren. Ja dat zag ik. Maar waarom?’
‘Die gebruiken ze om spaghetti mee te maken. We hebben hier in town een groot weeshuis. En die spaghetti is voor de weeskinderen. Ze hebben natuurlijk all year round geen ouders, maar met kerst voelen ze dat des te meer. Snapt u?’
Ik snap het. Ik volg het groepje een paar restaurantjes en neem dan afscheid van de leidsters. ‘Jammer genoeg’, zeg ik, ‘heb ik geen eieren bij me.’ ‘U mag ook een euro geven hoor.’ Ik vis wat kleingeld uit mijn portemonnee en wordt luidkeels schreeuwbedankt.
Aardige traditie. Griekse spaghetti voor de orphans dus. Weer eens wat anders dan de Amerikaanse turkey, de Engelse christmas pudding of de Hollandse kerstkrans.

Manolis Andronikos

Dankjewel Manolis Andronikos. Hartelijk dank dat je ooit de tombes van Vergina hebt ontdekt, de schatten hebt gevonden en ze voor de wereld zichtbaar hebt gemaakt. Wat een schitterende, indrukwekkende tentoonstelling hebben ze ervan gemaakt in het Multicenter Museum van Agai in Vergina! Niet voor niets zijn deze graftombes een van de meest indrukwekkende archeologische bezienswaardigheden van Griekenland.
Eigenlijk is de omgeving van Vergina één bonk archeologie en zou ik er uren kunnen ronddwalen. Ik beperk me tot het museum, prachtig aangelegd onder een grafheuvel. Buiten staan groepen studenten, klaar om na de uitleg naar binnen te gaan. Ik ben die groepen net voor en bekijk de schatten van Philip II, Alexander de Grote en zijn zoon Alexander IV.
‘Eigenlijk hoort dit niet bij mijn werk’, zegt de jonge suppoost, ‘eigenlijk mag ik dit niet doen, maar u bent momenteel de enige bezoeker, dus heeft u er bezwaar tegen als ik u een beetje rondleid en uitleg geef voordat de groepen binnenkomen? Kan ik meteen mijn Engels oefenen.’
Natuurlijk, beste jongeman: waarom zou ik bezwaar maken? Oefen jij je Engels maar lekker hoor! En als later de eerste groep naar binnen komt, heb ik precies alles gezien. Ik bedank mijn privé-gids hartelijk en wandel terug naar m’n bussie. Wat een goed idee om dit in mijn reisvoorbereiding op te nemen.

OVERNACHTING #8

Gematigd hoeraatje

Van blijdschap veer ik wat omhoog als ik op de ringweg van Thessaloniki een grote MediaMarkt zie. Precies wat ik gehoopt had in deze stad, want ik moet nog steeds een oplader hebben voor mijn camera-accu’s*). In de druilerige regen parkeer ik m’n bussie, stap -alvast tevreden over mijn aanstaande aankoop- de winkel binnen en sta tien minuten later weer teleurgesteld buiten.
‘Nee, mijnheer, het spijt me’, had de verkoper gezegd, ‘maar een lader voor dergelijke accu’s hebben wij niet. Maar er is hier in de stad een speciale winkel die dat soort laders wel verkoopt. Wacht, ik maak even een kopietje voor u, dan heeft u het juiste adres.’

Na wat zoeken naar een parkeerplek stap ik een half uurtje later het gezellig rommelige winkeltje van Camera Service binnen. Winkeltje? Nou niet bepaald. Het is een werkplaatsje en waar ik kijk, zie ik camera’s, planken vol onderdelen, snoeren en wat al niet meer. Achter een soort toonbank zit een heuse soldeerridder, die me vriendelijk begroet. Samen met mij stapt ook zijn vrouw het pandje binnen. Ze spreken beiden aardig Engels en -elkaar aanvullend- maken ze me duidelijk… dat ze geen oplader voor me hebben. Terwijl zijn vrouw een kopje Griekse (troost?)koffie voor me maakt, begint de man te telefoneren. Als hij klaar is met het gesprek kijkt hij me tevreden aan. Met zijn ene oog half dichtgeknepen tegen de omhoog kringelende rook van de in zijn mondhoek bungelende sigaret (‘vijfentwintig op een dag mijnheer’) vertelt-ie me, dat mijn lader te koop is in een winkel in het centrum van de stad. Ik haal opgelucht adem, maar mijn hoerastemming wordt onmiddellijk getemperd door zijn mededeling, dat die lader wel besteld moet worden. Als ze dat vandaag -dinsdag- doen, sturen ze hem vanuit Athene op en is-ie vrijdag hier.

Ik besluit niet langer op zoek te gaan (weet wel leukere dingen om te doen) en geeft opdracht die charger te bestellen. Ik wilde toch al een paar dagen uittrekken voor Thessaloniki dus dat komt aardig uit. Zoek ik straks lekker een camping in de buurt, pak ik het openbaar vervoer naar de stad en doe het de komende dagen kalmpjes aan. Ook wel eens nodig hoor, in plaats van alle dagen op weg te zijn

(her)lees: Als mijn neus niet vast zat…

Camping?

Op zo’n krappe dertig kilometer ten zuiden van Thessaloniki  bevindt zich Camping Thermaikos, meldt Claire-mijn-Garminnetje. Lijkt me wel wat, zeker als ik op de kaart kijk: pal aan de Egeïsche Zee, wat wil een mens nog meer? Nou, misschien dat het stopt met regenen? Een zonnetje hoeft niet persé, met de komende dagen droog weer ben ik al tevreden.

Als ik het weggetje indraai, wordt me meteen duidelijk dat ik helemaal verkeerd zit. Er is weliswaar een camping, nee correctie: er zijn overblijfselen van een camping. De ooit zo trotse hoofdingang is gebladderd, bij de receptie is de helft van de ramen kapot, in de open laden van de balie zie ik troep liggen en in een ruimte achter het ‘kantoortje’ liggen een paar gore matrassen. Een sticker op de nog maar aan één hengsel hangende deur geeft aan dat de ACSI hier voor het laatst in 1996 gecontroleerd heeft.
Tegen beter weten in rijd ik het terrein op. Ik maak foto’s van de sanitaire ruimte, die niks aan de verbeelding overlaten. Her en der liggen honden van het maatje waar ik het liefst een blokje voor omloop en in een halfvergaan gebouwtje ontdek ik ook wat hondenhokken en met hangsloten vergrendelde deuren. Sporen van bewoning? Zwervers? Het voelt op z’n zachtst gezegd behoorlijk unheimisch aan. Ik pieker er niet over hier te overnachten.

Ik volg vanaf de ‘camping’ het bord beach en kom uit op een weggetje pal langs zee. Dat volg ik, maar de omgeving blijft onheilspellend. Ook de mensen die ik benader, geven nauwelijks sjoege. Tot een jonge vrouw me aanspreekt (in haar zonnebrillenglazen kan ik zien dat mijn haar goed zit). Ik heb het niet zo op dat soort zonnebrillen, kijk de mensen graag in de ogen. En het is nog bewolkt ook. Maar ze is reuze vriendelijk, snapt dat ik een overnachtingsplekje zoek en het hier niet leuk vind en verwijst me naar een volgende pier, zo’n kilometertje de andere kant op.
En kijk, daar vind ik precies wat ik zoek: een leuk plekje met uitzicht op de Egeïsche Zee aan het begin van een kleine boulevard. Politistikos Syllogos Neon Epivaton heet het hier, zegt de vrouw in het eettentje als ze me een dubbele espresso en een tosti brengt. ‘En je wilt hier drie nachten blijven staan?’, vraagt ze. ‘Dan kun je je camper beter op het asfalt zetten in plaats van op het gras en zand. Met al die regen zou ik het niet vertrouwen. Enne… vanavond staat er een heerlijke visschotel op het menu.’

OVERNACHTING #9 t/m #12

Nattigheid

‘Dan loopt u naar het politiebureau’, zegt uitbaatster Olympia (van de koffie, de tosti en de vis). ‘Daar vlakbij is de bushalte. U neemt bus 72. Kan niet missen, want er komt geen andere. Het eindpunt is bij IKEA. Daar is ook een groot busstation. U neemt daar bus 2, 3 of 8. Maakt niet uit: die gaan allemaal naar het centrum van Thessaloniki. En terug naar hier neemt u dezelfde bussen.’

‘En uh… Olympia, bij welke halte stap ik op de terugweg dan uit?’
‘Wacht, ik schrijf het even op een briefje. Geef dat aan de chauffeur, dan zet hij u er bij de juiste halte uit.’

Allemaal leuk en aardig hoor en supervriendelijk om mij zo op weg te helpen, maar het heeft de hele middag, avond en nacht aaneenhoudend hard geregend. Toen het vanmorgen licht werd, zag ik dat m’n bussie midden in een soort pierenbadje staat, de boulevard aan de overkant ligt er verregend en troosteloos verlaten bij. Ja, ik ga me daar een beetje met dit vaginaweer door Thessaloniki lopen banjeren. Dacht het niet. Ik tuttel vandaag lekker een beetje in m’n bussie. Kan geen kwaad hoor, zo’n rustdag, nadat er ruim 2200 kilometer onder m’n wielen zijn doorgerold. En wie weet, klaart het morgen op.

Vandaag besteld…

Die oplader hè? Die in Athene besteld moet worden en die over een afstand van een dikke vijfhonderd kilometer er drie dagen over doet om hier in de winkel in Thessaloniki te zijn, die oplader dus. Bedacht ik vanmorgen in bed waarom ik dat ding niet online heb besteld, zoals ik thuis bijna alles aanschaf. Had ik hem mooi bij dat eettentje van Olympia hier aan de overkant kunnen laten bezorgen. Helemaal niet bij stil gestaan. Of zou dat in Griekenland niet opgaan: vandaag besteld, morgen in huis?

Neem de tijd

Ik kan natuurlijk in m’n bussie blijven zitten en kijken hoe het vanuit een zwaar bewolkte hemel regelmatig regent. Niet dat ik me dan verveel of me erger, maar ik kan natuurlijk ook gewoon met het openbaar vervoer een dagje Thessaloniki doen (en vanaf nu dus nooit meer zeggen ThessaLOniki, maar ThessaloNIki).

De bus is overvol; ik moet dringen om er nog bij te kunnen, zodat de deur nog maar net achter me dicht kan. Ik doneer onvrijwillig een extra euro aan de vervoersmaatschappij*) en hang vervolgens -als een Hollandse haring in een Griekse ton- tot aan het eindpunt aan een lus. Vijf kwartier (…) duurt die rit en ik ben al moe als ik in het centrum uitstap. De dag moet nog beginnen.

Als eerste ga ik op zoek naar een postkantoor. Daar moet ik een nummertje trekken om vervolgens een half uur te wachten voor ik aan de beurt ben en bij loket 5 twee postzegels kan kopen.

Ik laat de beroemde White Tower en de drieënhalve kilometer lange boulevard links liggen en begin omhoog te lopen in de richting van de oude stad, volgens de reisgids een mooie wirwar van oude, smalle straatjes en veel kleurige historische pandjes. Het is een behoorlijke klim  en ik doe er dan ook een klein uurtje over. Leuk is wel, dat de toeristische aanwijsbordjes niet alleen de afstand en de tijd aangeven, maar ook het aantal calorieën.
Eerlijk gezegd valt die oude stad me behoorlijk tegen. Min of meer leuke straatjes, dat wel, maar ook wel redelijk shabby en de veelkleurigheid zie ik vooral bij de graffiti op de muren. Misschien loop ik wel net in het verkeerde gedeelte. Misschien heeft het ook te maken met de decemberregen en bijbehorende lage temperatuur.

Bovenop de heuvel neem ik plaats in een onverwarmde, kille serre met uitzicht op de stad om daar de lunch te gebruiken. Na veertig minuten (…) wordt mijn maaltijd geserveerd en precies op het moment dat ik de allerlaatste hap in mijn mond stop, besluit de ober de terrasverwarming toch maar aan te steken.

Ik heb heel wat gemist vandaag: de Galerius’ Rotonda, het paleis van keizer Galerius met de prachtige fresco’s, het Archeologisch en het Byzantijns Museum, de oude badhuizen en de openluchtmarkten. Ik vind het allemaal best en pak de (alweer) volgeprakte bus terug naar ‘huis’. De laatste tien minuten kan ik zitten. Wat een weelde.

*) Zo’n busritje kost € 1,–. Er hangen automaten in de bus. Omdat ik geen gepast geld heb, gooi ik een muntstuk van twee euro in het apparaat. Ik krijg wel een ticket, maar geen wisselgeld. ‘Je kunt alleen gepast betalen’, zegt de man naast me, ‘de rest is voor de company’. Maakt me niet uit. Rijd ik vanmiddag op de terugweg toch zwart?

Floep!

Zit ik lekker te lezen. Kop koffie erbij, sigaartje. Kachel die lekker staat te snorren. Zit ik ineens -floep!- in het stikkedonker. Slaat ook de kachel af. Geen idee wat er aan de hand zou kunnen zijn, pak ik mijn zaklantaarn en loop alles na. Hoofdstroomschakelaars zijn in orde, maar geen van de afzonderlijke schakelaars reageert. Het gekke (?) is dat mijn omvormer het nog wel doet en ik gewoon 220 kan maken. Het is al donker en ik besluit morgenochtend als het licht is verder op onderzoek uit te gaan. Kan me er nu niet druk om maken. Bijgeschenen door het licht van mijn zaklantaarn kleed ik me uit en kruip ongetandenpoetst en ongewassen (want ook de waterpompjes doen het niet) onder m’n warme dekbed. ’t Is nog voor negenen; het heeft wel wat.

Nog onder de warme lappen zie ik de volgende morgen dat het euvel aan de startaccu ligt. De accuwacht geeft aan dat die deeply discharged is. Ik start de motor, laat die een uurtje stationair draaien en kijk: alle lichten floepen weer aan. Leermomentje: drie dagen niet rijden en de kachel vrijwel constant laten branden trekt dus die accu leeg. Niet meer doen dus. Maar ik kan nu tenminste wel weer water gebruiken. Om de feestvreugde te verhogen, was ik meteen mijn haar, geef m’n lijf een schrobbeurt en trek schone kleren aan.

Picture from Macedonia

Heloy my friend,
I send you picture of us, pictured in Megalo Meteora, Kalampaka.
For you in good memories.
Vlatko from Kavadarci, R. Macedonia.
P.S. Please vizit Kavadarci, we have verry nice Vine and Brendy.

Weg uit de stad

Zoals ik al tegen Olympia zei: ‘Ik kan me slechtere plekken voorstellen om een paar dagen rond te hangen. Ik heb het reuze naar mijn zin gehad bij jou en voelde me erg welkom en opgenomen in jullie familie. Dank daarvoor.’
‘Jij bedankt, Frits. We hebben genoten van de aanwezigheid van Santa Claus hier enne… kom gerust volgend jaar nog eens terug.’
Dat terugkomen laat ik uit beleefdheid in het midden, neem hartelijk afscheid van Olympia, haar man, haar moeder, de twee dochters en schoonzoon en verlaat na vier verplichte rustdagen Politistikos Syllogos Neon Epivaton.

Het is dat ik die bestelde charger vandaag kan ophalen anders hadden ze me niet meer gezien in Thessaloniki. Na een dagje zon komt de regen weer met bakken uit de hemel. Dat maakt het rijden er niet eenvoudiger op en bovendien is het op dit vroege zaterdagochtenduur al behoorlijk druk. En overal dubbel geparkeerde auto’s, sommige met de achterkant flink uitstekend als het plekje niet past. Ik slalom zo’n beetje door de hoofdstraat op weg naar de Rogkoti 4, waar ik bij Disios mijn oplader ophaal.

Wat ben ik blij als ik de stad achter me kan laten en ‘de provincie’ intrek door het schitterende, maar vooral rustige landschap van het Ethniko Parko Koroneias-Volvis. En als het dan ook nog droog wordt… Dat duurt maar een uurtje. Tijdens mijn roggebrood-met-kaas-lunchstop begint het weer te hozen. Met de ruitenwissers op dubbele snelheid stop ik in Stavros Volvi, waar ik aan de kade parkeer voor de nacht met uitzicht (als het af en toe droog wordt) op de baai.

OVERNACHTING #13

Vissermannen

Slaap ik heerlijk gerieflijk op mijn helemaal allenige overnachtingsplekje aan de kade van Stavros Volvi, word ik gewekt door het open- en dichtslaan van autoportieren en stemmen. Het is nog donker. Ik kijk hoe laat het is: zes uur!
Ik stap uit bed en zie voor en achter m’n bussie allemaal auto’s staan. Langs de kademuur ontwaar ik een rijtje silhouetten van mannen met hengels. Niet te geloven: een hele baai vol vis, een lange kademuur van een paar honderd meter lengte en uitgerekend vijfentwintig meter voor en achter ‘mijn’ plekje moeten ze hun hengels uitgooien…
Nog in mijn pyjama start ik de motor en rijd een stukje van de kademuur af. Als ik daar parkeer en door mijn zijraampje naar buiten kijk, zie ik de hengelende silhouetten al opschuiven naar waar ik eerst stond. Vissermannen, ik zal ze wel nooit begrijpen.

Soms…

Over het algemeen vaar (lees: rijd) ik blind op Claire-mijn-Garminnetje. Ze laat me over de meest fraaie binnendoorweggetjes rijden. Maar soms… Soms vertrouw ik het niet. Soms brengt ze me in situaties, waarvan ik denk: ‘Nou, Claire, dit even niet.’ Soms moet ik haar botweg negeren. Ik prevel dan wel een excuusje, want ze bedoelt het natuurlijk goed. Maar soms…

Archeo-logisch

‘Het terrein is heel groot hoor’, zegt de man achter de balie van het Archeologische Park van Dion als hij me mijn ticket en de plattegrond overhandigd. Maakt me niet uit: het is vandaag heerlijk weer en in mijn T-shirtje lokt mij (zelfs mij!) wel een stevige wandeling. Trouwens: heeft nog lang geduurd voor ik aan de Griekse Oudheid ga snuffelen. Ik ben inmiddels al veertien dagen in deze bakermat van de beschaving en pas nu de eerste archeologische ervaring.

Het zal aan mij liggen, maar de eerste indruk valt een beetje tegen. De tribunes van de Hellenistische arena zien er niet bepaald oud uit. Of ze moeten in de Oudheid al met roestvrijstaal hebben gewerkt… Het onkruid tiert er wel welig tussen de tribunebankjes.
Om de Sanctuari of Zeus te bekijken, hebben ze op een heuveltje een trap gebouwd. Als ik van boven af naar beneden kijk, zie ik alleen bomen en struiken. Gelukkig krijg ik op het uitlegbord aan de hand van een tekening wel een idee van wat ik eventueel gezien zou kunnen hebben…
Bij de overige opgravingen van andere Sanctuaries en de Romeinse arena is wel meer te zien, al blijft het summier. Dat geldt zeker niet voor de opgravingen en gedeeltelijk gerestaureerde oude stad. Heel fraai.
Ik heb mijn best gedaan: heb in twee uur tijd de hele plattegrond gelopen, inclusief het fraaie, bosrijke pad. Vrolijk fluitend heb ik daar dan wel het bord genegeerd met afbeeldingen van vogels die ik mogelijk onderweg zou kunnen zien. Kom op zeg: ik kwam hier voor die ouwe stenen, niet voor de gevederde vriendjes!

Nog geen kilometer bij het park vandaan rijd ik stomtoevallig langs een oud kapelletje. Ik stap uit om het te bekijken en foto’s te maken. Er stopt een auto. De man steekt in de nis wat nieuwe kaarsen aan en vult de olielampjes bij. ‘No problem’, is zijn antwoord op mijn vraag of ik hier met m’n bussie mag overnachten. Dat doe ik dan maar al te graag. Wat een fraaie plek! Enne… morgenochtend zeker weten geen vissermannen om me heen.

OVERNACHTING #14

Griekse ochtend

16 december 2019
Het is nog erg vroeg (maar dat is het thuis ook altijd) als ik m’n dekbed opensla en de verwarming aanzet. Terug onder de warme lappen hoor ik de kachel aanslaan. Op dat gebrom na is het oorverdovend stil op deze overnachtingsplek en aardedonker. Geen lantaarn in de wijde omtrek en alleen heel af en toe de koplampen van een vroeg passerende auto. Ik blijf een half uurtje doezelen en stap dan mijn inmiddels behaaglijk geworden ‘woonkamer’ in.
Ik zet de radio aan, neem mijn medicijnen in, poets mijn tanden, was me en schiet in de kleren. Als ik de rollo’s van de raampjes open doe, is het buiten nog steeds donker. Ik kook water voor twee koppen koffie, giet een kopje in de thermoskan en zet de andere mok op tafel. Ik eet een doormidden gesneden half wit Lidl-bolletje met een plak AH-ontbijtkoek, strooi op de andere helft een half doosje g’woon-hagelslag en top mijn ontbijtje af met een beschuitje-andere-helft-hagelslag. Ondertussen slurp ik van mijn koffie.
Na het ontbijt doe ik de afwas, klap mijn tafel in elkaar en maak m’n bussie rijklaar. Het is nog steeds donker buiten. Ik stop een verse pijp en lees een artikeltje in een oude Volkskrant Magazine. Ik voel me helemaal behaaglijk, hier op het Griekse platteland. Heb het zo naar mijn zin met dat ochtendgetuttel van me. En dan moet de dag nog beginnen. Leg dat gevoel maar eens uit thuis…

Als het licht is geworden, start ik de motor en ga op weg. Het is nog nevelig, maar als ik na anderhalf uur stop voor een kop koffie komt het zonnetje er al lekker doorheen.
Tegen lunchtijd parkeer ik in de bergen bij een onooglijk snacktentje en koop een dubbele espresso en een stuk original Pilion pie. ‘Allemaal home made, sir and fresh’, verzekert de man van het tentje me. Voor ik met die pie bij m’n bussie ben, druipt het vet al door het bruine zakje heen en binnen een uur moet ik mijn voorraadje loperamide al aanspreken. En toch genieten. En het toch naar m’n zin hebben. Nu al dik twee weken. En waarmee? Tsja, met het leven nemen zoals het komt? Ik kan het niet goed onder woorden brengen enne… probeer dat ook maar aan het thuisfront uit te leggen.

Dag Argonaut!

Volos is een van de grotere steden van Griekenland. In het wapen van de stad staat de mythische Argo en een replica van dit Argonautenschip ligt in de haven. Het heeft vijftig plaatsen voor roeiers met bijbehorende grote, houten roeispanen. Leuk toch? Wil ik wel even bekijken.
Het komt er niet van. Tot twee maal toe moet ik door een hulpvaardig mannetje uit een benarde verkeerssituatie worden gered. De eerste keer sla ik in de druk-druk-drukke stad tegen de richting in een eenrichtingsweg in. Veel toeterende en met lichten knipperende tegenliggers maken me duidelijk hoe fout ik zit (en hoe dom ik ben). Een mannetje dirigeert me een oprit van een huis in, waarna ik mijn weg in de juiste richting kan vervolgen.
De tweede keer (een ezel, nietwaar?) heb ik het bord doodlopende weg gemist en loop ik aan het eind van het smalle straatje hopeloos vast. Ook hier moet een behulpzaam mannetje me uit de penarie helpen.

Ik heb het wel gehad met Volos. Die vijf schitterende kerken (niet te missen volgens de reisgids) wilde ik toch al niet bezoeken en de vier beroemde musea stonden ook al niet op mijn to-do-list. Nee, deze cultuurbarbaar wilde alleen dat schip even bekijken en dan weer snel de stad uit en de bergen in. En ach, dat Argonautenschip; pik ik dat fotootje toch gewoon van internet? Nou fraai hoor…

Wat een schitterende omgeving, het berglandschap van Pilion tussen Volos en de kust. Ik rijd over smalle, kronkelende wegen en… ho, stop: dat zou ik niet meer schrijven, want te veel herhaling.

Maar het is wel waar.
Uit de reisgids:

Deze streek is vrijwel volledig onontdekt door buitenlandse toeristen en de Grieken zelf maken hier dankbaar gebruik van. In de zomermaanden wordt dit gebied overspoeld door vakantievierende locals die verkoeling zoeken aan zee. Voor een ultiem Griekenland-gevoel is Pilion dus de place to be. Pilion barst van de mooie, schilderachtige dorpjes en in principe is een heerlijk verblijf overal wel gegarandeerd.

Afdalend naar de kust parkeer ik op 1173 meter hoogte m’n bussie voor de nacht. Naast een skilift. Op sommige plekken ligt al (nog?) sneeuw in de berm. Maar het zonnetje schijnt. Ramen, luiken en de schuifdeur gaan wagenwijd open.

OVERNACHTING #15

Pilion pie

Na een doorwaakte nacht, waarin ik uit mijn slaap werd gehouden door reutelende, vreselijke darmkrampen, zou ik vandaag eigenlijk veertig kilometer terug de bergen in moeten rijden naar dat eettentje van Dimitri, waar ik gisteren die baggervette Pilion pie kocht. ‘Home made, sir and fresh’, had-ie gezegd. Ik zou ‘m willen vragen: ‘Hoe fresh, Dimitri? En hoe lang lag die pie al onder de warmhoudlamp?’

Mamma Mia Beach

Bij de film Mamma Mia!, vol met Abba klassiekers en Meryl Streep in de hoofdrol, denk je direct aan het Griekse eiland Skopolos. Hier zijn inderdaad de meeste opnamen gemaakt voor deze film, maar een belangrijk gedeelte -o.a. het begin- is ook geschoten op Pilion. Na de opnamen in september 2007 werd de locatie omgedoopt tot Mamma Mia Beach. Ik ben benieuwd.

Ik volg de bordjes to the beach en parkeer op het doodlopende stuk bij de baai. Die baai ligt er uiteraard nog schitterend bij, het hotel staat er ook nog, maar het strandhuisje is totaal vervallen. De tand des tijds heeft de afgelopen twaalf jaar flink aan deze locatie geknaagd. Wel zijn er voornamelijk veel nieuwe en goed onderhouden guest houses en appartementen. Wat een filmlocatie al geen toeristen trekt (hoor wie het zegt…). Ik heb (guilty pleasure) indertijd de film gezien en het is toch leuk om hier nu in het echt te zijn.

Mamma Mia!

Ik had dat bord heus wel gezien hoor: dat ronde, rode verkeersbord met een witte horizontale balk. Maar er hing een ondersteboven gewaaid vel papier overheen. ‘Zal wel een Griekse tekst zijn die ik toch niet kan lezen’, had ik gedacht en was het steile weggetje naar de Mamma Mia Beach afgereden. Vanaf mijn vorige overnachting was het nog maar een luttele dertig kilometer naar deze locatie, dus ik was er vroeg. Negen uur om precies te zijn.

Ik heb het gezien, draai wat moeizaam op het kleine stukje asfalt bij de baai en rijd weer naar boven. M’n motortje moet behoorlijk toeren maken om tegen dat hellinkje op te komen en halverwege zegt m’n Ducatootje: ‘Doe het zelf maar, ik stop ermee!’ Ik moet de handrem meer dan stevig aantrekken om niet terug naar beneden te glijden. Ik schakel alle mogelijke hulpsystemen bij het hellingrijden in en probeer vooruit te komen. Mooi niet. Meer dan een beetje slippen gebeurt er niet. Als ik de rook van de banden langs mijn zijraampje omhoog zie komen, trek ik de handrem aan en zet de motor af. Ik bekijk de situatie. Door dat slippen ben in schuin op de helling terecht gekomen en mijn twee achterwielen staan in de blubber op decimeters van het punt waar het steil naar beneden gaat. Voorzichtig achteruit rollen en beneden opnieuw vaart maken, is geen optie.
Ik loop naar beneden, maar zie geen sterveling. Overal dichte deuren en luiken. Typische vakantiebestemmingen en uiteraard zijn die in december verlaten. Als ik het terras van het gesloten hotel oploop, komen er twee woest blaffende herdershonden op me af, even later gevolgd door een vrouw, die de beesten tot kalmte maant en geruststellend tegen me zegt, dat ze niks doen. Ik vermoed tenminste dat ze dat zegt, want ze spreekt alleen Grieks. Ze kijkt behoorlijk bedenkelijk als ik haar uitleg in welke penibele situatie ik terecht ben gekomen. Met die twee honden blaffend en tegen me op springend lopen we naar m’n bussie. Haar gezicht betrekt en ze gebaart me mee terug naar het hotel te komen. Daar belt ze haar dochter die in het huis ernaast woont en die gelukkig Engels spreekt. Een erg hoog cijfer zal ze voor dat vak niet gehad hebben op school, maar met simpele zinnetjes en veel gebarentaal komen we er wel uit. ‘Nee, er wonen verder geen mensen hier. Mijn moeder en ik zijn de enigen. Mijn man kan u misschien wel helpen, maar die is nu op zijn werk. Om vijf uur, kan ook zes uur worden, verwacht ik hem thuis. Het is nu half tien. Weet u wat? Gaat u vandaag lekker wandelen en van de omgeving genieten. Aan het einde van de dag kan mijn man u naar boven trekken. Misschien.’

Een hele dag wachten? Tegen de tijd dat haar man thuis is, is het donker. En dan kan hij ‘misschien’ helpen? Ik besluit dat het tijd wordt mijn verzekering te bellen. Ik hang twintig minuten in de wacht voor ik een medewerker van de NKC-SOS-lijn te spreken krijg. Als ik mijn situatie heb uitgelegd, vraagt hij naar mijn exacte locatie. Ik spel de plaatsnaam voor hem en geef ook nog de coördinaten door. Hij gaat het uitzoeken en belooft me terug te bellen. Dat doet-ie dan ook: ‘Helaas, mijnheer Mahn, wij kunnen uw locatie niet vaststellen. Kunt u die wat nauwkeuriger doorgeven? Bovendien moet ik uitzoeken of wij u wel kunnen helpen. Of dit gedekt is, snapt u?’
Ik snap het helemaal. Of eigenlijk helemaal niet. Een plaatsnaam en de coördinaten zijn onvoldoende om mijn locatie vast te stellen? En dan nog het ongewisse of ik al dan niet geholpen kan worden? ‘Laat u maar, hoor’, beëindig ik het gesprek, ‘ik onderneem zelf wel actie. Met mijn Hollandse tong gaat me dat in Griekenland ook wel lukken, denk ik.’ ‘Spijtig, mijnheer Mahn, succes ermee!’

Hollandse tong? Ik moet nog zien hoe ik me hier uit red in deze middle of nowhere. Ik begin de bergweg omhoog te lopen. Bovenaan de helling hangt een papier aan een paal: dat ik trots mag zijn dat ik deze klim van 18% heb volbracht zonder hartaanval. Volgens het papier ben ik nu gezond. Zo voelt het niet als ik puffend nog verder omhoog loop.
Ik kom weer langs dat verkeersbord aan het begin van het weggetje. Dat rode bord met die witte balk. Nieuwsgierig draai ik het omgewaaide papier om. Niks tekst in het Grieks. In niet mis te verstaan Engels staat er dat je dom bent als je met de auto afdaalt naar Mamma Mia Beach. Klopt. Dom ben ik inderdaad. En naïef. Maar wel gezond, dat dan weer wel.

Ik zal zo’n vijfhonderd meter de berg op gelopen zijn, als ik een vette, dikke Mercedes vrachtwagen met een kraantje bezig zie takken te snoeien. Ik leg de mannen uit (in het Grieks uiteraard) wat er aan de hand is. En kijk: ze onderbreken hun werkzaamheden, beduiden me in de cabine te stappen en rijden naar de plek des onheils. Niet helemaal tot aan de plek, want de vrachtwagen is te smal voor mijn weggetje. Onderweg ‘snoeien’ ze en passant de nodige overhangende takken van eeuwenoude wilgen in de aanpalende tuinen, maken de ketting los met het bordje private parking om te kunnen draaien en komen tenslotte zo dicht mogelijk bij m’n bussie. Dat staat om de hoek, maar dichterbij kan die Mercedes niet komen. Vanuit het kraantje wordt een staaldraad uitgerold en dan is het eigenlijk een fluitje van een cent: met een kwartiertje hebben ze me naar boven getrokken en sta ik veilig op een min of meer horizontaal pleintje. Ik bedank beide mannen hartelijk, doe een gulle greep in mijn portemonnee en besluit op dit pleintje te overnachten. Met een stevige druk op de claxon rijdt de vrachtwagen weg. Ze gaan verder met bomen snoeien. Ik doe helemaal niks meer. Best wel vermoeiend hoor zo’n dagje Mamma Mia Beach…

OVERNACHTING #16

Van der Valk

Langs de E35 zie ik onverwachts een groot restaurant. Zo nieuw, dat het nog niet is opgenomen in de database van Claire-mijn-Garminnetje. Goed dat ik dit restaurant zie, want ik ben al zo’n anderhalf uur op zoek naar een warme-eetgelegenheid. Ik zet m’n bussie neer op het verder verlaten parkeerterrein, verwacht eigenlijk dat het restaurant gesloten is, maar word binnen vriendelijk welkom geheten door Maria (I just met a girl…). Ik kijk om me heen en zie een enorme zaal vol tafels en stoelen en een lang en uitgebreid buffet. Zeg maar een soort Griekse Van der Valk, maar dan helemaal zonder klanten. Achter de diverse buffetten staat het personeel geduldig te wachten tot die ene klant (ik dus) zijn keuze heeft bepaald. ‘Ik heb niet gereserveerd’, zeg ik tegen Maria, ‘da’s toch geen probleem hoop ik?’. Ze maakt een weids gebaar de ruimte in en stelt me gerust: ik mag overal gaan zitten waar ik wil…

Ik laat het me smaken en vind dat ik mijn maaltijd dik verdiend heb. Het eerste gedeelte van de route die ik vandaag heb gereden, was erg mooi, pal langs de Egeïsche Zee, maar nadat ik bij Volos af moest slaan het binnenland in werd dat anders. Saai, anders kan ik het niet noemen. Uitgestrekte agrarische bedrijven, af en toe een gehuchtje van een paar huizen en veel blubberige vette klei op het redelijke tweebaansweggetje, veroorzaakt door trekkers die uit het land komen. Dat zou allemaal nog meevallen als het ook nog niet zo mistig was. Dik twee uur lang zie ik nauwelijks iets van de weg en probeer ik zoveel mogelijk op mijn eigen weghelft te blijven door geconcentreerd op de middenstreep te letten en de kaart van Claire-mijn-Garminnetje in de gaten te houden. Nog een geluk dat ik maar zelden met ander verkeer te maken krijg. Ik wil eigenlijk liever stoppen, maar -hoe langzaam ik ook rijd- ik zie niet eens waar een mogelijke plek is vanwege de dikke mistdeken die me omringt. Op de E35 trekt die mist wat op. En dan zie ik ook nog eens die σίτιση van Van der Valk.

‘Eh… Maria, dat enorme parkeerterrein van jullie hè, mag ik daar vannacht in m’n bussie blijven slapen? En vanaf hoe laat kan ik morgenochtend hier ontbijten?’
Het is nog maar twee uur als ik mijn maaltijd op heb. Ik heb best een inspannend ritje achter de kiezen, dus ik parkeer m’n bussie naast Kenellis Village (plek zat, nietwaar?) en houd het vandaag verder voor gezien. Morgen weer een dag. Ontbijt om zeven uur.

OVERNACHTING #17

Gelezen…

Fragmenten uit: Volkskrant Magazine (gedeeltelijk bewerkt)

Ik ga nooit op vakantie. Vakantie is een beperking: veertien dagen Tenerife bijvoorbeeld. Of een cruise op de Middellandse Zee. Als je vertrekt, weet je al wanneer het eindigt. En als je weer thuis bent, wordt het vakantiegevoel binnen de kortste keren weer overschaduwd door de stress van de dagelijkse beslommeringen. Daarom ga ik dus nooit op vakantie. Nee, ik reis. Kan ik makkelijk doen, want ik werk niet meer. Maar ik ga dus weg wanneer ik zin heb en ga weer op huis aan als het mij zo uitkomt. Reizen dus.
(…)
En als ik dan tijdens een van mijn weken-, soms maandenlange reizen alleen onder de luifel van mijn camper zit, zie ik anderen soms denken: wat een zielige man, zo alleen en eenzaam. Maar de waarheid is dat ik dan juist op mijn allergelukkigst ben. Ik ga liever alleen op reis dan met iemand naast me.

Hoe treffend. Met uitzondering van ‘onder de luifel’ zou ik het zelf geschreven kunnen hebben. Noemt een van mijn thuisfronten me daarom altijd liefkozend ‘haar zigeunervriendje’?

Keukenprinses

Ach, die Maria van Kenellis Village. Vanaf zeven uur, had ze gezegd, kan er ontbeten worden, maar als ik om kwart over zeven (nog laat…) het restaurant binnen stap, kijkt ze me onthutst aan. Ze maakt me in haar beperkte Engels duidelijk dat ze hier alleen maar gastvrouw is. En dat ze helemaal alleen is. Ander personeel -ook de kok- komt pas later. Ze wijst verontschuldigend op wat roestvrijstalen bakjes van het buffet. Dat ziet er niet appetijtelijk uit; duidelijke left overs van gisteren. ‘Kun je, Maria, een eitje voor me bakken, sunny side up? En heb je bacon en worstjes?’. Ze haalt niet begrijpend haar schouders op. Als ik mijn vraag herhaal, pakt ze met een hulpeloos gebaar mijn arm en trekt me mee naar de keuken. Ze wijst om zich heen en trekt haar wenkbrauwen omhoog. Daar staan we dan, samen in die megagrote restaurantkeuken.
Maria knoopt een schort voor en ze pakt -aha!- twee eieren nadat ik een leggende kip heb nagedaan. We gaan op zoek naar een koekenpan. We ontdekken hoe het gas aan moet. Ik weerhoud haar ervan een enorme scheut olijfolie uit zo’n vijf liter jerrycan in de pan te gieten. We vinden in de koelkast boter. En verse bacon. En een worstje. En we gaan aan de slag. Gezellig.
Als de eieren met bacon en worst bijna klaar zijn, dirigeert ze me -ineens gedecideerd- de keuken uit. Ik moet beslist aan een tafeltje in het verder lege restaurant gaan zitten. Twee tellen later trippelt ze de eetzaal binnen. Ze heeft haar schortje afgedaan, veegt nog snel een lok haar uit haar ogen en serveert –your breakfast sir– keurig mijn ontbijtje. Ik speel het spelletje mee: ‘Mag ik er nog een kopje koffie bij, madam?’, vraag ik beleefd.

 

Wat een schitterende omgeving, het berglandschap van… nee, da’s waar ook, zou ik niet meer doen, zo’n lyrische beschrijving. Ik laat de foto’s wel voor zich spreken.

Kloostertip

Rond het middaguur rijd ik een dorpje binnen in dat prachtige, schitterende, overweldigende, wonderschone berglandschap (doe ik het toch weer!).
Op een terras, waar ik een restaurantje vermoed, zit een wat oudere man een puzzeltje in de krant op te lossen. Ik begroet hem met een vriendelijk kalimera en vraag daarna in het Engels of ik bij hem kan eten. Hij maakt zijn sigaretje uit, beduidt me even te wachten en roept zijn zoon erbij. Die spreekt goed Engels en natuurlijk kan ik warm eten. Zijn vader haalt uit de grote koelkast worsten en karbonades. Ik kies voor de karbonade. Aardappelen erbij? Salade? Brood? Cheese pie? Doe allemaal maar.
‘Het kan wel even duren hoor’, zegt de zoon, ‘ik zal mijn moeder roepen en die gaat het voor u klaar maken’. Vader is intussen bedrijvig in de weer: hij steekt de lichten in het restaurant aan en maakt het behaaglijk warm door de grote houtkachel middenin de ‘zaak’ aan te steken. Terwijl moeders in de keuken bezig is (nee, ik mag geen foto’s maken, ook niet van vader) klets ik buiten aan een tafeltje gezellig met de zoon onder het genot van een kopje nes. Nou, genot, ’t is niet te zuipen, dat lauwwarme, bruinige bocht!
Gelukkig is de maaltijd beter. Nou ja, de kom met salade van komkommer, tomaat, ui en olijven staat voor de helft onder de olie, de patatten zijn impotent slap en het brood is opgekriekt. De karbonade is goed te doen…
Er is gedekt op een tafeltje pal voor de televisie. Voor mij hoeft dat ding niet aan, zeg ik de zoon nog, maar hij komt gezellig bij mij aan tafel zitten en begint te zappen. Hij blijft televisie kijken en met me kletsen tot ik klaar ben met eten. Omdat het megaveel was, vraag ik de cheese pie mee in een zakje. Ik tik een tientje af en vervolg mijn route door die schitterende…

Twee kilometer verderop, had de zoon gezegd, staat langs de weg een mooi klooster. ’s Zomers wordt dat bezocht door veel toeristen. Misschien leuk voor u om daar even te kijken?
Het is inderdaad een pracht van een klooster. Het wordt bewoond door drie nonnen, is me verteld, maar het hele complex ligt er stil en verlaten bij. Als ik er rondloop, komt op dat moment de slager van het dorp met zijn autootje een bestelling afgeven. Hij begint vriendelijk en rap tegen me te praten, maar dan wel in het Grieks, dus snappen doe ik het voor geen hout. Hij gebaart me te wachten en gaat naar binnen. Ik draal wat voor de gesloten deur tot er een krom, oud vrouwtje naar buiten komt. Niet bepaald in habijt, maar gekleed in een vormeloze, bruinige rok met daaronder afgezakte, gebreide kousen, haar voeten gestoken in pantoffels. Ze heeft een lap om haar bovenlijf geslagen die ze voor een deel ook als hoofddoek gebruikt. Druk (Grieks) brabbelend gaat ze me voor naar de kapel, waar ze de deur van slot doet en me uitnodigt naar binnen te gaan.
Of ik bij haar ‘voor de deur’ mag parkeren en daar vannacht ook kan blijven slapen, vraag ik haar na de bezichtiging. Ze kijkt me aan en brabbelt wat. Ik probeer het nog eens, nu met een stukje pantomime erbij. Er is totaal geen communicatie. Ze zegt nog wel het een en ander, maar sloft daarna terug naar het woonhuis.
Ik neem de gok. Blijf gewoon hier staan vannacht. Mocht het toch bezwaarlijk zijn, dan kan ik altijd nog worden weggestuurd. Door drie nonnen dus…

OVERNACHTING #18

Wasdag

Eenmaal uit de bergen en terug aan de kust rijd ik op de E65. Ook wel weer eens lekker hoor: een min of meer rechte weg voor me, weinig verkeer, cruise control op 80 km/uur, verse sigaar en losjes met één hand sturen.
Het landschap verandert zienderogen: dit is het Griekenland uit de reisgidsen. Toerend over de mooie kustweg rijd ik door een aangezichtskaart.
Ik ben op weg naar Delphi, nauwkeuriger gezegd: naar Camping Delphi. Behalve dat ik daar vandaan de archeologische site wil bezoeken, ben ik ook wel toe aan een uitgebreide warme douche en wil ik daar -na krap drie weken onderweg- ook wel een wasje draaien.

So sorry, sir’, zegt de vriendelijke man die naar het gesloten hek van Camping Delphi komt gelopen. ‘So sorry, maar we zijn in de winter gesloten. Volgend jaar zijn we van plan all year round open te zijn, maar daar heeft u nu niets aan. Fijne dag verder!’

 

Ook bij twee andere campings in de omgeving vang ik bot. Camping Apollon is wel open. Het restaurant is dicht, het zwembad leeg, maar ik mag overal gaan staan waar ik wil, want ‘andere gasten zijn er niet’. ‘Als u naar beneden rijdt, zijn daar mooie plekjes met uitzicht op de baai’, zegt de beheerder. Dat hoef ik niet. Als ik hier toch helemaal alleen ben, parkeer ik tegenover de sanitaire ruimtes. Na het douchen, draai ik een wasje.
Niet te geloven: het is vrijdag 20 december 2019 en ik sta hier in mijn korte broek en mijn blote bovenlijf in het zonnetje de was op te hangen! Wel weer een leermomentje: op mijn volgende reizen toch maar wasmiddel van thuis meenemen, want dat hebben ze hier niet. Maar ach, een flinke scheut Palmolive-elke-dag-shampoo in de machine maakt mijn was minstens zo schoon. En het ruikt nog lekker ook.

OVERNACHTING #19 + #20

Delphi

‘Nee’, zegt de campingbeheerder, ‘nee, een bus rijdt er niet. Maar het is iets meer dan twee kilometer naar de archeologic site. You can easily walk.’
Walk?
Ik denk dat ik daar op die site meer dan genoeg ga walken. Dus eh…
‘Stap maar in’, zegt de man, die aan mijn gezichtsuitdrukking genoeg heeft, ‘ik breng u wel even.’

Goeiemorgen juffrouw Beuken, da’s inderdaad pittig klauterhöken!
Paadje op, paadje af bekijk en fotografeer ik alle bezienswaardigheden. Geniet van al het bewaarde uit de oudheid. Geniet eerlijk gezegd ook van een gerestaureerde trap, die het klimmen wat vergemakkelijkt. Net als een handjevol andere toeristen op deze bewolkte zondagmorgen kijk ik m’n ogen uit. Zullen ook de blinde toeristen doen, stel ik vast, als ik de uitlegbordjes in braille zie…

Na zo’n krappe twee uur gekeiwandeld te hebben, loop ik terug naar Delphi Village. Bij het allereerste terrasje strijk ik (moe) neer voor een dubbele espresso. Die kost me € 3,50. Ongrieks duur, maar ja: this is Delphi man!
Als ik de village bekeken heb, dat wil zeggen als ik de hoofdstraat met alleen maar hotels, taverna’s en souvenirwinkels heb gezien, stap ik zo’n taverna binnen voor een naar mijn idee dik verdiende moussaka (voor de duidelijkheid: een mous-sa-KA dus hè, nooit meer mous-SA-ka zeggen).

Aan de rand van de village wil ik een taxi aanroepen, terug naar de camping. In afwachting daarvan steek ik bij iedere aankomende auto m’n liftersduim op. Die heeft me nog nooit in de steek gelaten (zal mijn betrouwbare voorkomen wel zijn…), want na nog geen vijf minuten stopt er een elektromonteur met zijn bestelautootje, die me keurig bij de camping afzet. ‘Merry Christmas, Santa’, zegt-ie als ik uitstap en hem bedank.

 

 

 

 

 

 

BEWEGENDE BEELDEN

Please sir…

‘Kalimera, do you speak English? Will you please make a picture of me? Look: just press this little button where it says PHOTO. Yes? Thank you’.
‘Ik heb er drie gemaakt. Kijkt u even of ze gelukt zijn. Anders maak ik nieuwe.’
‘Niet nodig hoor. Ik vertrouw erop dat u het prima gedaan hebt.

Wereldreiziger?

Leuke foto toch, daar in Delphi?
En -weet je- als ik een uurtje op mijn laptop heb geknutseld, kan zo’n foto natuurlijk overal ter wereld gemaakt zijn. Herken je waar ik allemaal sta?

OVERNACHTING #21+#22+#23

Athene

‘Ik heb respect en bewondering voor u zoals u uw bus door het drukke verkeer loodst’, zeg ik tegen de chauffeur van de hop-on-hop-off-bus, ‘because the traffic is crazy.’ Hij kijkt me even zijdelings aan. ‘Crazy? U vindt dit crazy? Het is prima te doen hoor in de winter. Nee, dan zou u het ’s zomers eens moeten meemaken!’
’s Zomers nog erger? Ik vind dit nu al hectisch. Overal opstoppingen, overal drukte. Zoals de Grieken dat gewend zijn (?) parkeert ook hier iedereen zijn auto dubbel op de plek waar hij of zij moet zijn en zet de knipperlichten aan. Verkeer vanuit de nauwe zijstraatjes duwt brutaal de neus tussen de file. En taxi’s, ontelbaar veel taxi’s. En -vrij naar Guido Gezelle– overal ‘krinklende, wrinklende’ scooters en motoren. En niemand maakt zich druk, niemand windt zich op, iedereen neemt de situatie zoals-ie is. Respect, zeg ik nog maar eens tegen de chauffeur.

Die hop-on-hop-off-bus was ik ingestapt na mijn bezoek aan de Akropolis, waar ik met het openbaar vervoer naar toe was gereisd. Koekjes hoor, dat ritje hiernaartoe, mede door de duidelijke Nederlandstalige (!) beschrijving die ik bij de receptie van de camping had gekregen. Vooral het stukje met de metro had indruk gemaakt, want alle stations zijn mini-musea met replica’s van opgravingen.
Tsja, de Akropolis. Natuurlijk weet ik, dat dit complex hoog boven Athene is gelegen, maar toch -mijn conditie nietwaar?- viel die beklautering weer tegen. En als het dan ook nog zachtjes begint te regenen… Ik ben er vroeg, loop als enige door van die Efteling-hekjes naar het loket en kom alleen maar groepjes Aziaten tegen.

Dat soort groepen tref ik ook op Syntagmaplein, waar ik tegen tien uur aankom, net op tijd voor het wisselen van de wacht bij het Parlementsgebouw, met aan de overkant het deftige Grand Bretagne Hotel, waar de nazi’s op kerstavond 1944 Winston Churchill wilden opblazen.
En natuurlijk struin ik door de Plaka, de historische wijk van Athene, tegenwoordig onder druk van het toerisme verandert in een wirwar van restaurantjes, souvenirwinkeltjes en straatverkopers. Ik koop er een paar lekker warme pantoffels en een riem (met extra gaatjes). Tegen twaalven gebruik ik -toeristisch grote stads- de lunch bij Macdonalds. En voor het eerst sinds drie weken heb ik die nacht geen last van darmgereutel. Dat zegt iets over de Griekse keuken of mijn darmflora…

Ik hop de bus weer in en laat me langs alle bezienswaardigheden rijden. Af en toe barst er een plensbui boven Athene los, maar het is gelukkig droog als ik uitstap bij de halte van het Archeologisch Museum. Wat een museum! Indrukwekkend. Overweldigend!

Mijn favoriete hoofdstad om te bezoeken was tot nu Praag. Sinds vandaag is dat Athene geworden. Om dat feit te vieren, drink ik in het museumrestaurant een dubbele espresso en -voor het eerst sinds de drie weken dat ik nu op reis ben- trakteer ik mezelf op iets-erbij: een heerlijk stuk citroencake.

Wat mijn foto’s van vandaag betreft: verwacht geen plaatjes van de historische bezienswaardigheden van de stad. Die kun je op internet beter en mooier vinden. Ik heb Athene geabsorbeerd. Daar zijn mijn foto’s op gebaseerd. En natuurlijk de nodige plaatjes met toeristen en Grieken. Net als tijdens mijn reis door China kreeg ik -mijn lengte, mijn uiterlijk?- regelmatig de vraag of ik met een of andere Aziaat op de foto wilde. En menige Griek wilde graag met Santa geportretteerd worden.. Prima toch? Ik ben er niet vies van.

Bus-observatie

Er stapt een keurig gekleed, grijsgeduifd dametje in met een papieren boodschappentas van een bekende modeketen. Bij iedere halte waar de bus terug naar de camping stopt, staat zij heel even een klein stukje op en strijkt van achteren haar rok glad. Tijdens de rit werpt zij regelmatig een afkeurende blik op de man naast haar, die -strak voor zich uitkijkend- bloedserieus en geëmotioneerd halfluid een heel gesprek met zichzelf houdt.
De vrouw en ik hebben oogcontact. Met een hoofdbeweging naar de man naast haar kijkt ze me aan met een blik van: die spoort niet. Ik passeer haar als ik even later uitstap bij mijn halte. De man naast haar is nog steeds druk in gesprek met zichzelf. Zij richt zich  alweer half op om haar rok glad te strijken.

Metro-ontmoeting

Wachtend bij het rode voetgangerslicht op het Omoniaplein in Athene spreek ik de vrouw aan met de vraag waar zich het metrostation bevindt. ‘Dat is hier aan de overkant, rechtdoor’, antwoordt ze, ‘loopt u maar gezellig met mij mee, want ik ga er ook heen. Waar moet u naar toe, Larisse Station? Dat is ook mijn richting uit. Oh kijk, het licht is groen. Kom, reizen we samen.’
Beiden hangend aan een lus in de metro spreek ik mijn bevreemding uit over het feit, dat Athene zo helemaal ‘kerstig’ is, terwijl -naar mijn informatie- voor de Grieks-Orthodoxen toch juist Pasen de belangrijkste viering van het jaar is. ‘Klopt’, antwoordt ze, ‘u had hier vijf jaar geleden moeten zijn. Toen was er in de hele stad niets van kerst te merken. Maar nu, westers-Amerikaanse toestanden! Maar -voegt zij er onmiddellijk aan toe- wij Grieken geven elkaar geen cadeautjes. We komen met de familie bij elkaar en drinken koffie, that’s all. Voor cadeautjes hebben we het geld niet.’ ‘Ondanks de euro’s van de EU?’, kan ik niet nalaten te vragen. ‘Ondanks die euro’s. Die komen niet bij de mensen terecht, maar bij het gouvernement.’
Ze verandert van onderwerp en vraagt wat mijn verdere plannen zijn. Als ik haar vertel naar de kleine Cycladeneilanden te willen reizen, knikt ze goedkeurend. ‘Daar gaat u het naar uw zin hebben. Zeker na de drukte van Athene. Maar u moet er de volgende halte uit hoor. Jammer dat we niet samen verder reizen. Have a nice day and merry Christmas.’ Ik bedank haar voor haar hulp. ‘Ach’, zegt ze, ‘ik reis zelf tamelijk veel en ik vind het altijd plezierig als ik in een vreemde omgeving door iemand geholpen word. Vandaar. Maar u moet nu uitstappen hoor! Veel plezier op de Cycladen.’ Als de trein het station uitrijdt, zwaaien we naar elkaar.

Kerstbestand

ATHENE, 24 december 2019
(van onze Griekse correspondent)
Welingelichte en doorgaans betrouwbare bronnen bevestigen het bericht dat Frits-on-the-move gedurende de komende feestdagen tijdelijk een ‘staakt het schrijven’ heeft aangekondigd.

Aanrader

Aanradertje hoor: als je nou toch naar Rafina moet om daar in te schepen op de ferry naar het eiland Andros, kies dan je reistijd bewust. Vertrek bijvoorbeeld ’s morgens om kwart voor acht bij Camping Athens. En doe dat op Eerste Kerstdag. Gegarandeerd dat je dan probleemloos dwars door Athene rijdt, met alleen wat bussen van het openbaar vervoer en een paar vroege taxi’s.

Dan ben je met een krap uurtje in Rafina, waar de ferry natuurlijk vandaag niet vaart (kerst, nietwaar), maar waar je op een superzonnig overnachtingsplekje parkeert met uitzicht op de jachthaven. Achter me ligt de veerboot van Golden Star Ferries. Morgenochtend om tien voor acht naar Andros. Twee uurtjes varen.

OVERNACHTING #24

Andros anders

Andros is het op één na grootste eiland van de Cycladen. U komt aan in Gavrio, een plezierig en rustig havenstadje met veel restaurants en tavernes, souvenirwinkels, banken, autoverhuurbedrijven en zelfs een supermarkt.
Zeven kilometer ten zuiden van Gavrio ligt de meest populaire toeristische bestemming van Andros: Batsi. Hier vindt u vele restaurants, winkels en hotels. Flaneer over de schitterende boulevard van dit charmante vissersplaatsje en bezoek zeker het naastgelegen zandstrand, waar u ligbedden en parasols kunt huren.
Rijd vanuit Batsi over de kustweg naar Paleopolis met de Akropolis en vervolg uw route naar Hora (ook wel Andros genoemd), de hoofdstad van het eiland. Wandel door de autovrije hoofdstraat, geplaveid met marmer, en geniet van de vele winkels en de typische Griekse tavernes. En mis vooral het Kairiplein niet, met de grote marmeren fontein uit het Ottomaanse tijdperk. Geniet op een van de vele terrasjes van een heerlijk drankje.

En zo gaat het nog wel even door in alle mogelijke folders en beschrijvingen over Andros. Allemaal zonder twijfel waar, maar de praktijk is anders als ik in Gavri van de ferry rijd. Maar ja, die folderteksten zijn natuurlijk op de zomer gebaseerd, niet op december en zeker niet op Tweede Kerstdag, want dat is het vandaag. Boxing Day dus, ook (zelfs) in Griekenland, dus alles gesloten. Uitgestorven. En troosteloos, mede omdat het ook nog zwaarbewolkt is en vlagerig regent. Helen, de beheerster van Camping Athens, had me al gewaarschuwd dat het op de Cycladen in de winter vaak hard kan waaien (want een eiland hè Frits, midden op open water), maar dat het zo hevig zou zijn…

Ik zie de witte schoonheid van Batsi, ik toer langs de kustweg, ik rijd wat door het binnenland en eindig op een parkeerplaatsje in de hoofdstad Andros, uitgerekend op een plek waar de storm loodrecht op de kust buldert. Maar dat heeft wel wat: vanuit mijn zijraam zie ik de woeste branding komen aanrollen. Dan neem ik het graag voor lief dat m’n bussie regelmatig staat te schudden in de wind.

Alles bij elkaar sta ik er behoorlijk verwaaid en verregend bij hier op dat parkeerplaatsje. Maar eigen schuld, dikke bult. Ik moest toch zo nodig rond de kerst hier zijn? Niet klagen dan. Doe ik ook niet. Ik heb alleen zo mijn twijfels of ik deze enorme toeristenbubbel wel in mijn voorbereiding had moeten opnemen. Naïef? Niet goed over nagedacht? Ik vraag me op z’n minst af of dit bezoekje aan Andros de 109 euro wel waard is, die ik moest aftikken voor die krap twee uur durende overtocht hier naartoe. En dan wil ik ook nog naar de eilanden Tinos en Syros?
Ik zet de kachel wat hoger en trek een noodmaaltijd uit de kast. Laat m’n humeur er zeker niet door beïnvloeden. Enne… lekker hoor, dat pakje noedels met een blikje hacheevlees (nog van de Nettorama…) en mijn bakje echte Griekse yoghurt toe, zeker met die aanrollende, schuimende golven voor de deur.

OVERNACHTING #25

Vet over tijd

De man bij de kassa van het kleine buurtwinkeltje groet me vriendelijk als ik naar binnen stap. Hij blijft een beetje bij me in de buurt als ik zoekend langs de schappen loop. Hij is gekleed in een bruinige, vlekkerige, slobberige Kees Verkerk-trui, die jaren geleden zijn beste tijd al heeft gehad, getuige de rafels aan mouwen en boord. Zijn vale trainingsbroek is een paar maten te groot. Hij loenst. En hij verspreidt een penetrante lichaamsgeur. Maar verder: prima winkeltje hoor. Als je tenminste niet al te hoge eisen stelt aan het assortiment, want alleen het hoognodige staat op de ongeverfde planken. En dan van ieder artikel maar een paar stuks.
Als hij ziet dat ik een paar kuipjes Griekse yoghurt in m’n mandje stop, wijst hij me er op, dat die yoghurt maar 2% vet bevat. ‘No good. No Greek’, zegt-ie. Hij haalt een andere verpakking uit de koeling: ‘This good. This real Greek. Real fat!’. Die andere yoghurt had ik ook wel gezien. En gelezen, dat die al tien dagen over de datum is…

Andros away

Lastig in slaap gekomen door de bulderende storm en de striemende regen. Regelmatig wakker geschrokken van dit natuurgeweld. De volgende morgen brak ontwaakt door het geluid van de kletterende regen op het dak van m’n ‘slaapkamertje’. Ik maak een kop koffie en bekijk de weersverwachting voor dit gebied. Er hangt een stevige depressie boven de Cycladen, die zo’n dag of vijf, zes zal aanhouden. Temperaturen komen niet boven de 10 graden Celsius uit, er staat voor alle dagen windkracht 5 tot 6 en de kans op neerslag is 88 tot 92%.
Tijdens mijn boterhammetje-ontbijtkoek besluit ik mijn plannen te wijzigen. Hoewel ik me tijdens mijn reizen weinig tot niks aantrek van de weersomstandigheden, maak ik nu een uitzondering. Wat zal ik in die depressie hier blijven rondhangen? En dan ook nog ‘gevangen’ op een eiland? Ik schrap ook de eilanden Tinos en Syros uit mijn plannen, ruim de ontbijtboel op en rijd met ruitenwissers op dubbele snelheid over de slingerende kustweg (blijft toch mooi hoor) terug naar Gavrio om daar de ferry te boeken naar Rafina.

En ik ben de enige niet: drommen voetgangers staan verregend op de veerboot te wachten om het eiland te verlaten. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen, dat er ook drommen toeristen de ferry afkomen om op Andros te verblijven. Stipt op tijd worden de trossen losgemaakt en kijk: als ik tegen het middaguur in Rafina de veerboot verlaat, staat de zon daar stralend aan een onbewolkte hemel. Trui uit, shirt aan!

Om mijn route weer op te pikken, moet ik dezelfde weg terug naar Athene. Die weg van een paar dagen geleden*). Wat een verschil! Het is vandaag de dag na Boxing Day. Is dat niet de dag dat mensen in groten getale hun kerstcadeaus gaan ruilen? Of dat het is, weet ik niet, maar het is waanzinnig druk op de weg. Eer ik vanaf Rafina door Athene heen ben (een afstand van zo’n 70 kilometer) ben ik dik drie uur verder.
En inderdaad: dwars door het centrum van Athene heen, met zijn vier miljoen inwoners en de meeste taxi’s van alle Europese hoofdsteden. Complimenteerde ik vorige week de chauffeur van de hop-on-hop-off-bus nog voor zijn rijkunst**), nu zit ik er zelf midden in. Sterker nog: ik rijd hele stukken diezelfde route als die toeristenbus. Ooit vertelde iemand me, dat je het beste door een onbekende grote stad kunt rijden als het behoorlijk druk is en je veel in de file staat. ‘Dan heb je’, zei-ie, ‘alle tijd om te bekijken hoe je moet rijden, waar je moet voorsorteren, enz.’. Ik pas mijn rijgedrag aan, ga op z’n Atheens met het verkeer mee (anders had ik er nu nog gestaan), en laat vermoeid en opgelucht de stad achter me. En zonder een krasje schade, dat mag een klein wondertje heten.

*) (her)lees: Aanrader
**) (her)lees: Athene

OVERNACHTING #26

Ferry cheap?

Toen ik enige dagen geleden in Rafina bij het kantoor van Golden Star Ferries de veerboot naar Gavrio op Andros boekte, vond ik 109 euro voor een tochtje van krap twee uur behoorlijk aan de prijs. Op mijn overnachtingsplaats aan de haven bekeek ik mijn tickets wat nauwkeuriger. Negentien euro voor mijn persoontje en 45 euro voor m’n bussie. Vreemd was wel, dat ze twee identieke tickets voor m’n bussie aan elkaar hadden geniet, elk 45 euro. Foutje? Ik was nog terug gegaan naar het kantoor, maar daar werd me verteld, dat het allemaal klopte. Ik reisde immers met een camper en daar moest ik dubbel voor betalen.

Bij de haven van Gavrio stap ik vanmorgen het kantoor binnen van de Fast Ferry. ‘U wilt naar Rafina?’, vraagt de jonge vrouw achter de balie, ‘en u bent te voet?’. ‘Nee, ik heb een camper. Kijk, daar staat-ie’. Ze werpt een blik op m’n bussie en rekent dan voor: ‘Dat kost dan 19 euro voor uw persoon en 40 euro voor uw camper, samen 59 euro. De afvaart is om kwart over tien.’ Negenenvijftig euro? Dat scheelt nogal wat met die 109 bij die andere maatschappij!

Maar als ik bij het oprijden van de veerboot mijn tickets moet laten zien, krijg ik van de gele controlehes te horen dat het niet klopt: ‘This is a ticket for a car, not for a camper. Please go to the reception on board’. Eerlijk gezegd, beter oneerlijk gezegd, ben ik dat helemaal niet van plan. Zo makkelijk als ik ben met geld, zo uitgekookt gierig kan ik me soms gedragen. Ik sluit dus aan boord m’n bussie af, klim de trappen op naar de passagiersruimtes en nestel me prinsheerlijk in zo’n zachte fauteuil in de eerste klas (niemand vraagt aan boord om je kaartje, dus…).

We zijn de haven nog niet uit of er wordt omgeroepen of mister Henrik from Holland zich bij de receptie wil melden. Daar zullen ze mij wel mee bedoelen, kan niet missen.
‘Mister Henrik? Good morning. Mag ik uw tickets zien alstublieft? Ja, ze hebben u een kaartje verkocht voor een overtocht met een personenauto, maar u heeft een camper. U zult moeten bijbetalen. Twintig euro, to be preciesly.’ Met liefde (in dit geval: berusting) pak ik mijn creditcard. Toch goedkoper uit dan op de heenreis. Zo komt Jan Splinter bijna letterlijk door de Griekse winter en kan ik me een dubbele espresso veroorloven (…). Ik installeer me in een deckchair, zet -als ik de koffie op heb- de rugleuning achterover en knap een oehoetje.

Brug en theater

Op weg naar Isthmia rijd ik een poosje tussen de raffinaderijen van mini-Pernis door tot ik bij het plaatsje zelf moet stoppen voor een rood verkeerslicht. Normaal zie ik liever groen, maar nu komt me dat prima uit. Isthmia ligt namelijk aan de zuidelijke invaart van het beroemde Kanaal van Korinthe, dat sinds 1893 de verbinding vormt tussen de Golf van Saronikos en de Golf van Korinthe. Dat kanaal is 6,3 kilometer lang, 24 meter breed en acht meter diep. Interessant allemaal. Maar moet ik daarom zo blij zijn met een rood verkeerslicht? Jawel, want het boeiende van deze invaart naar het kanaal is dat hier een brug is, die niet -zoals gebruikelijk- omhoog gaat voor de scheepvaart, maar onder water zakt. En laat ik nu het gelukkie hebben, dat -uitgerekend als ik de brug nader- de bomen omlaag gaan, het licht op rood springt en die brug onder water verdwijnt. Een bizar gezicht.

Hoe dichter ik Epidavros nader, hoe meer sinaasappel- en olijfboomgaarden ik aan weerskanten zie. Veertien kilometer van de stad verwijderd, ligt het indrukwekkende openluchttheater, het best bewaarde van Griekenland. Veertienduizend zitplaatsen telt dit theater en die zijn in de zomer tot de laatste ‘stoel’ bezet tijdens het Epidavros Festival. Het is nu beduidend minder druk. Slechts een handjevol toeristen bekijkt vol verbazing en ontzag dit geweldige amfitheater, waarvan de akoestiek wereldberoemd is.
Dat willen twee jonge meiden wel even uitzoeken. Hun vriendjes zijn omhoog geklommen en zitten op de allerbovenste rij. De meisjes gaan ‘op de middenstip’ staan en beginnen -niet eens onaardig- tweestemmig te zingen. Waar hij zo snel vandaan komt, is me een raadsel, maar een theatersuppoost snelt naar de rand van het speelvlak, knipt geïrriteerd met z’n vingers en beduidt de meiden onmiddellijk met hun gezang te stoppen. Waarom? Geen idee. Vanaf de bovenste zitplaatsen klinkt een aarzelend applaus. Gelukkig mag dat wel.

En natuurlijk, net als op zovele locaties, word ik met een vriendelijk Good afternoon, Santa! aangesproken. Dit maal door Grieks-Amerikaanse Catherine, dertig jaar geleden geëmigreerd vanuit Massachusetts. Staan we daar plotseloos bij een Griekse zuil diepzinnig te filosoferen over het verlies van ons beider partners. Boeiend, dat wel, maar ik vraag me vaak af hoe het toch komt dat ik zo regelmatig spontaan met jan-en-alleman in gesprek raak. Het zal wel te maken hebben met eh… ja, ik weet het eigenlijk niet.
Hetzelfde geldt voor de uit Peking afkomstige gids van een Chinees reisgezelschap, waarmee ik in gesprek raak als zij niet het amfitheater, maar de vele katten die hier rondscharrelen staat te fotograferen. We slenteren al kletsend samen over het terrein en klauteren helemaal omhoog, waar we even uitpuffen op de zitplaatsen. ‘Weet je’, verzucht ze, ‘ik ben deze keer op stap met een vreselijk saaie groep. Ze zijn zo boring! Ik moest nodig even alleen zijn en wat quality time voor mezelf nemen. En we hebben nog vier dagen te gaan hier in Griekenland.’ ‘En dan?’, vraag ik, ‘terug naar China?’. ‘Was het maar waar, we gaan ook nog vijf dagen naar Turkije! Ik zou willen dat het al vijf januari is. Zal ik dan nu wat foto’s van je maken? Leuk voor your folks back home, toch?’

Terug bij de grote parkeerplaats vallen me de vele bordjes op die aangeven dat het verboden is voor caravans en tenten. Een camper valt daar dan toch buiten, redeneer ik naar mezelf toe. ‘Ach’, zegt de man achter het loket, aan wie ik vraag of ik met m’n bussie dan wel mag overnachten, ‘ach, het is winter hè, dus eh…’ Ik heb aan een half woord genoeg en zoek een mooi plekje op het uitgestrekte terrein. En mochten ze vanavond aan m’n deur komen kloppen, dan zien we wel weer.

OVERNACHTING #27

Zondagse koffie

Het is weliswaar vandaag zondag, maar om nu de afslag te nemen naar het plaatsje Evangelismos gaat me toch wat te ver. Bovendien moet ik dan van de kust af en dat is nu juist zo lekker rijden, pal langs de Egeïsche Zee. Het is zwaar bewolkt als ik stop voor een kop koffie, maar met een uurtje breekt een voorzichtig zonnetje door.
In Myloi parkeer ik voor de nacht langs de uitgestorven boulevard, waar ik al snel ingebouwd word door the Greek way of parking. Ach, als ze morgenochtend maar weg zijn,

OVERNACHTING #28

Toch wel een apart sfeertje hoor: overnachten tussen Kerst en Oud en Nieuw…

Onderweg

Laat ik me inhouden -laat ik me alsjeblieft inhouden- en niet voor de zoveelste keer luidkeels de loftrompet steken op dit schitterende Griekenland; het mag zo langzamerhand duidelijk zijn hoe ik van dit land geniet. Bekijk de foto’s en zeg dat ik ongelijk heb.
Een kleine toevoeging mag deze keer wel: tussen de vele kerstmuzak die de laatste weken (ook hier) uit de radio neuzelde, kwam ‘Walking in a winterwonderland’ meer dan regelmatig voorbij. En -dat is dan weer wél leuk- laat ik daar nou vandaag doorheen gereden zijn. Tikkeltje spannend, dat wel; ik heb maar vertrouwd op mijn UP, mijn Traction+ en m’n all season tires…

OVERNACHTING #29

Apies kijken?

Monemvasia wordt door de Grieken liefkozend het Gibraltar van het oosten genoemd. Enige gelijkenis is er wel: tegenover de oude stad rijst een rots met daarbovenop een fort parmantig uit zee op. De enige manier om dat fort te bereiken is een 150 meter lange brug. Ik rijd die μονη έμβασις over, keer bij het fort en ga dezelfde weg terug. Het Gibraltar van het oosten dus. Nou ja, het zal allemaal wel, maar ik heb geen apie gezien hier.

In Nafpoli parkeer ik voor de nacht aan het einde van de boulevard. Of aan het begin, zo je wilt, het ligt er maar aan van welke kant je de stad binnen rijdt. Vind het wel passen trouwens bij de datum van vandaag, 31 december, dit plekje aan het einde of het begin. Vanaf mijn slaapplaats kijk ik uit over de Egeïsche Zee en naar 2020.

OVERNACHTING #30

Kalí chroniá

‘U bent Hollander, hè?’
Ik sta op het punt het restaurant waar ik zojuist heb gegeten te verlaten als ik word aangesproken door een van de twee vrouwen van min of meer mijn leeftijd, die aan het tafeltje zitten vlakbij de uitgang. Als ik bevestigend antwoord, maakt zij een uitnodigend gebaar naar de lege stoel naast haar. Ze woont in Hoofddorp, maar heeft jaren in Griekenland gewoond met haar inmiddels overleden man. Haar dochter is aan leukemie overleden en sinds die tijd reist ze op en neer tussen Nederland en Griekenland. Kerst en Oud en Nieuw viert ze dit jaar in Griekenland, samen met haar vriendin met wie ze vanavond uit eten gaat. Ze wenkt de eigenaresse van de zaak, die een glas voor mij komt brengen. Ze schenkt -ondertussen gezellig kwebbelend- rosé voor me in (bevalt prima na de ouzo tijdens mijn maaltijd) en we proosten gedrieën op Griekenland, de vakantie, het goede leven en het nieuwe jaar.
‘Hoe gaat dat eigenlijk in Griekenland?’, vraag ik haar, ‘zo’n oudejaarsviering?’
‘Binnenshuis’, zegt ze, ‘de mensen kletsen wat, ze kaarten en wensen elkaar om twaalf uur kalí chroniá’. ‘En vuurwerk?’, vraag ik. ‘Nauwelijks’, zegt ze, ‘de mensen gaan hier de straat niet op. Morgen wel. Da’s wel leuk hoor. Veel mensen hebben vandaag granaatappels gekocht. Met die appel gaan ze dan morgenochtend eerst naar de kerk om hem te laten zegenen.’ ‘In de dorpen hè, en op het platteland’, onderbreekt haar vriendin. ‘In de dorpen ja. En dan gaan ze naar huis. Met die gezegende appel dus en een stuk gietijzer.’ ‘Een stuk gietijzer?’
Het duurt even voor ze kan antwoorden, want er wordt een salade van rode biet en een-of-ander-plantje-uit-de-bergen op tafel gezet, samen met drie bordjes en bestek. Er wordt nog een rosé ingeschonken en we prikken ondertussen wat salade. ‘Maar eh…’, zeg ik tussen twee happen door, ‘dat eh… gietijzer? Vertel.’ ‘Nou’, zegt Hollands-Griekse Rosa, ‘die granaatappel staat voor overvloed en rijkdom en het stuk gietijzer symboliseert gezondheid. Met die twee dingen gaan ze dus naar huis, zoals ik al zei. Daar bellen ze aan, want hun sleutel gebruiken ze niet.’ ‘Niet?’. ‘Nee, want dat brengt ongeluk. De eerste persoon die zo als eerste over de drempel komt in het nieuwe jaar, stapt met zijn rechtervoet, nooit met de linker, want dat brengt ongeluk, met zijn rechtervoet dus over de drempel. Dan draait hij zich half om en gooit de granaatappel achter zich op de grond kapot. Leuk toch?’
‘En vergeet de uien niet’, vult haar Griekse vriendin aan, ‘die hangen ze aan de voordeur. Voor geluk en voorspoed. En op nieuwjaarsochtend wekken de ouders hun kinderen met een tikje op het voorhoofd met één van de uien.’
Het hoofdgerecht wordt geserveerd en hoewel het er heerlijk uitziet, weiger ik beleefd mee te eten omdat ik net mijn maaltijd achter de kiezen heb. Ik trek m’n jas aan, zet mijn eeuwige reispet op en geef beide vrouwen een hand. ‘Prettig met jullie te hebben kennis gemaakt, meisjes. Een fijne avond nog enne… hoe was het ook alweer: kalí chroniá!’


‘Wacht even, wacht even!’
Ik sta al met de deurknop in m’n hand als de eigenaresse me van achter de bar roept. Ze heeft ons gesprek deels gevolgd, verdwijnt even in de keuken en komt naar me toe met een grote granaatappel. Ze poetst hem schoon langs haar mouw en geeft hem dan -vergezeld van een kus op beide wangen- met een sierlijk gebaar aan mij. Ondanks mijn aversie tegen alles wat fruit is, neem ik deze keer de nieuwjaarsvrucht dankbaar aan.
Ik zie het al helemaal voor me morgenochtend. Ga ik met die granaatappel naar buiten, stap ik met mijn rechtervoet weer terug op het trapje, draai ik me half om en smijt ik die appel kapot op de kiezelkeitjes. Zal ik in 2020 een overvloed en rijkdom krijgen! Nee wacht, dat stuk fruit moet ik eerst laten zegenen. Da’s een stap te ver, dat gaat het niet worden. Dan maar minder overvloed en rijkdom. Als het hetzelfde mag blijven als in 2019 ben ik al dik tevreden. Nog maar eens: kalí chroniá!

Fotodag

Na vier weken in dit land te hebben rondgetoerd, heb ik de Grieken vandaag ‘de vinger’ gegeven. En daar was alle reden toe. Niet dat ik boos, beledigd of verontwaardigd was, maar ik had m’n bussie geparkeerd bij de haven van Gytheio op het schiereiland Mani. En laten de Grieken dat schiereiland nou ‘de middelste vinger van de Peleponnesos’ noemen. Vandaar die vinger van me (ik heb de maker van de foto wel -om alle misverstanden te voorkomen- uitgelegd, waarom ik zo op de foto wilde…).

Dan even over het beroemde verhaal uit de mythologie: de Trojaanse Oorlog.
Helena was de mooiste vrouw van Griekenland. Geen wonder want ze was verwekt door Zeus, die toch al een druk leven had als verwekker, maar dit terzijde. Helena trouwde met Menelaos, de koning van Sparta, maar ene Paris, een Trojaanse prins gooide roet in het huwelijkseten. Helena werd smoorverliefd en vertrok met Paris naar hun liefdesnestje in Troje, Menelaos woedend achterlatend. Zo woedend, dat hij Troje de oorlog verklaarde. Tien jaar duurde die strijd tussen Sparta en Troje, beslecht door de overbekende list met het houten paard. Helena werd weer verliefd op Menelaos (ja, ja), Paris doodde eerst nog Achilles door een pijl in zijn hiel te schieten, maar werd later ook getroffen door een pijlschot en overleed.

Mooi verhaal toch? Alle reden om de stad Sparta aan te doen tijdens mijn Griekse reis toch? Welnee! Toen ik nog schoolmeesterde was ik een fervente aanhanger van die voetbalclub uit Rotterdam, Sparta. In alle eerlijkheid: die liefde voor Sparta werd voornamelijk ingegeven doordat mijn leerlingen destijds onverminderd fan waren van Feijenoord, desnoods van Ajax. Een beetje tegengas kon geen kwaad, nietwaar? En daarom reed ik vandaag dus naar Sparta. En daarom poseerde ik daar, de handen juichend in de lucht: oude man naast het bord dat verwijst naar ancient Sparta. Kan het treffender?

OVERNACHTING #31

Gods wil

Ik neem de afslag naar Moni Voulkanou, niet omdat ik zo nodig een klooster wil bekijken, maar omdat ik een overnachtingsplekje zoek. Als ik er arriveer, staat een monnik voor de deur met twee bezoekers te praten. Ik vraag en krijg toestemming om ‘voor de deur’ te overnachten. Als ik aan kant ben, besluit ik een kijkje te nemen in het klooster.

Een paar minuten geleden stopte er een dikke, poenige auto bij het klooster. De al even poenige man liep naar de kloosteringang en staat nu stevig aan de gesloten deur te rammelen als ik er aan kom. Een tikkeltje bozig wipt-ie met zijn wat vadsige lijf op de hakken van zijn modieuze schoenen ongeduldig heen en weer. Zijn kraakheldere lichte kostuum (van Italiaanse snit?) steekt schril af tegen mijn vakantiekloffie. Er schittert goud om zijn nek en zijn pols, waar ik ook een knol van een horloge ontwaar. Iets driftiger nog stapt hij op de gesloten deur af en rammelt nog eens hard.
‘Ik snap het niet’, zegt-ie, ‘op het bordje hier staat dat het klooster geopend is. Waarschijnlijk is er niemand aanwezig.’ ‘Toch wel’, zeg ik, ‘want tien minuten geleden heb ik nog met een monnik gesproken.’ Als hij voor de derde keer -kan het nog woester?- aan de deur rammelt, gaat er boven een raam op een kier. Er wordt wat naar beneden geroepen. Er volgt een gesprek in het Grieks, waar ik geen hout van snap, maar ik zie de man naast me steeds roder aanlopen. Het raam wordt gesloten. De man haalt met een verwensing (?) verongelijkt zijn schouders op. ‘Wat eh… zei-ie nou, die monnik achter dat raam?’, vraag ik hem. Het duurt even voor hij zijn adem terug vindt, dan legt-ie uit: ‘Hij zei, hij zei dat they were told by God dat ik vandaag hier zou komen. En dat diezelfde God hen had opgedragen de deur op slot te doen. God doesn’t like you -ik zweer je dat-ie dat zei!- en Hij wil niet dat ik het klooster binnenkom!’. ‘Dat meen je niet!’ ‘Dat meen ik wel and that’s what the bloody munk said!’. Hij draait zich half om, loopt langs de voorgevel van het klooster, ritst op het hoekje zijn gulp open en laat daar uitgebreid Gods water over Gods akker lopen. Triomfantelijk kijkt hij nog even omhoog naar het gesloten raam, stapt dan in zijn auto en rijdt met een stevige dot gas en hard bonkende bassen het terrein af.
Ik loop terug naar m’n bussie en maak een kop koffie. ‘Wat een geluk, dat ik hier als ongelovige wel mag overnachten van God’, bedenk ik als ik het eerste slokje koffie neem. Die koffie is nog te heet en ik verslik me. Zie je wel: God straft onmiddellijk…

OVERNACHTING #32

Diana

Ik had gelezen wat een deelnemer van een senioren reisgezelschap op internet had geschreven over Camping Diana in Olympia:

Gezellige kleine camping op 800 meter van de bezienswaardigheden. Geweldig lief eigenaarsechtpaar van rond de negentig. Spreken diverse talen. Hebben reuze plezier in hun werk. Sanitair proper maar eenvoudig Grieks. Kan deze camping aan iedereen aanbevelen.

Als ik aanklop, duurt het even voor er wordt open gedaan. In de deuropening staat een geheel in het zwart geklede oude vrouw, die me duidelijk maakt alleen Frans te spreken (en Grieks natuurlijk). Ik graaf diep in mijn middelbare school Frans en vertel haar de recensie op internet te hebben gelezen. ‘Zo leuk, madame, om u en uw man te ontmoeten’, voeg ik er aan toe. Ze kijkt me wat triestig aan: ‘Mon mari is overleden, monsieur, een jaar geleden.’ *) Ik condoleer haar met het verlies, waarop ze uitnodigend de deur opent naar haar huiskamer. Daar staat, meteen links bij binnenkomst, een tafeltje, gedekt met een wit katoenen kleed, met daarop twee foto’s van haar man en een schoteltje met een waxinelichtje. Ik neem met gepast respect mijn pet af. Ze wenkt me mee te komen en gaat me voor naar haar keukentje. Daar wikkelt ze twee Griekse kerstkoekjes voor me in een servet, de schat. Daarna neemt ze me mee naar buiten, ondertussen uitleggend dat in het seizoen haar nicht hier is om te helpen, maar dat ze nu en hiver de camping toute seule doet. ‘Toute seule monsieur, parce que mon mari… maar dat weet u. Vanmorgen zijn er vier kampeerders vertrokken. U bent de enige gast. Lijkt dat daar u een mooi plekje? En u moet de douches in het toiletgebouw niet gebruiken, hoor. Die zijn koud. Bij mij, achter het huis vindt u een warme douche. Zal ik even laten zien waar die is?’
Dat hoeft voor mij niet. Ik zet m’n bussie in de schaduw en knabbel even later bij de koffie een van de koekjes die ik van haar gekregen heb. Très gentil is ze en zeker niet alleen vanwege de koekjes. Extraordinaire gentil.

*) ‘Dat had je kunnen weten’, legt een lief thuisfront me later uit. ‘Griekse vrouwen kleden zich tot vijf jaar na het overlijden van hun man in het zwart.’ Klopt. Wist ik achteraf ook wel. Niet bij stilgestaan. Slordig.

OVERNACHTING #33 + #34

Olympia

Zo, dus eh… hier op de berg Olympos woonde (woont?) Zeus, de oppergod van de oude Grieken, heerser over hemel en aarde, vader van de goden en de mensen? En hier werden dus in 776 v.Chr. de allereerste Olympische Spelen gehouden tot meerdere eer en glorie van diezelfde Zeus? Dit historische Olympische complex is niet voor niks de bekendste en beroemdste bezienswaardigheid van Griekenland met het Stadium Zeus, het Philippeion, de tempels van Zeus zelf en zijn vrouw Hera. Ik ben diep onder de indruk. Niet bepaald van het altaar voor de tempel van Hera, waar iedere vier jaar de Olympische Vlam wordt ontstoken. Er liggen acht grote stenen in een rechthoek met eromheen een ‘kom-niet-te-dichtbij-touw’ aan paaltjes. Het is dat er een bord bij staat, anders was ik er straal aan voorbijgelopen. En zoveel bezoekers zijn er vandaag -3 januari- niet om te vragen waar dat altaar zich bevindt.
Niet zoveel bezoekers? Uitgestorven is een beter woord. Over het algemeen probeer ik geen andere toeristen op mijn foto’s te krijgen, maar dat kost me vandaag geen enkele moeite. Op het enorme middenterrein van het Stadium loopt een viertal bezoekers rond…
Maar wat is het indrukwekkend mooi. Dat geldt niet alleen voor de archeologic site, maar ook voor het schitterende museum. Ik was eerder deze reis in Athene. Bezocht daar onder andere de Akropolis en het Archeologie Museum. Vond dat al indrukwekkend. Maar hier in Olympia… ik weet het niet. Kan geen keuze maken, wat mijn voorkeur heeft.

Jammer

‘Nee, mijnheer, dat is echt onmogelijk.’
De vrouw aan de balie van de Super Fast Ferries is zeer gedecideerd als ze antwoordt op mijn vraag naar welke Italiaanse bestemming en bij welke maatschappij ik een overtocht kan boeken met camping-on-board. Ik weet dat die mogelijkheid bestaat. Lijkt me leuk om een keer mee te maken: je rijdt met je camper het open dek op, ze koppelen je aan de stroom, je mag in je eigen voertuig bivakkeren en overnachten en je krijgt een toegangspas tot het passagiersgedeelte waar je gebruik kunt maken van alle faciliteiten aan boord. Waarvan mij natuurlijk het restaurant het meest aanspreekt.
‘Is er dan geen enkele maatschappij die…’
‘Zoals ik al zei, mijnheer’, onderbreekt de baliemedewerkster me wat snibbig, ‘zoals ik al zei: het is onmogelijk. Dat doen we alleen in de zomer. In de winter kan dat echt bij geen enkele maatschappij.’
In de winter. Natuurlijk. Logisch ook. Maar wel jammer, ik had het graag een keer meegemaakt. ‘Om zes uur vanavond is de afvaart, het boarden begint om vier uur en dan bent u morgen om half tien in Bari. Zal ik dat dan voor u boeken?’ ‘Doe maar’, zeg ik berustend, ‘en boek er ook een cabin bij.

OVERNACHTING #35

Als ik de volgende morgen aan boord op weg naar het ontbijtbuffet even bij de receptie informeer of de ETA voor Bari in Griekse of Italiaanse tijd is, krijg ik te horen, dat we om twee uur, probably one o’clock, in Bari zullen aankomen. Om twee uur? We zouden er toch om half tien zijn?
‘Klopt, mijnheer, maar we hebben flinke vertraging vanwege het slechte weer. Heeft u daar niets van gemerkt vannacht?’ Natuurlijk had ik dat gemerkt. Ik had de pech dat mijn cabin zich helemaal voorin het schip bevond. Iedere duik die de boeg in de golven maakte, deed me schudden in mijn smalle bedje op de toch al niet zo comfortabele matras. Ieder ben-toch-weer-wakker-rondje dat ik over het schip maakte, had ik zwalkend door de gangen gelopen, steun zoekend bij de leuningen langs de wand. En toen ik vanmorgen de borstel door mijn haar haalde, werd ik pijnlijk herinnerd aan de bons waarmee ik vannacht tegen het bovenbed was geknald. ‘Misschien toch een beetje rauw weer’, had ik gedacht en stiekem verlangd naar m’n stabiele bussie (zelfs als dat af en toe in de storm stond te schudden). Een beetje ruig weer dus. Ok. Maar lopen we daar een vertraging van dik vier uur mee op?
‘We volgen de stormroute, mijnheer en dat betekent dat we zo dicht mogelijk bij de kust blijven’, legt de receptionist uit. ‘Open zee was onverantwoord. We volgen ook nu nog zo lang mogelijk de kustlijn van Kroatië en Albanië en pas iets noordelijker dan Tirana maken we een ruime bocht naar links en maken de oversteek naar Bari. Vanaf tien uur gaat de storm wat liggen. Dan is ook de haven van Bari weer toegankelijk, die is nu nog gesloten.’
Vier uur vertraging dus op een oversteek die zestien uur zou duren. Ik laat er mijn eetlust niet door bederven en geniet van mijn uitgebreide ontbijt. Geniet ook van mijn cabin als ik daarheen terug loop in een ijdele poging dat met zeebenen te doen. Tussen de zich overal in stoelen en op banken genestelde slapende passagiers, sommigen op een zelf meegenomen tweepersoons matras, waarmee ze in een hoekje hun eigen ‘slaapkamer’ hebben gecreëerd. In mijn hut ga ik nog maar even op bed liggen om wat slaap in te halen van de afgelopen nacht. Het lukt niet. Wat gaat dat schip tekeer. Hoe laat is het?

Het werd uiteindelijk pas om vier uur ’s middags dat de Super Fast(?) Ferry in Bari afmeerde. Precies vierentwintig uur geleden reed ik in Patras aan boord voor een overtocht die krap zestien uur zou duren. Het kan verkeren.
Het eerste wat me opvalt als ik aan boord m’n bussie nader zijn de grote houten blokken die bij mijn wielen zijn geplaatst. Bij de vrachtwagens is het personeel nog druk doende de borgkettingen rinkelend te verwijderen. En er ligt een ondoorzichtige aangekoekte waas opgedroogd zeewater over alle voertuigen die (hiep hoera) op het open buitendek de overtocht hebben gemaakt. Als ik met de wiswas mijn voorruit probeer schoon te krijgen, wordt het alleen maar erger. Gewapend met de flacon ruitenreiniger, lappen en de keukenrol probeer ik mijn ramen zo goed en zo kwaad als mogelijk is toonbaar te krijgen. Het lukt maar ten dele.
Dat breekt me op als ik om half vijf de ferry verlaat: vanwege de laagstaande zon en mijn niet bepaald heldere ruiten en buitenspiegels zit ik met samengeknepen ogen (en billen) behoorlijk te turen of ik de juiste route wel rijd om deze voor mij onbekende stad uit te komen. Ik voel me niet op mijn gemak, ben gespannen en draai dan ook -zodra ik de drukte van Bari achter me heb gelaten- een grote parkeerplaats bij een tankstation op, waar ik me voeg bij de truckdrivers die hier ook overnachten. Ik heb op leukere plekjes gestaan, maar nood breekt wet.
Ik maak meteen een emmertje sop om nog voor de snel invallende duisternis mijn ramen en spiegels van het Adriatische zout te ontdoen. De kleverige koek op de rest van m’n bussie komt later wel. Morgen maar een autowasplaats opzoeken. Maar dat is morgen. Nu eerst een mok sterke koffie, straks een simpele boterham en vanavond bijtijds naar bed. Ik heb nog wat slaap in te halen…

OVERNACHTING #36

Boom boom

Nog even terug naar een voorvalletje aan boord.
De ober heeft ’s avonds nog maar net mijn tafeltje afgeruimd als er twee mannen bij het buffet met hun mobieltje naar me wijzen en een vraaggebaar maken of ze een foto van me mogen nemen. Als ik knik, komen ze naar mijn tafeltje toe. Waar ik vandaan kom, wat ik in Griekenland gedaan heb, wat ik in Italië van plan ben te gaan doen en… of ik van wodka houd. We schudden handen alsof we elkaar al jaren kennen en de mannen nemen bij mij aan tafel plaats. Uit een van hun boodschappentassen peutert Mousad uit Istanbul een verkreukeld plastic wegwerpbekertje tevoorschijn (‘it’s clean, Frits, it’s clean!’), samen met in papier verpakt brood en kaas. Zijn vriend Hassan uit Baku duikt in een andere tas en zet een fles wodka op tafel. We proosten, eten wat, proosten nog eens en kletsen. Allebei zijn ze met pensioen, deze vrienden en ze reizen nu door Europa. Mousad is het meest aan het woord en er komt geen einde aan de vele foto’s van hun reizen die hij op zijn mobieltje laat zien. Er komt wereldwijd een scala aan bestemmingen voorbij van Cuba tot Dubai en alles wat daartussen ligt. En op alle plekken waar hij geweest is -hij kan het niet genoeg benadrukken- staat hij wel op de foto met lokale schoonheden (everywhere boom, boom, Frits, snap je?). Frits snapt het helemaal, heeft eerlijk gezegd een beetje genoeg van dit haantjesgedrag, slaat beleefd het derde glaasje wodka af, verontschuldigt zich en gaat naar zijn hut. ‘We hebben elkaars telefoonnummer’, zegt Hassan als ik opsta. ‘Over een poosje zijn we twee dagen in the Netherlands. In Amsterdam. Bellen we je. Kun je ons daar de stad laten zien!’ Ik wuif wat vaagjes. Ben bang dat ze alleen geïnteresseerd zijn om daar naar de Wallen te gaan.

Ooit maak ik nog wel eens een keer een reisje naar Griekenland, riep ik jarenlang. Maar om nu te zeggen, dat het bovenaan mijn wensenlijstje stond? Niet bepaald. Wat ben ik een lief thuisfront (en Griekenland fan) dankbaar, dat zij me tipte deze reis nu dan maar eens te gaan maken! Wat een fantastische weken heb ik achter de rug!
Zijn het de spontane ontmoetingen die deze reis zo bijzonder hebben gemaakt? Deels. Ik heb -zoals bijna altijd als ik on the move ben- ook nu weer louter aardige, behulpzame, vriendelijke en hoffelijke mensen ontmoet. Toegegeven: een heel enkele keer wat opdringerig, maar dan heetten ze bijvoorbeeld Mousad en kwamen ze uit Turkije. Maar de Grieken zelf? Niets dan lof. Oraia, oraia, oraia!
Ook debet aan deze geslaagde reis: het landschap, de bergen, de ruigte van de schitterende natuur, de olijf- en sinaasappelgaarden. Ik schreef er al eerder in alle toonaarden lovend over. Overwegend ‘binnendoor’ trapte ik de afgelopen weken vijfendertighonderd Griekse kilometers weg. Geen moment heb ik het saai of vervelend gevonden. Wat een prachtig land!
En dan heb ik het nog niet eens over de cultuur gehad. Mocht ik me in het verleden -soms tot ontzetting van sommige thuisfrontjes- nog wel eens geringschattend hebben uitgelaten over ‘alweer een verzameling ouwe stenen’ als ik bij een archeologic site was, hier in Griekenland ging ik helemaal om. Indrukwekkend, ik heb er geen ander woord voor. Beter gezegd: ik weet geen andere superlatieven om aan te geven wat het met me deed op zoveel plekken oog in oog te staan met de bron van onze beschaving. Overweldigend wat daarvan nog bewaard is gebleven.
Ik hoor in gedachten sommige lezertjes al: zoveel weken door Griekenland gezworven en dan heb je X niet bezocht? En ben je ook niet bij Y geweest? En dit niet gezien en dat niet bekeken en zus gemist en zo overgeslagen? Klopt. Bewust, maar vaker onbewust, zal ik inderdaad het nodige gemist hebben. Maar ik heb op mijn manier gereisd en met volle teugen genoten. Geen missers gemist dus.*)
Samengevat: mensen + landschap + cultuur = reis met een gouden randje!
Waarom heb ik dit niet veel eerder gedaan?

*) Volgens mij schrijf ik dit soort opmerkingen aan het einde van iedere reis. Moet ik misschien maar eens mee stoppen. Klinkt zo verdedigend, maar zo is het absoluut niet bedoeld.

Naar huis

Ik ben dus ruim gezien en op ’t gemakske*) op weg naar huis.
In Montesilvano volg ik de borden mare om aan zee te overnachten. Daar is inderdaad een mooi, groot parkeerterrein. Jammer van het parkeerverbod voor campers en om Frits niet in de verleiding te brengen dat verbod te negeren, hangt er ook nog zo’n fijne hoogtebalk boven de ingang. Dan maar voor de deur bij die grote pizzeria.

*) Geen tekst van mezelf: vindt zijn oorsprong in Tilburg…

OVERNACHTING #37

OP M’N STEK?

Het is best een leuke weg hoor, die Strada Statale Adriatica, maar ook één grote klont bebouwing. Steden en dorpen rijgen zich naadloos aaneen, een heel enkele keer vang ik een glimp van de zee op. Da’s leuk voor een poosje, maar ik rijd er nu vanaf mijn overnachtingsplek al een dikke honderd kilometer doorheen. Nog niet erg, ware het niet dat ik al die kilometers file rijd. Wat is het druk. En wat zijn er veel verkeerslichten. De groene golf hebben ze hier waarschijnlijk nog niet uitgevonden, want het overkomt me regelmatig dat het licht alweer op rood springt voor ik er doorheen ben. En dan zie ik ook het volgende licht al rood worden, zo dicht staan ze soms op elkaar. En hoeveel rotondes ik in dat stuk wel niet heb ‘genomen’, ik heb het niet bijgehouden, maar om de paar kilometer (soms een paar honderd meter) doemt er weer eentje op. En tussen die verkeerslichten en rotondes hebben ze ook nog eens flink gestrooid met zebrapaden; is het vandaag soms nationale oversteekdag in Italië?
En dan heb ik ook nog gedoe met Claire-mijn-Garminnetje. Dat gaatje-met-dat-veertje, waarmee ik haar klem zet op dat stampertje van het steuntje is een beetje uitgelubberd. Zal de leeftijd wel zijn, dat alles wat slapper wordt… Regelmatig dondert ze van het steuntje. Met één oog op het drukke verkeer (wil die vent uit die zijstraat nou ook nog eens invoegen?), zet ik haar dan weer terug. Om even later… nou ja, ’t is niet alleen haar schuld, het heeft ook te maken met het superslechte wegdek. Een lappendeken van asfalt, putten, gaten en scheuren.

Alles bij elkaar schiet het dus niet op. Hoewel ik rustigjes aan huiswaarts wil toeren, is dit wel heel erg ‘op het gemakske’. Ik wijzig bij Claire-mijn-Garminnetje de routebepaling van kortst naar snelst. Vanmorgen om kwart over zeven startte ik de motor. Dacht de drukte te ontlopen. Mooi niet. Het is al na elven als ik na honderd kilometer de Strada Adriatica kan verlaten en de autostrada opdraai.
Er zijn twee rijstroken. Je mag er 110 km/uur. Ik moet pas over 176 kilometer afslaan naar een andere autostrada. Leuk hoor, binnendoor, maar nu tik ik toch met een opgelucht gevoel de cruise control op honderd. Gaan! Niet gehinderd door het overige verkeer. Nou ja, één keer moet ik nog fors in de remmen als een non in een Pandaatje heel eigenwijs en tergend traag invoegt. Ze zal Gods zegen wel hebben.
Genietend van de weg voor me doorboor ik talloze keren de bergen, met dank aan de Italiaanse tunnelbouwers. Sommige van die ‘doorboringen’ zijn kilometers lang. Arme Claire blijft ook op de autostrada regelmatig een gevallen vrouw. Maar ook hier is dat mede de schuld van het wegdek. Zelfs op de (tolvrije) autostrada is dat een patchwork van asfalt.

Tegen vieren houd ik het voor gezien. Ik verlaat de autostrada en kom aan de rand van Ravenna bij een afgelegen tuincentrum terecht, waar ik van de eigenaar toestemming krijg te overnachten. Sta ik daar tussen de planten! Ik, met mijn passie voor tuinieren. Die alles wat leeft en bloeit… Nou ja: ik sta dus helemaal op mijn stek hier.

‘s Avonds leg ik bij tuimelende Claire liefdevol een noodverbandje aan van schilderstape, zodat ze op haar plaats blijft. Thuis maar even de dokter raadplegen.

OVERNACHTING #38

CHIUSO!

Vanaf Bolzano in Noord-Italië volg ik een mooie bergrit met Italiaans-Oostenrijkse dorpjes en alle opschriften al tweetalig. Ik kan ook het gesprokene op de radio weer verstaan. Ik ben op weg naar de Joch. Nee, ik wás op weg naar de Joch, want terwijl het steeds besneeuwder wordt om me heen, stuit ik op een groot bord. De Joch is geschlossen, stlüt, chiuso, closed! Dat valt tegen. Ik had me er al wel over verbaasd dat ik al een poosje vrijwel alleen door de bergen reed en er het laatste half uur al helemaal geen tegenliggers waren.
Ik glibberdraai op het weggetje en stop een paar honderd meter terug op de parkeerplaats van een hotel om mijn plan te trekken. Vanuit de bergen komen drie mannen aangelopen, ski’s over de schouders. Of ik verdwaald ben?
‘Nee’, antwoord ik, ‘verdwaald niet, ik was op weg naar de Joch, maar ik zie op dat bord daar dat-ie is afgesloten. ‘Stimmt’, is het een beetje lacherige antwoord, ‘stimmt, maar dat had je beneden in het dorp al kunnen zien hoor. Daar staat ook zo’n bord. Even niet opgelet zeker?’. Dat bord heb ik dan inderdaad gemist. Ich kann mich wohl für mein Kopf schlähn!Und jetz?’, vraag ik de wintersportbruine mannen. ‘Jetz? Zurück nach Bolzano en dan naar de Brenner. Er zit niks anders op. Gute Reise!’. Grinnikend (om zo’n domme Auslander?) lopen ze naar de garage onder het hotel waar ze hun ski’s opbergen.

Er zit inderdaad niks anders op. Zo’n vijftig kilometer terug dus door de bergen. Ik geef Claire-mijn-Garminnetje een nieuwe opdracht, maar ze blijft eigenwijs, dan wel plichtsgetrouw me tot vervelens toe terug naar de Joch sturen. Ik negeer haar en rijd ouderwets op de borden richting Brenner. Het is inmiddels al laat in de middag en het wordt gaandeweg donker. Dat vind ik niet prettig, zeker niet als ik in het avondspitsdrukke Bolzano mijn weg moet zoeken. Ik rijd door tot ik zeker weet dat ik de goede route te pakken heb. Nog voor het helemaal donker is, stop ik bij een tankstation/parkeerplaats en zet m’n bussie maar weer eens tussen de grote jongens. Links van me dendert het verkeer op de A22 onophoudelijk voorbij, op weg naar de Brenner, hier vandaan zo’n vijftig kilometer. Rechts van me raast regelmatig een trein voorbij. Voor me staat de koeling van zo’n grote jongen doordringend zwaar te brommen.

Ik ben moe. Vooral het laatste stuk terug van de Joch naar de Brenner heeft me genekt. Voor mijn gevoel maak ik ook te lange dagen. Zit te lang achter het stuur de laatste dagen, slechts onderbroken door een korte koffiestop en de buiten-de-deur-lunch. Maak ook te veel dagkilometers. Ik weet: de echte kilometervreters zullen lachen om mijn daggemiddelde, maar ik ben dat nu eenmaal niet gewend als ik op reis ben. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de route die ik volg (nog steeds geen autowegen) en vandaag had ik slimmer moeten zijn en direct voor de Brenner moeten kiezen.
Ik heb een thuisfront laten weten, dat ik probeer in het weekeinde thuis te zijn voor een verjaardagsfeest. Ik heb niks beloofd, het bewust vaag gehouden, maar toch merk ik dat ik er op rij. Ik zie het wel de komende dagen.

OVERNACHTING #39

KNAL-AVOND

Het bordje onderaan de heuvel verwijst naar een parkeerplaats, waarvandaan wandelaars kunnen starten. Zal ook wel en dat parkeerplaatsje is er ook, maar er staat ook een soort clubhuis. Bij het openstaande hek staat een bordje: betreden van het terrein is levensgevaarlijk. Gelukkig sta ik buiten het hek op een -zeker in vergelijking met de afgelopen nacht- heerlijk rustig plekje helemaal alleen.

OVERNACHTING #40

Een heerlijk rustig plekje? Helemaal alleen?
Tegen zessen rijdt de een na de andere auto ‘mijn’ parkeerterreintje op. Bij elkaar een stuk of twaalf. Er stappen echtparen uit. De vrouwen met volle boodschappentassen, de mannen met koffertjes en langwerpige hoezen, waar -weet ik veel- geweren of buksen inzitten? Alle aankomende auto’s parkeren dwars op het huis. Ik sta er evenwijdig aan. Lijkt me wat egoïstisch nu het drukker wordt.
Ik klop bij het huis aan, word binnengelaten in een grote recreatiezaal met keuken en opper dat het misschien beter is als ik m’n bussie ook dwars zet. ‘Of komen er verder geen auto’s meer?’, laat ik er schijnheilig op volgen. Dat blijkt wel het geval te zijn, dus als ik zo vriendelijk wil zijn?
Ik zie de vrouwen in de keuken bezig met de voorbereidingen voor de maaltijd, de mannen verdwijnen de een na de ander met hun koffertje en die foedraal naar een naastgelegen gebouw. Zijn ze dus allemaal lid van een schietvereniging. Komen ze wekelijks bij elkaar en eens in de maand met de vrouwen erbij en schieten ze wat, kletsen ze wat en eten ze hier uitgebreid. ‘Hier hoog op de heuvel kunnen we lawaai maken zonder dat de mensen er last van hebben’, zegt de man glimlachend. Met een ‘Nou eh… viel Spaβ dan maar’ neem ik afscheid. Nog voor ik bij m’n bussie ben, klinken uit het gebouw de eerste harde knallen. Ik weet niet waar ze op schieten, maar het is een takkeherrie. En wat hebben ze veel munitie bij zich… Tegen negenen stopt het schieten en wordt het stil. Mahlzeit!

OVERNACHTING # 41

OVERNACHTING #42 e.v.

(more or less) Translate »